Einde inhoudsopgave
Staffelbesluit pensioenen
7.2 Overgangsrecht pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden opgebouwd tot 1 januari 2008 voor zover deze niet voldoen aan de Wet verbeterde premieregeling
Geldend
Geldend vanaf 07-07-2023. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
26-06-2023, Stcrt. 2023, 18466 (uitgifte: 06-07-2023, regelingnummer: 2023-13825)
- Inwerkingtreding
07-07-2023, terugwerkend tot: 01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2023, Stcrt. 2023, 18466 (uitgifte: 06-07-2023, regelingnummer: 2023-13825)
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Pensioenregeling
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
In het bij besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP2007/552M (Stcrt. 2007, nr. 212) ingetrokken besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M heb ik aangegeven dat pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden niet voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk IIB Wet LB. Bij de fiscale beoordeling van een pensioenregeling moeten de rechten uitgedrukt in euro’s het uitgangspunt zijn. De pensioenuitkeringen moeten ook na de pensioeningangsdatum worden getoetst aan de grenzen van hoofdstuk IIB Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023) in combinatie met artikel 38q Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023). Daarbij zijn andere overschrijdingen dan die zijn genoemd in artikel 18d Wet LB niet toegestaan.
In het besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M heb ik de genoemde regelingen tijdelijk aangewezen als pensioenregeling. Ik heb daarbij meegedeeld dat ik mijn beleid zou bezien bij de invoering van de PW. Artikel 11 PW (tekst tot 1 september 2016) bepaalde dat de uitkering in het kader van een pensioenovereenkomst wordt vastgesteld in een wettig Nederlands betaalmiddel. Het beleid is daarom bij besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP2007/552M (Stcrt. 2007, nr. 212) herzien en de aanwijzing uit het besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M is daarbij ingetrokken. Deze intrekking van het beleid blijft van kracht, ook na intrekking van het besluit CPP2007/552M met ingang van 1 januari 2014. De beleidsherziening geldt ook voor pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden die niet onder de PW vallen. Reden hiervoor is de hierboven vermelde strijdigheid van deze regelingen met de wettelijke bepalingen in de loonbelasting. Daarnaast is een gelijke fiscale behandeling gewenst van alle pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden.
Artikel 12, eerste lid, IAPW, bepaalt dat artikel 11 van de PW slechts geldt voor pensioenaanspraken die worden verworven na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikel. Artikel 11 PW (tekst tot 1 september 2016) is in werking getreden op 1 januari 2008. De in het besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M gegeven tijdelijke aanwijzing blijft daarom van kracht op pensioenaanspraken die tot 1 januari 2008 zijn verworven. Uitkeringen die berusten op aanspraken die zijn verworven vóór 2008 kunnen worden gedaan in beleggingseenheden. Voor zover van toepassing blijven voor deze aanspraken en uitkeringen, ook na 1 januari 2008, de voorwaarden gelden van het hiervoor genoemde besluit. Deze voorwaarden zijn opgenomen in bijlage VI .