Vgl. HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1106, rov. 2.3, HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:686, rov. 2.3, HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695, rov. 2.3, HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228, m.nt. Keijzer, rov. 2.3, HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740, NJ 2008/598, rov. 3.4, HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7104, rov. 5.3.1 en HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448, rov. 3.3.
HR, 04-03-2014, nr. 12/04513
ECLI:NL:HR:2014:484
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2014
- Zaaknummer
12/04513
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:484, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑03‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:100, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:100, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:484, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
4 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/04513
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 september 2012, nummer 20/004212-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014.
Conclusie 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/04513 Zitting: 7 januari 2014 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 4 september 2012 de verdachte (in de zaak met parketnummer 01-825376-11) wegens 1., 3. en 4. telkens opleverende “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, 2. “mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”, 5. “eenvoudige belediging” en 6. “diefstal, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren” en (in de zaak met parketnummer 01-825235-11) wegens 1. “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en met verbeurdverklaring en teruggave van in beslag genomen voorwerpen, zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het hof de vorderingen van drie benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten aanzien van feit 3 (in de zaak met parketnummer 01-825376-11) ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk [betrokkene 1] dreigend de woorden “Wie denk jij dat je bent kankerlijer, je ziet toch dat ik nog niet klaar ben vuile kankerkop. Laat me met rust of ik trek je vieze kankerkop van je romp” toe te voegen. De bedreiging is niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat deze in het algemeen de vrees voor verlies van het leven kan opwekken. Het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans de bewezenverklaring en/of de kwalificatiebeslissing zijn onvoldoende met redenen omkleed, aldus de steller van het middel.
4. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 01-825376-11 onder 3 bewezen verklaard dat:
“hij op 19 juli 2011 te Eindhoven [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Wie denk jij dat je bent kankerlijer, je ziet toch dat ik nog niet klaar ben vuile kankerkop. Laat me met rust of ik trek je vieze kankerkop van je romp", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
5. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hof ten aanzien van dit feit het volgende heeft vastgesteld (bewijsmiddelen 5, 6, 7 en 8). Op 19 juli 2011 was de verdachte gedetineerd in het arrestantencomplex op het hoofdbureau van politie in Eindhoven. Voorafgaand aan zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris in het paleis van justitie in ’s-Hertogenbosch is de verdachte ‘s ochtends vroeg in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de doucheruimte. Daartoe hebben arrestantenverzorgers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de verdachte naar die doucheruimte begeleid. Op enig moment heeft [betrokkene 1] aan de verdachte gevraagd of hij bijna klaar was. De verdachte heeft op deze vraag volgens de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verbaal zeer agressief gereageerd. Vervolgens is de verdachte naar [betrokkene 1] toegelopen en is hij bij hem gaan staan met zijn gezicht op ongeveer dertig centimeter afstand van het gezicht van [betrokkene 1]. De verdachte heeft tegen [betrokkene 1] de volgende woorden geschreeuwd: "Wie denk jij dat je bent kankerlijer, je ziet toch dat ik nog niet klaar ben vuile kankerkop. Laat me met rust of ik trek je vieze kankerkop van je romp". Daarbij heeft de verdachte ten opzichte van [betrokkene 1] een dreigende houding aangenomen. Ten slotte hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verklaard dat het voorval zeer agressief c.q. dreigend op hen is overgekomen.
6. Het hof heeft geen afonderlijke bewijsoverweging gewijd aan feit 3. Nu dienaangaande ter zitting geen verweer was gevoerd, was het hof daartoe ook niet gehouden. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2012 blijkt dat de raadsman van de verdachte heeft opgemerkt dat het hoger beroep zich richt tegen de opgelegde straf en tegen de bewezenverklaring en dat hij in zijn pleidooi met name zal ingaan op de in de zaak met parketnummer 01-825376-11 onder 1, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft op die terechtzitting enkel verweren gevoerd ten aanzien van voornoemde feiten, terwijl hij zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de overige feiten (waaronder feit 3) aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd. Voorts heeft dezelfde raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 oktober 2011 opgemerkt dat hij denkt dat er voldoende bewijs is voor de feiten 2, 3, 4 en 5 in de zaak met parketnummer 01-825376-11.
7. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.1.Voor een veroordeling is niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke vrijheid is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen.2.Bovendien dienen de omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit te worden bezien in aanvulling op de door de verdachte geuite woorden, die die woorden mogelijk verder versterken, en niet als factoren die aan de als zodanig bedreigende bewoordingen het bedreigende karakter kunnen ontnemen.3.
8. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de door de verdachte geuite bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [betrokkene 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. In het licht van hetgeen hiervoor onder 7 is vooropgesteld geeft dit oordeel - anders dan de steller van het middel betoogt - geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de woorden “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, zoals bedoeld in art. 285, eerste lid, Sr.
9. Vervolgens rijst de vraag of het oordeel, gelet op de hiervoor onder 5 weergegeven vaststellingen van het hof, begrijpelijk is. Ik stel voorop dat de woorden die de verdachte aan [betrokkene 1] heeft toegevoegd onmiskenbaar een bedreigende strekking hebben. Het is echter de vraag of die bedreiging ook ziet op het leven van de bedreigde persoon. Daarbij doet zich de bijzonderheid voor dat een discrepantie bestaat tussen het effect dat in het vooruitzicht wordt gesteld aan de ene kant en de praktische realiseerbaarheid daarvan aan de andere kant. Als daadwerkelijk het hoofd van de romp zal worden getrokken, zal de betrokkene het niet overleven. Het scheiden van de hoofd van de romp is lange tijd een methode geweest ter uitvoering van de doodstraf. Daarvoor was wel een zwaard, hakbijl of guillotine nodig. De vraag is hoe de verdachte deze bedreiging denkt waar te kunnen maken. In die zin hebben de bewoordingen een grotesk karakter. De vergelijking kan worden getrokken met twee andere zaken die aan Uw Raad zijn voorgelegd, met elk een andere uitkomst. In één daarvan had de verdachte, die was ingesloten in een observatiecel, in de richting van een hulpofficier van justitie geroepen: “Fuck you, ik gooi een handgranaat”. De Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet was af te leiden dat de bedreiging in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij de hulpofficier van justitie de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.4.In een andere zaak had een geboeide verdachte twee politieambtenaren de woorden toegevoegd: “ik ga jullie dood maken” en “jullie gaan dood, jullie gaan eraan”. Het hof sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De omstandigheden waaronder de verdachte de woorden bezigde - te weten geboeid in een politieauto en in een voorgeleidingsruimte op het politiebureau in aanwezigheid van meerdere politieambtenaren - stonden volgens het hof aan het aannemen van een redelijke vrees in de weg. De Hoge Raad casseerde omdat hij de door het hof genoemde omstandigheden niet redengevend achtte voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de verbalisanten de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij - later - het leven zouden kunnen verliezen. Het enkele feit dat het op dat moment voor de verdachte niet mogelijk was om zijn dreigement uit te voeren, was dus niet doorslaggevend.5.Anders dan in de laatstgenoemde zaak, geldt voor het dreigement de “kop van de romp te trekken” dat het evenmin voor een later moment een realistisch scenario weergeeft. In die zin zijn de gebezigde bewoordingen als zodanig beter vergelijkbaar met de verdachte die in de observatiecel was geplaatst en die dreigde een handgranaat te gooien, zij het dat het gooien van een handgranaat (op een later moment) nog minder ver van de realiteit afstaat dan het trekken van een hoofd van een romp.
10. Gelet op het bovenstaande, zal acht moeten worden geslagen op meer dan louter de letterlijke bewoordingen van het dreigement. De enkele omstandigheid dat het dreigement in letterlijke zin niet goed uitvoerbaar is, wil naar mijn mening nog niet zeggen dat deze geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht kan inhouden. Daarbij komt betekenis toe aan de voor de geadresseerde kenbare strekking van de bewoordingen. Denkbaar is dat een dreigement naar de letterlijke bewoordingen niet goed uitvoerbaar is, terwijl deze in verband met de connotatie daarvan toch kan leiden tot een redelijke vrees bij de geadresseerde dat hij het leven zou kunnen verliezen. Ik denk daarbij aan de dreigementen iemand “naar de andere wereld te helpen” en “een kopje kleiner te maken”. De synoniemen daarvan zien in alle gevallen op het doden van de ander, zodat duidelijk wordt wat daarmee wordt bedoeld, al zijn de aangekondigde handelingen in letterlijke zin eveneens moeilijk uitvoerbaar. “Iemand om zeep brengen” betekent letterlijk ook iets anders dan wat het in ons spraakgebruik is gaan betekenen. Als ik het goed zie, behoort de uitdrukking “de kop van de romp trekken” niet in dezelfde mate tot de vaste uitdrukkingen van onze taal. Een enkele keer komt een lokale variant voor, zoals de door Jules Deelder in onvervalst Rotterdams gebruikte zinsnede: "je mottum ze kop van ze romp slaan."6.De strekking van de door de verdachte gebezigde uitdrukking lijkt mij niettemin helder. Door het scheiden van het hoofd van de romp treedt de dood in. In de kern wordt met de uitdrukking dit gevolg in het vooruitzicht gesteld. Dat betekent dat de gebruikte terminologie, anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, niet per definitie ongeschikt is te bewerkstelligen dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
11. Anders dan de steller van het middel aanvoert, doet aan de juistheid en de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dan ook niet af dat de enkele omstandigheid dat de algemene ervaring zou leren dat het onmogelijk is om het hoofd van een romp van een lichaam te scheiden door daaraan (met kracht) te trekken. Voor de verdere beoordeling van de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dient acht te worden geslagen op de omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit.
12. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan ten aanzien van de omstandigheden waaronder de verdachte de bedreiging heeft geuit het volgende worden afgeleid: (i) De verdachte was gedetineerd; (ii) De verdachte heeft zeer agressief gereageerd op een vraag van [betrokkene 1], waarna de verdachte naar [betrokkene 1] is toegelopen; (iii) De verdachte is heel dicht bij [betrokkene 1] gaan staan met zijn gezicht op ongeveer dertig centimeter afstand van het gezicht van [betrokkene 1]; en (iv) De verdachte heeft de bedreigende woorden tegen [betrokkene 1] geschreeuwd, terwijl hij ten opzichte van [betrokkene 1] een dreigende houding heeft aangenomen en drie keer het woord “kanker” heeft gebruikt. Bij de beoordeling van de context kunnen de gebruikte bewoordingen bovendien moeilijk los worden gezien van het vervolg van het incident, waarbij de verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook de volgende woorden heeft toegevoegd: “Ik maak jullie kapot. Ik zweer het. Jullie gaan eraan” (feit 4), waarna de verdachte [betrokkene 1] een klap in het gezicht heeft gegeven (feit 2). Beide feiten zijn afzonderlijk ten laste gelegd en bewezen verklaard. Hoewel die feiten zich (direct) na het toevoegen van de onder 3 bewezen verklaarde bewoordingen hebben afgespeeld, kunnen deze in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden naar mijn mening mede redengevend zijn voor het ontstaan van de redelijke vrees bij [betrokkene 1] dat hij zijn leven zou kunnen verliezen. Daarbij merk ik nog op dat de verdachte ten tijde van de bedreiging was gedetineerd in verband met een verdenking van een andere bedreiging tegen het leven gericht (feit 1).7.
13. Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit en in het licht de hiervoor onder 5 weergegeven vaststellingen van het hof, is diens oordeel niet onbegrijpelijk. Het hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk [betrokkene 1] dreigend de bewezen verklaarde woorden toe te voegen.
14. In aanmerking genomen dat de raadsman van de verdachte ten aanzien van dit feit geen verweer heeft gevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.8.De bewezenverklaring en de kwalificatiebeslissing zijn dan ook voldoende met redenen omkleed.
15. Het middel faalt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑01‑2014
Vgl. HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9309, rov. 3.4.2.
Zie HR 28 maart 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AV4191, rov. 3.
Zie HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740, NJ 2008/598, rov. 3. Ook de veroordeling wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in verband met de zin “Op landverraad staat de doodstraf: Tjibbe Joustra moet voor het executiepeloton” bleef in cassatie in stand (HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4474).
Zie Onzetaal.nl.
Vgl. HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701.
Vgl. HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740, NJ 2008/598, rov.3 en HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4824, NJ 2006/397, m.nt. Buruma, rov. 3.