HR 23 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4727, NJ 2002, 77, rov. 4.8.
HR, 04-12-2018, nr. 17/01397
ECLI:NL:HR:2018:2229
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2018
- Zaaknummer
17/01397
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2229, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1167, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:1167, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2229, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑08‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0054
NbSr 2019/14
Uitspraak 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. bedreiging, art. 285.1 Sr. Aanhoudingsverzoek niet gemachtigde raadsvrouwe ttz. op de grond dat verdachte zich heeft vergist in zittingsdatum door Hof afgewezen o.g.v. overweging dat datum verdachte bekend was en vergissing voor zijn eigen rekening komt. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door verdachte, gemachtigde raadsman of niet gemachtigde raadsman (met het oog op effectuering aanwezigheidsrecht verdachte of t.b.v. alsnog verkrijgen machtiging), dat rechter (als geval dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken tussen aanwezigheidsrecht verdachte en belang bij doeltreffende en spoedige berechting en dat rechter i.g.v. afwijzing van verzoek in motivering van zijn beslissing blijk dient te geven van deze belangenafweging, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. Hof heeft afwijzing van verzoek tot aanhouding met het oog op effectuering van aanwezigheidsrecht van verdachte erop gegrond dat vergissing van verdachte in zittingsdatum h.b. voor zijn eigen rekening komt en dat datum van behandeling van h.b. voorafgaand aan uitroepen van zaak bij verdachte bekend was, maar heeft niet geoordeeld dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Gelet hierop had Hof bij zijn beslissing op verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak in zijn motivering blijk moeten geven van afweging van belangen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/01397
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 maart 2017, nummer 23/002674-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
Mr. Ettalhaoui heeft vlak voor de zitting telefonisch contact gehad met de verdachte. De verdachte wenst aanwezig te zijn bij de behandeling van het hoger beroep, maar heeft zich vergist in de datum van het hoger beroep. De datum van heden, 7 maart 2017, is eerder door mr. Ettalhaoui aan de verdachte meegedeeld. Op grond van de wens van de verdachte verzoekt hij het hof het onderzoek te schorsen en aan te houden tot een latere datum, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog op die latere datum bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
De advocaat-generaal verzet zich tegen het verzoek om aanhouding. De dagvaarding is rechtsgeldig betekend.
Het hof overweegt naar aanleiding van het verzoek het volgende.
De dagvaarding in hoger beroep lijkt op de door de wet voorgeschreven wijze betekend en de verdachte is blijkens een door de advocaat-generaal overgelegd SKDB-formulier thans niet gedetineerd. Mr. Ettalhaoui heeft de verdachte eerder medegedeeld dat de zitting in hoger beroep op 7 maart 2017 zou dienen. De vergissing van de verdachte in de zittingsdatum van het hoger beroep komt in dit geval voor zijn eigen rekening. Onder deze omstandigheden acht het hof geen termen aanwezig het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe te wijzen. Het verzoek wordt afgewezen. Het Hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en de voorzitter beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt onder het kopje "Verzoek van de advocaat" onder meer het volgende in:
"Het verzoek van mr. Ettalhaoui om het onderzoek te schorsen en aan te houden tot een latere datum, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, wordt afgewezen nu de datum van de behandeling van het hoger beroep voorafgaand aan het uitroepen van de zaak in hoger beroep bij de verdachte bekend was."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de gronden dat door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak.
2.3.
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4.
Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot aanhouding met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte erop gegrond dat de vergissing van de verdachte in de zittingsdatum van het hoger beroep voor zijn eigen rekening komt en dat de datum van de behandeling van het hoger beroep voorafgaand aan het uitroepen van de zaak bij de verdachte bekend was, maar heeft niet geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Gelet hierop had het Hof bij zijn beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak in zijn motivering blijk moeten geven van de afweging van belangen als hiervoor onder 2.3 vermeld.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018.
Conclusie 16‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. bedreiging, art. 285.1 Sr. Aanhoudingsverzoek niet gemachtigde raadsvrouwe ttz. op de grond dat verdachte zich heeft vergist in zittingsdatum door Hof afgewezen o.g.v. overweging dat datum verdachte bekend was en vergissing voor zijn eigen rekening komt. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door verdachte, gemachtigde raadsman of niet gemachtigde raadsman (met het oog op effectuering aanwezigheidsrecht verdachte of t.b.v. alsnog verkrijgen machtiging), dat rechter (als geval dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken tussen aanwezigheidsrecht verdachte en belang bij doeltreffende en spoedige berechting en dat rechter i.g.v. afwijzing van verzoek in motivering van zijn beslissing blijk dient te geven van deze belangenafweging, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. Hof heeft afwijzing van verzoek tot aanhouding met het oog op effectuering van aanwezigheidsrecht van verdachte erop gegrond dat vergissing van verdachte in zittingsdatum h.b. voor zijn eigen rekening komt en dat datum van behandeling van h.b. voorafgaand aan uitroepen van zaak bij verdachte bekend was, maar heeft niet geoordeeld dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Gelet hierop had Hof bij zijn beslissing op verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak in zijn motivering blijk moeten geven van afweging van belangen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/01397 Zitting: 16 oktober 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 7 maart 2017 de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 april 2015, waarbij de verdachte ter zake van “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, veroordeeld is tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, bestaande uit onbetaalde arbeid, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof het aanhoudingsverzoek op ontoereikende gronden heeft verworpen, nu het hof heeft verzuimd tot uitdrukking te brengen alle daartoe in aanmerking komende belangen te hebben afgewogen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“ [verdachte] ,
(…)
Ter terechtzitting is aanwezig mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
Mr. Ettalhaoui heeft vlak voor de zitting telefonisch contact gehad met de verdachte. De verdachte wenst aanwezig te zijn bij de behandeling van het hoger beroep, maar heeft zich vergist in de datum van het hoger beroep. De datum van heden, 7 maart 2017, is eerder door mr. Ettalhaoui aan de verdachte meegedeeld. Op grond van de wens van de verdachte verzoekt hij het hof het onderzoek te schorsen en aan te houden tot een latere datum, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog op die latere datum bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
De advocaat-generaal verzet zich tegen het verzoek om aanhouding. De dagvaarding is rechtsgeldig betekend.
Het hof overweegt naar aanleiding van het verzoek het volgende.
De dagvaarding in hoger beroep lijkt op de door de wet voorgeschreven wijze betekend en de verdachte is blijkens een door de advocaat-generaal overgelegd SKDB-formulier thans niet gedetineerd. Mr. Ettalhaoui heeft de verdachte eerder medegedeeld dat de zitting in hoger beroep op 7 maart 2017 zou dienen. De vergissing van de verdachte in de zittingsdatum van het hoger beroep komt in dit geval voor zijn eigen rekening. Onder deze omstandigheden acht het hof geen termen aanwezig het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe te wijzen. Het verzoek wordt afgewezen.”
3.3. Uit dat proces-verbaal blijkt dat vervolgens verstek is verleend tegen de niet-verschenen verdachte, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet en vervolgens is gesloten.
3.4. Het arrest van het hof vermeldt dat het verzoek van de raadsman tot schorsing van het onderzoek en aanhouding van de zaak tot een latere datum, om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, “wordt afgewezen nu de datum van de behandeling van het hoger beroep voorafgaand aan het uitroepen van de zaak in hoger beroep bij de verdachte bekend was”.
3.5. Vooropgesteld zij dat de Hoge Raad met betrekking tot art. 279 Sv heeft bepaald dat onder het in dat artikel besloten liggende stelsel dient te worden verstaan “dat de raadsman die ter terechtzitting niet uitdrukkelijk verklaart dat hij door de aldaar niet verschenen verdachte bepaaldelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, geen van de hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld; bij gebreke van een zodanige machtiging geldt de behandeling van de zaak als een procedure bij verstek”.1.
3.6. Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - waaronder begrepen het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat te doen verdedigen -, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.2.
3.7. Uit ’s hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het hof een zodanige afweging van belangen heeft gemaakt. Dientengevolge is de afwijzing door het hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.3.
3.8. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑10‑2018
HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294, rov 3.4, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1406, rov 2.4, HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:826, rov. 2.4. en HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2404, rov. 2.4.
Vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:65, rov. 2.4.
Beroepschrift 21‑08‑2017
Hoge raad der nederlanden
SCHRIFTUUR houdende een middel van cassatie inzake:
Het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 7 maart 2017, bekend onder parketnummer 23-002674-16, gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam d.d. 8 april 2015, bekend onder parketnummer 13-706417-14.
In de strafzaak tegen:
[requirant], geboren op [geboortedatum] 1974.
Te dezen vertegenwoordigd door mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam en bepaaldelijk gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze schriftuur.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn artikelen 278 Sv juncto 415 Sv en/of artikel 6 EVRM geschonden, doordat het gerechtshof het door de raadsman van requirant gedane aanhoudingsverzoek, namens requirant, op ontoereikende gronden heeft verworpen. Het gerechtshof heeft blijkens het arrest niet, dan wel onvoldoende, aandacht gehad voor het aanwezigheidsrecht van requirant en zijn belangen dienaangaande. Evenmin volgt uit het arrest dat het gerechtshof een belangenafweging kenbaar heeft gemaakt.
2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 maart 2017, heeft de raadsman van requirant ten overstaan van het gerechtshof medegedeeld dat hij kort voor de zitting van requirant te horen had gekregen dat deze zich vergist had in de datum van het hoger beroep (en derhalve niet aanwezig was op 7 maart 2017), maar dat requirant wel graag aanwezig wenst te zijn bij de behandeling van het hoger beroep. Op grond van de wens van requirant, heeft de raadsman van requirant verzocht om het onderzoek te schorsen en aan te houden tot een latere datum, teneinde requirant in de gelegenheid te stellen alsnog op die latere datum bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
3.
Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de zittingsdatum bekend was bij requirant en dat de vergissing van requirant in de zittingsdatum van het hoger beroep voor zijn rekening komt. Onder deze omstandigheden acht het gerechtshof geen termen aanwezig het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe te wijzen.
4.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 en HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:622).
5.
Uit de motivering van het gerechtshof van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek volgt op geen enkele wijze voornoemde belangenafweging anders dan dat de vergissing omtrent de zittingsdatum voor rekening van requirant komt en dat requirant bekend was met de zittingsdatum. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet, althans niet zonder nadere motivering, waarom de belangen van requirant om in aanwezigheid te worden berecht, het niet winnen van de belangen die zijn gemoeid met een voortzetting van de zaak. Het belang van requirant komt in geheel niet voor in het oordeel (en overwegingen) van het gerechtshof.
6.
Ook heeft het gerechtshof onvoldoende oog gehad voor het belang van requirant bij aanhouding gelet op de vraag of requirant wel ontvankelijk was in hoger beroep. Het gerechtshof heeft requirant nu niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep, terwijl dat niet zou zijn gebeurd als requirant aanwezig was geweest op een latere zitting, zodat afwijzing van het aanhoudingsverzoek ook om die reden onbegrijpelijk is en in strijd is met artikel 6 EVRM.
Conclusie
7.
Het gerechtshof heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet, althans onvoldoende gemotiveerd. In ieder geval is duidelijk dat het gerechtshof de hiervoor bedoelde weging van belangen niet heeft gemaakt. Het gerechtshof had niet met een kale afwijzing van het verzoek kunnen volstaan. De raadsman van requirant heeft uitdrukkelijk aangegeven dat requirant aanwezig wenst te zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep en zodoende geen afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Requirant heeft er niet voor gekozen om niet aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Aldus heeft het gerechtshof het aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd afgewezen (zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1406).
8.
Gezien het voorgaande meent requirant dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 7 maart voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 7 maart 2017 voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
Amsterdam, 21 augustus 2017
S. Ben Tarraf
Advocaat-gemachtigde