Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/5.3.2.2
5.3.2.2 Einde termijn
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS298943:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bij een definitieve, onaantastbare uitspraak kan men bijvoorbeeld ook denken aan ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkverklaring. De uiteindelijke tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak is een ander verhaal. Ook die kan soms - door toedoen van de rechterlijke autoriteiten - onredelijk lang op zich laten wachten. In zo'n geval oordeelt het EHRM dat er eveneens een schending is van art. 6 EVRM, zie EHRM 22 juni 2004, Pini e.a., 78028101 en 78030101, NJ 2005, 507, waarin het ging om twee Italiaanse echtparen die tenuitvoerlegging wilden van hun adoptie van twee Roemeense kinderen van negen jaar oud. Het systematisch falen van de Roemeense autoriteiten om het adoptiebevel ten uitvoer te leggen leverde schending op van art. 6 EVRM (niet van art. 8 EVRM), zie m.n. § 176: 'The Court would further reiterate its settled case-law to the effect that Article 6 also protects the implementation of final, binding judicial decisions, which, in States that accept the rule of law, cannot remain inoperative to the detriment of one party. Accordingly, the execution of a judicial decision cannot be prevented, invalidated or unduely delayed.' Ik zou menen dat in dit soort gevallen er geen schending is van het redelijke-termijnbeginsel als wel van het recht op toegang tot de rechter, nu de rechtzoekende feitelijk (te lang) met lege handen blijft staan, en er dus in zekere zin sprake is van rechtsweigering. Meestentijds ligt het daadwerkelijk (laten) ten uitvoer leggen van rechterlijke uitspraken in handen van (een) partij(en).
Zie de rechtspraak onder noten 37-38, alsmede EHRM 13 juli 1983, Zimmerman en Steiner, serie A, vol 66, § 23, EHRM 10 juli 1984, Guincho, serie A, vol 81, § 29 en EHRM 23 april 1987, Erkner en Hofauer, serie A, vol 117, § 65. Vergelijk ook de bij Jansen (2000), p. 43-44, en bij Jansen/Wenders (2006), p. 1098, vermelde recentere rechtspraak. Jansen wijst erop dat door het EHRM dikwijls ook als eindpunt wordt aangewezen de datum waarop door de laatst oordelende rechterlijke instantie 'the text of the judgment was deposited with the registry', waarbij hij opmerkt dat zo'n datum van inschrijving al gauw enkele maanden na de zitting kan liggen.
In gelijke zin Peukert (1979), p. 271.
Zie onder andere EHRM 29 mei 1986, Deumeland, serie A, vol 100, § 77: als criterium werd door het Hof gehanteerd of de beslissing van de hogere instantie (i.c. het Bundesverfassungsgericht) 'was capable of affecting the outcome of the claim'. Men zie ook EHRM 27 april 1989, Neves e Silva, serie A, vol 153-a, § 40, waar het door eiser ingestelde appel 'not decisive for the outcome of the dispute' werd geacht. Zie ook EHRM 23 november 1992, Ruiz-Mateos, serie A, vol 262, § 35, met verwijzing naar het Deumeland-arrest en naar EHRM 23 april 1987, Poiss, serie A, vol 117, § 52 en EHRM 29 maart 1989, Bock, serie A, vol 150, § 37.
Vgl. Jansen (2000), p. 48.
Peukert, t.a.p.
Als eindmoment van de in acht te nemen periode merkt het Europees Hof aan het moment waarop een definitieve, onaantastbare uitspraak in de zaak is verkregen,1 hetzij door het verstrijken van een beroepstermijn, hetzij door het verkrijgen van een beslissing in hoogste instantie. Zekerheid omtrent het in geding zijnde geschil moet zijn verkregen.2 Dit betekent dat alle procedures voor hogere instanties dan de eerste instantie, en ook die volgend op cassatie en verwijzing, binnen de redelijke-termijntoets vallen, zolang die zekerheid in de voorafgaande instanties nog niet was verIcregen.3 Indien een opvolgende instantie echter niet relevant is voor het uiteindelijke resultaat in het geschil, dan dient de rechtsgang bij deze instantie niet meegerekend te worden.4 In dezelfde lijn wordt de mogelijkheid van het aanwenden van zogenaamde buitengewone rechtsmiddelen doorgaans buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van het einde van de termijn, temeer daar het instellen daarvan niet aan tijdslimieten is gebonden; aldus zou nimmer rechtszekerheid verkregen kunnen worden.5
Uiteraard kan een (civiele) procedure ook een einde nemen op het moment dat partijen tot een schikking komen of een ingestelde gerechtelijke actie weer wordt ingetrokken. Peukert6 stelt zich de vraag of men dan nog wel een beroep kan doen op schending van art. 6 EVRM. Ik zie niet in waarom dat niet zou kunnen. Aan de uiteindelijke schikking of intrekking ging wellicht een veel te lange procedure vooraf. Net zo min als een toewijzend vonnis een partij ervan mag weerhouden om zich alsnog te beklagen over de overschrijding van de redelijke termijn, zo mag een zelfstandig overeengekomen schikking of bewuste intrekking van de zaak daaraan in de weg staan.