Het gaat om verklaringen van getuigen die in processen-verbaal zijn opgenomen. Het zijn strikt genomen deze processen-verbaal die voor het bewijs zijn gebruikt. Niettemin zal ik voor de leesbaarheid hierna telkens (materieel) spreken van getuigenverklaringen.
HR, 11-07-2017, nr. 15/04860
ECLI:NL:HR:2017:1298, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
15/04860
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1298, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:621, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:621, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1298, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0304 met annotatie van J.M. ten Voorde
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
O.a.h.v. van knipmes met foedraal en broodmes, art. 36c Sr. Medeplegen van zware mishandeling door in het gezicht en tegen het lichaam van een ander te schoppen en te slaan en door een hond tegen die ander op te hitsen, waarbij die hond in diens been heeft gebeten. ’s Hofs oordeel dat de aan het verkeer onttrokken messen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, is niet begrijpelijk. HR vernietigt wat betreft o.a.h.v. en wijst in zoverre terug. CAG: anders.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/04860
SA/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 oktober 2015, nummer 21/003830-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd primair tot verwerping van het beroep en subsidiair tot afdoening van de zaak wat betreft de inbeslaggenomen voorwerpen.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het knipmes met foedraal en het broodmes vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 23 juli 2011 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten o.a. een kaakfractuur en een wond in het gezicht en een grote bijtwond in het onderbeen en het gemis/verlies van meerdere tanden) heeft toegebracht, door deze opzettelijk:
- meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen, en
- door de in de woning aanwezige hond op te hitsen tegen [slachtoffer] en die hond los te laten op [slachtoffer], waarbij die hond [slachtoffer] meermalen met kracht in diens been heeft gebeten."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van zware mishandeling" en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen knipmes met foedraal en een broodmes.
2.2.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte (...) begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang."
2.3.
Zonder nadere motivering, die in de bestreden uitspraak ontbreekt, is niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde messen, te weten een knipmes met foedraal en een broodmes, van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen knipmes met foedraal en het inbeslaggenomen broodmes;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 23‑05‑2017
Inhoudsindicatie
O.a.h.v. van knipmes met foedraal en broodmes, art. 36c Sr. Medeplegen van zware mishandeling door in het gezicht en tegen het lichaam van een ander te schoppen en te slaan en door een hond tegen die ander op te hitsen, waarbij die hond in diens been heeft gebeten. ’s Hofs oordeel dat de aan het verkeer onttrokken messen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, is niet begrijpelijk. HR vernietigt wat betreft o.a.h.v. en wijst in zoverre terug. CAG: anders.
Nr. 15/04860 Zitting: 23 mei 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 6 oktober 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “Medeplegen van zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts heeft het hof een inbeslaggenomen knipmes met foudraal en een broodmes onttrokken aan het verkeer, de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur in totaal vier middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 23 juli 2011 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten o.a. een kaakfractuur en een wond in het gezicht en een grote bijtwond in het onderbeen en het gemis/verlies van meerdere tanden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk:
- meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen, en
- door de in de woning aanwezige hond op te hitsen tegen [slachtoffer] en die hond los te laten op [slachtoffer] , waarbij die hond [slachtoffer] meermalen met kracht in diens been heeft gebeten.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2011070329_35623, gedateerd 1 augustus 2011, dossierpagina 132-136, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik wil een verklaring afleggen over hetgeen gebeurd is op 23 juli 2011 op de [a-straat] 30 in Enschede. Op dat adres wonen [verdachte] en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: verdachte en [betrokkene 1] ). Ik kreeg onverwachts een harde stomp in mijn gezicht van [verdachte] . De stomp raakte mij vol op mijn mond/kaak. Ik voelde dat mijn kaak kraakte en dat er een aantal tanden uit mijn kaak gingen. Direct daarna kreeg ik meerdere klappen op mijn hoofd van [verdachte] . Op een gegeven moment kwamen we beiden te vallen. Na het vallen bleef [verdachte] op mij in slaan. Ook [betrokkene 1] trapte mij en raakte mij onder andere in mijn ribben. [betrokkene 1] trapte mij en hitste de hond op. Daardoor begon de hond te bijten. Ik voelde dat de hond hard in mijn linker onderbeen beet en vast bleef houden. De hond bleef in mijn been bijten en liet niet meer los. Ondertussen bleef de hond aan mijn been trekken. Ik heb meerdere keren gevraagd of ze de hond weg wilden doen. Ik probeerde al kruipend naar de deur van de kamer te komen. Ondertussen werd ik nog steeds geschopt en geslagen door [verdachte] en [betrokkene 1] .
Ik ben buiten in de voortuin op de grond blijven liggen. [betrokkene 1] begon mij buiten opnieuw te schoppen. Ik ben door het slaan en schoppen door [verdachte] en [betrokkene 1] ernstig gewond geraakt. Ik heb diverse verwondingen in mijn aangezicht. In mijn linker onderbeen heeft de hond een groot gat gebeten. Er zijn onder andere spieren door de hond kapot gebeten.
2. De zich in het procesdossier bevinden fotobladen van het letsel van [slachtoffer], voor zover inhoudende:
Zie bijlage.
3. De brief van B. Witsenburg, kaakchirurg, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 144, voor zover inhoudende als medische verklaring , zakelijk weergegeven:
Betreft: [slachtoffer]
Diagnose: processus alveolaris mandibulae fractuur (41, 42 en 43), matige dislocatie, gecompliceerd naar intraoraal
4. Het operatieverslag van Medisch Spectrum Twente, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 145, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft: [slachtoffer]
Diagnose: Fractuur processus alveolaris 41, 42, 43, gecompliceerd naar de mond en matige mobiliteit.
Type operatie: Repositie en fixatie m.b.v. inbinden spalk.
5. Het operatieverslag van Medisch Spectrum Twente, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 146, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft: [slachtoffer]
Indicatie: Status na uitgebreide hondenbeten gehele lichaam. Links pretibiaal een fors defect tot in de spierloges. Besloten tot wondtoilet en nettoyage op de OK (simultaan met ORIF mandibulafractuur door kaakchirurg).
6. De brief van J.T. Winkelhorst, chirurg-traumatoloog, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 147-148, voor zover inhoudende als medische verklaring, zakelijk weergegeven:
Betreft: [slachtoffer]
Bovengenoemde patiënt zagen wij op 23 juli 2011 op de afdeling spoedeisende hulp. Patiënt is mishandeld en heeft forse wonden, met name in gelaat en onderbeen links. Ontbrekende elementen in bovengebit en gedisloceerde elementen van het ondergebit. Multipele wijkende wonden in gelaat en armen.
Ventrale zijde linker onderbeen forse bijtwond met huiddefect, dorsolaterale zijde diepe lapverwonding
Voetrug links diepe wijkende bijtwond.
Diagnose:
Traumascreening
Multipele wonden gelaat en onderbeen
Mandibulafractuur
Licht schedelhersenletsel
7. De brief van G.J.J. Plas en L.D.A. Dorresteijn, respectievelijk arts-assistent en neuroloog, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 149-150, voor zover inhoudende als medische verklaring, zakelijk weergegeven:
Betreft: [slachtoffer]
Bovengenoemde patiënt werd op 23 juli 2011 gezien op de afdeling Spoedeisende Hulp van Medisch Spectrum Twente.
Veel wonden op zijn gelaat. Tanden uit de mond geslagen. Bijtwonden gelaat. Diverse (bijt)wonden aan armen, benen en romp, diepe wond linker onderbeen.
Werkdiagnose: kaakfractuur en diverse (bijt)wonden.
8. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , brigadiers van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05CB 2011070329-11, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 103-105, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik woon samen met [betrokkene 1] . Wij wonen aan de [a-straat] 30 te Enschede.
Op 23 juli 2011 stond er iemand in onze kamer. Ik zag kans om hem een duw te geven. De hond pakte hem bij zijn broekspijp. Die man, [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ), lag op de grond. Ik geloof dat ik hem een stoot met mijn vuist heb gegeven. Ik heb hem op zijn gezicht geraakt. Ik heb geslagen. Ik weet niet hoe vaak. Hij ging naar de voordeur. Hij is met mijn hulp eruit gegaan. Toen viel hij op de grond. Het kan wel dat [betrokkene 1] en ik hem nog geschopt en geslagen hebben.
9. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , hoofdagenten van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05CB 2011070329-37, gedateerd 3 augustus 2011, dossierpagina 110-111, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
De man kwam onze kamer binnen. Ik heb die man in zijn gezicht gestompt. De man kwam te vallen. De man ging naar buiten. Ondertussen hing onze hond nog aan het been van die man. De man rende naar buiten en daar viel hij weer, omdat de hond nog steeds aan zijn been hing.
10. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , brigadiers van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05CB 2011070329-12, gedateerd 23 juli 2011, dossierpagina 121-123, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Mijn vriend is [verdachte] . Ik woon aan de [a-straat] 30 in Enschede.
Op 23 juli 2011 zag ik dat [verdachte] bovenop een jongen zat. Ik ken die jongen als [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ). Ik zag dat onze hond [slachtoffer] bij zijn linker onderbeen vast had. Ik zei tegen [verdachte] dat hij [slachtoffer] het huis uit moest werken. [verdachte] heeft [slachtoffer] het huis uit gezet. Ik zag dat [slachtoffer] op straat lag. Op het moment dat [slachtoffer] voor de woning op straat lag, probeerde onze hond [slachtoffer] weer te bijten.
11. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , brigadiers van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05CB 2011070329-21, gedateerd 24 juli 2011, dossierpagina 124-127, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] aan het vechten waren. De hond rende naar de voordeur. Ik zag dat hij [slachtoffer] weer greep. [slachtoffer] lag buiten op de grond. Volgens mij trapte [verdachte] op [slachtoffer] .
12. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500 2011070329-38, gedateerd 4 augustus 2011, dossierpagina 128-131, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
[verdachte] en [slachtoffer] waren met elkaar aan het vechten. Ik zag dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] zat en hem sloeg. Ik zag dat [verdachte] door bleef slaan op [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] werd gebeten in zijn been door mijn hond. [verdachte] zat nog bovenop [slachtoffer] en was nog bezig met het inslaan op [slachtoffer] . Ik zag dat hij [slachtoffer] voornamelijk in zijn gezicht sloeg. Het slaan ging best hard. Ik hoorde dat de klappen hard aankwamen.
Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] buiten bezig waren met vechten. [slachtoffer] lag met zijn hoofd op de stoep. Ik zag dat [slachtoffer] totaal verrot werd geslagen door [verdachte] . Dit terwijl [slachtoffer] de woning al uit was en niets meer kon doen. [verdachte] was op dat moment nog steeds bezig met het slaan en schoppen tegen [slachtoffer] die zich totaal niet meer kon verweren. Buiten zag ik dat mijn hond opnieuw in het been van [slachtoffer] beet en dat [verdachte] opnieuw bezig was met het mishandelen van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] in zijn rug trapte. Ook trapte hij [slachtoffer] tegen zijn bovenbeen. Ik zag dat [verdachte] nog steeds aan het trappen was op [slachtoffer] .
[verdachte] heeft de hond een keer opgehitst tegen [slachtoffer] .
13. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , respectievelijk surveillant en brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05CG 2011070329-28, gedateerd 28 juli 2011, dossierpagina 97-99, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de [a-straat] 43 te Enschede. Op 23 juli 2011 zag ik dat een man de deur uit werd gewerkt bij perceel 30 door een kale man en een vrouw. Ik herkende die kale man en die vrouw als zijnde bewoners van perceel 30. Ik zag dat de man die de deur uit werd gewerkt kwam te vallen. Ik zag dat de kale man en de vrouw schoppende bewegingen maakten tegen de man op de grond.
14. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05KL 2011070329-42, gedateerd 4 oktober 2012, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de [a-straat] 34 te Enschede. Ik hoorde (het hof begrijpt: op 23 juli 2011) een hoop geschreeuw van buiten komen. Ik zag dat er een man op straat lag, ter hoogte van nummer 30. Ik zag dat hij helemaal onder het bloed was. Ik zag dat de bewoonster van nummer 30 naar buiten kwam. Zij had een relatie met [verdachte] , welke daar ook woonachtig was. Ik zag dat zij de gewonde man meerdere malen hard trapte. Zij trapte echt hard. Ik heb gezien dat zij zeker 2 à 3 keer hard heeft getrapt.
15. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL05K.L 2011070329-40, gedateerd 18 september 2012, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de [a-straat] 31 te Enschede. Ik hoorde (het hof begrijpt: op 23 juli 2011) een hoop geschreeuw komen uit de woning van perceel 30. Ik zag dat er mensen vanuit perceel 30 naar buiten kwamen. Ik zag dat er werd gevochten tussen twee personen. Ik zag dat één man schoppende bewegingen maakte naar een man die daar op de grond lag. Ik hoorde de man die op de grond lag schreeuwen: ‘Haal die hond van mij af, hij bijt mij nog dood’. Ik herkende de persoon welke de trappen uitdeelde als een bewoner van perceel 30.”
5. Voorts heeft het hof, voor zover hier van belang, het volgende met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, welke samenwerking moet zijn gericht op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit die bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van verdachte en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , leidt het hof af dat sprake is geweest van een gezamenlijk handelen door verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] , waarbij beide daders gelijktijdig fors geweld, bestaande uit stompen/slaan, trappen en (doen) bijten door de hond, op het slachtoffer [slachtoffer] hebben uitgeoefend, zodat van een gezamenlijke gerichtheid van handelen kan worden gesproken. Tegen die achtergrond zijn beide daders als medepleger verantwoordelijk voor hetgeen zij ieder hebben gedaan. Daarbij is het niet noodzakelijk dat verdachte ook daadwerkelijk zelf de hond heeft opgehitst dan wel dat daar afspraken over waren gemaakt tussen verdachte en [betrokkene 1] .
Uit de door de behandelend artsen opgestelde medische letselrapportages blijkt dat er door de kaakchirurg bij aangever [slachtoffer] een processus alveolaris mandibulae fractuur (kaakfraktuur) gecompliceerd naar intraoraal is gediagnosticeerd. Ook zijn daarbij gebitsdelen verloren gegaan. Voor herpositionering van de kaak was operatief ingrijpen vereist. Herstel van de verloren gebitsdelen was daar nog niet bij inbegrepen. Voorts zijn door de chirurg-traumatoloog multipele bij aangever wijkende wonden in gelaat en armen, een forse bijtwond met huiddefect en dorsolaterale zijnde diepe lap verwonding, alsmede een diepe wijkende bijtwond in de voetrug geconstateerd, zoals ook zichtbaar op de zich in het procesdossier bevindende fotobladen. Ook deze wonden zijn tijdens de genoemde operatie verzorgd.
Bij het oordeel of sprake is van zwaar lichamelijk letsel dienen de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel in ogenschouw te worden genomen. Naar het oordeel van het hof kan de combinatie van het hiervoor beschreven letsel, met name een gecompliceerde kaakfractuur, verlies van gebitsdelen en forse (bijt)wonden in het gelaat en onderbeen, en de medische handelingen die in dit geval noodzakelijk worden, in dit geval als voldoende ernstig worden aangemerkt om te gelden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] hebben door het slachtoffer, ook toen deze - als gevolg van een harde vuistslag van verdachte - al weerloos op de grond lag, tegen het lichaam te schoppen en door de hond te laten bijten, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door die geweldshandelingen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte is het hof voorts van oordeel dat deze gedragingen zozeer gericht zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard.”
6. Het eerste middel valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht luidt dat het hof de verzoeken van de verdediging om drie getuigen te horen telkens heeft afgewezen op gronden die deze afwijzingen niet kunnen dragen, althans dat de beslissingen tot afwijzing onbegrijpelijk zijn. De tweede klacht houdt in dat het gebruik van de verklaringen van deze getuigen voor het bewijs in strijd is met art. 6 EVRM nu de verdediging deze getuigen à charge nimmer heeft kunnen ondervragen.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“De raadsman voert een preliminair verweer, zakelijk weergegeven:
(…)
Indien uw hof voorbij gaat aan terugwijzing naar de rechtbank, verzoek ik u de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] te horen. Deze getuigen zijn reeds opgegeven bij appelschriftuur, zodat het verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat wat haar betreft de getuigen gehoord konden worden. Op voorhand is door uw hof echter enkel het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 1] toegewezen, met de opmerking dat het verzoek tot het horen van de overige getuigen ter zitting herhaald kon worden. Dat doe ik nu.
Op pagina 69 van het dossier wordt geverbaliseerd dat gesproken is met een man en een vrouw die woonden aan de [a-straat] 34 en dat zij dit keer niets gezien hadden, maar dat zij wel een hoop geschreeuw hadden gehoord. Getuige [getuige 2] heeft later tegenover de politie opgegeven dat zij woont aan de [a-straat] 34. Vervolgens legt zij een belastende verklaring af. Ook de getuigen [getuige 3] en [getuige 1] hebben belastende verklaringen afgelegd die zijn gebezigd voor het bewijs.
(…)
[getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat er door een man werd geschopt tegen een andere man. Dit is door de rechtbank gebruikt in de bewijsoverweging. De vraag is hoe [getuige 3] dat gezien heeft, nu hij zelf heeft aangegeven dat er een aantal auto’s tussen stonden. De concrete vragen die [getuige 3] gesteld zouden moeten worden, is wat hij concreet heeft gezien en wie er geschopt heeft.
[getuige 2] moet geconfronteerd worden met de discrepantie tussen hetgeen direct na het incident is geverbaliseerd en haar getuigenverklaring een jaar later. Het valt niet uit te sluiten dat getuige [getuige 2] over iets heel anders verklaard. Het is opvallend dat deze getuige direct na het incident heeft verklaard deze keer niets te hebben gezien en vervolgens ruim een jaar later een verklaring aflegt waarin zij aangeeft wat ze allemaal gezien heeft. Er moet getoetst worden hoe deze discrepantie is ontstaan.
(…)
De voorzitter deelt voorts als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] is getoetst aan het criterium van het verdedigingsbelang. Gelet op de verklaringen zoals door verdachte zelf afgelegd, de zich in het dossier bevindende schriftelijke getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] en de medische stukken van aangever [slachtoffer] is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd wat het belang is van de verdediging bij het horen van genoemde getuigen. Het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] wordt daarom afgewezen.”
8. De verdediging heeft op de terechtzitting van het hof gevraagd om de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] te horen over hetgeen zich buiten op straat precies heeft afgespeeld en voorts om [getuige 2] met een door de verdediging gesignaleerde discrepantie in haar verklaringen te confronteren.
9. Het hof heeft het verzoek om de getuigen te horen beoordeeld aan de hand van de juiste maatstaf, te weten het verdedigingsbelang. Daarover wordt in cassatie dan ook terecht niet geklaagd. Wel wordt geklaagd dat ’s hofs afwijzing van het verzoek voldoende grondslag mist dan wel onbegrijpelijk is.
10. Daarin kan ik de steller van het middel niet volgen. Het hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat onvoldoende onderbouwd is wat het belang is van de verdediging bij het horen van die getuigen, gelet op de verklaringen die de verdachte zelf heeft afgelegd, de schriftelijke getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] en de medische stukken.1.Het hof had daarnaast ook nog de verklaringen van [betrokkene 1] , de vriendin van de verdachte, kunnen noemen. Maar ook los daarvan, acht ik voorts het oordeel van het hof in het licht van de klacht niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, mede gezien hetgeen door de raadsman aan dat verzoek ten grondslag is gelegd. Daarbij heb ik het volgende in aanmerking genomen. De verdachte zelf heeft verklaard dat de hond nog aan het been van de aangever hing, terwijl deze op de grond lag, en dat het kan zijn dat hij de aangever buiten nog klappen en schoppen heeft gegeven. Dat wordt bevestigd door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] . Meer dan dat zegt [getuige 3] niet. [getuige 1] voegt er nog aan toe dat hij tevens heeft gezien dat ook de vrouw schoppende bewegingen maakte tegen de man op de grond. De verklaring van [getuige 2] is voor het bewijs gebezigd voor zover daarvan in het proces-verbaal is gerelateerd dat zij heeft gezien dat de vrouw de gewonde man meerdere malen (2 à 3 keer) hard trapte. Wat de bewijsconstructie betreft, heeft zij over de verdachte niet verklaard. Dát de vriendin van de verdachte, [betrokkene 1] , de aangever buiten heeft geschopt vindt bevestiging in niet alleen de verklaring van de aangever, maar ook in de verklaring van de verdachte zelf: het kan wel zijn, zegt hij, dat ook [betrokkene 1] hem geschopt (en geslagen) heeft. Bij die stand van zaken mocht van de verdediging met betrekking tot de onderbouwing van het verzoek méér worden verwacht dan wat zij op de terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd.
11. Daarnaast klaagt het middel dat het gebruik van de (processen-verbaal waarin zijn opgenomen de) verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] voor het bewijs in strijd is met art. 6 EVRM nu de verdediging deze getuigen à charge nimmer heeft kunnen ondervragen.
12. Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat ook indien de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist.2.
13. In de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen is zoveel steun te vinden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde dat het middel ook voor zover het daarover klaagt faalt.
14. Het middel faalt in beide onderdelen.
15. Het tweede middel klaagt (a) dat het hof bij de beoordeling van de vraag of sprake is van (de kwalificatie) zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 82 Sr weliswaar het juiste beoordelingskader heeft gehanteerd, maar dat de concrete toepassing ervan onvoldoende (begrijpelijk) is en (b) dat het voorwaardelijk opzet bij de verdachte en zijn rol als medepleger onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd met betrekking tot het ophitsen van en het laten bijten door de hond.
16. In aanmerking genomen dat uit de tot het bewijs gebezigde medische stukken en de verklaringen van de verdachte en die van zijn vriendin [betrokkene 1] blijkt (i) dat spieren in het onderbeen van de aangever zijn afgescheurd en door de hond zijn kapot gebeten (het letsel is ook wel omschreven als een forse bijtwond c.q. hap uit het been), er daarnaast sprake is van (forse) bijtwonden in het gelaat en aan armen, benen en romp alsook van een gecompliceerde kaakbreuk en uit de mond geslagen en losgeslagen tanden, en wel zodanig dat een operatie noodzakelijk was, (ii) dat de verdachte de hond ophitste (bewijsmiddel 12; verklaring [betrokkene 1] ) en (iii) dat ook [betrokkene 1] deze hond ophitste (bewijsmiddel 1; verklaring aangever), en gezien de bewijsoverweging van het hof in dit verband, is het oordeel van het hof dat ook sprake is van medeplegen van zware mishandeling en het voorwaardelijk opzet daartoe met betrekking tot het ophitsen van de hond niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij wil ik nog opmerken dat mijns inziens in het woord “ophitsen” het opzet (ingeblikt) besloten ligt.
17. Het tweede middel faalt eveneens.
18. Het derde middel klaagt over ‘s hofs verwerping van het beroep op noodweer.
19. De bestreden uitspraak houdt te dien aanzien in:
“Noodweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie waar verdachte zich op proportionele wijze tegen heeft verdedigd. Hieraan doet niet af dat niet duidelijk is wie begonnen is, nu aangever volstrekt disproportioneel gehandeld heeft door een mes ter hand te nemen en verdachte daarmee te lijf te willen gaan, aldus de raadsman.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke (dreigende) aanranding van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed.
In dat verband wordt allereerst overwegen dat ‘goed’ in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object betekent en dat huisvrede hier niet onder valt. Huisvredebreuk, waarbij geen sprake is van vernieling of beschadiging van de woning, zoals in het onderhavige geval, is daarom geen aanranding van enig ‘goed’ waartegen noodweer gerechtvaardigd is. Nu er voor verdachte in deze zin geen sprake was van een noodweersituatie, dient het beroep op noodweer in zoverre reeds te worden verworpen (zie HR 27 mei 2008, NJ 2008, 510).
Voor zover het verweer ziet op een ogenblikkelijke wederrechtelijke (dreigende) aanranding van verdachte, wordt het volgende overwogen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich naar de woning van verdachte en [betrokkene 1] had begeven om zijn mobiele telefoon op te halen, die hij eerder als onderpand voor het verkrijgen van drugs aan verdachte had afgegeven, dat hij vrijwillig door verdachte in de woning is gelaten en dat hij onverwachts een harde klap in het gezicht kreeg van verdachte. Verdachte daarentegen verklaart dat hij wakker werd van het geblaf van de hond en toen werd geconfronteerd met de aanwezigheid van aangever in de woning die met een mes in de hand geld eiste en dat aangever direct met het mes begon te zwaaien, waarbij verdachte werd geraakt in de buik, arm en vingers.
De verklaringen van verdachte en aangever [slachtoffer] lopen uiteen en zijn met elkaar in tegenspraak. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] kan hieromtrent geen uitkomst bieden, nu zij heeft verklaard wakker te zijn geworden op een moment dat de confrontatie tussen verdachte en aangever [slachtoffer] al gaande was. Wat zich aldus precies in de woning heeft afgespeeld kan door het hof niet worden vastgesteld. Het hof acht echter de door verdachte gestelde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden, nu deze onvoldoende wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. Nu de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, of een dreigend gevaar daarvoor, niet aannemelijk is geworden, wordt het beroep op noodweer verworpen.”
20. Vooropgesteld dient te worden dat de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. Rozemond met betrekking tot noodweer onder meer het volgende heeft overwogen:
“3.1.2. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen. Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.”
21. Het hof heeft in het licht van de inhoud van het dossier vastgesteld dat hetgeen in het verweer omtrent de feitelijke toedracht door de verdachte naar voren is gebracht, niet aannemelijk is geworden. Op grond daarvan heeft het hof de door de verdediging gestelde noodweersituatie niet aannemelijk geacht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
22. Het derde middel faalt ook.
23. Het vierde middel (het middel in de aanvullende schriftuur) klaagt dat ’s hofs beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het knipmes met foudraal en een broodmes onbegrijpelijk althans ontoereikend is gemotiveerd.
24. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, in:
“Beslag
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte primair begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
(…)
Beslissing
(…)
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een knipmes met foudraal; - een broodmes.”
25. Klaarblijkelijk heeft het hof aan de onttrekking van de messen het bepaalde in art. 36d Sr, op welk artikel het hof bij de bestreden beslissing heeft gelet (zie onder het hoofd “Toepasselijke wettelijke voorschriften”), ten grondslag gelegd. Onder soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht.3.In aanmerking genomen dat de bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde feit geen melding maakt van enige vorm van gewelddadigheid door middel van een mes, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien hoe de onder de verdachte inbeslaggenomen messen, waaronder een gewoon broodmes, dat evenals een knipmes met foudraal ‘overal’ te koop is, kan dienen om een vergelijkbaar geweldsdelict te begaan of voor te bereiden. Tot cassatie hoeft dat mijns inziens in dit geval niet te leiden, nu in de schriftuur niet is aangegeven welk belang de verdachte daarbij heeft. Indien de Hoge Raad mij in dat standpunt niet kan volgen, is er in het onderhavige geval voor de Hoge Raad wellicht ruimte om de uitspraak uitsluitend met betrekking tot de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de twee messen te vernietigen en de zaak op dit onderdeel om redenen van doelmatigheid zelf af te doen, in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat de twee messen aan de verdachte toebehoren.4.
26. De eerste drie middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Wat het vierde middel betreft, ben ik primair van mening dat dit middel niet tot cassatie behoeft te leiden, nu in de schriftuur het belang daartoe niet is uiteengezet, en subsidiair dat de Hoge Raad om redenen van doelmatigheid de zaak op het desbetreffende punt zelf kan afdoen.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt (primair) tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑05‑2017
Zie HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1439, NJ 2013/191 m.nt. Schalken, HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3634, NJ 2015/486 m.nt. Borgers, HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:120 en HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:124. Voorts merk ik op dat mijn ambtgenoten Harteveld en Spronken in hun conclusies van respectievelijk ECLI:NL:PHR:2017:171 en ECLI:NL:PHR:2017:172 zijn ingegaan op de eventuele gevolgen te dezen van de zaak Keskin tegen Nederland (nr. 2205/16). Zie met betrekking daartoe ook mijn conclusie in de zaak met rolnummer 15/00332 d.d. 21 maart 2017.
Vgl. HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322, NJ 1997/655.
Vgl. HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3046.