Einde inhoudsopgave
Staffelbesluit pensioenen
Bijlage IV Regelingen met een premieovereenkomst gericht op een fiscaal aanvaardbaar maximaal middelloonpensioen
Geldend
Geldend vanaf 28-06-2024
- Bronpublicatie:
26-06-2024, Stcrt. 2024, 19889 (uitgifte: 27-06-2024, regelingnummer: 2024-10674)
- Inwerkingtreding
28-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2024, Stcrt. 2024, 19889 (uitgifte: 27-06-2024, regelingnummer: 2024-10674)
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Pensioenregeling
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Aanwijzing als bedoeld in onderdeel 6.1.
Voorwaarden en bijzonderheden bij de aanwijzing:
- a.
De regeling behelst een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 PW gericht op een fiscaal maximaal middelloonpensioen.
- b.
De beschikbare premie wordt actuarieel vastgesteld per leeftijdsklasse van ten hoogste vijf jaren en wordt afgestemd op de gemiddelde leeftijd in de klasse.
- c.
De regeling is maximaal gericht op een middelloonpensioen binnen de kaders van hoofdstuk IIB Wet LB (tekst vanaf 1Â juli 2023) in combinatie met artikel 38q Wet LB (tekst vanaf 1Â juli 2023).
- d.
De beschikbare premie wordt berekend met een rekenrente van minimaal 3% en de te verwachten inflatie wordt op nihil gesteld.
- e.
In de pensioenregeling is bepaald dat het pensioen inclusief de toegekende indexatie zowel per jaar als in totaal niet uitgaat boven een middelloonpensioen binnen de kaders van hoofdstuk IIB Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023) in combinatie met artikel 38q Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023). Desgewenst kan de toets aan de fiscale maxima ook worden uitgevoerd op basis van het actuele loon. Indien de toets plaatsvindt op basis van het actuele loon in plaats van het gemiddelde loon, moet het opbouwpercentage worden gecorrigeerd voor de carrièreontwikkeling. Voor de toets op basis van het actuele loon wordt het opbouwpercentage daarom gemaximeerd op 1,657% in combinatie met een AOW-franchise die ten minste gelijk is aan de AOW-uitkering voor een gehuwde vermenigvuldigd met de factor 100/66,28. Voorwaarde daarbij is dat het actuele loon voldoet aan de voorwaarden van artikel 10b UBLB 1965. De franchise voor 2014 en voorgaande jaren moet ten minste gelijk zijn aan de AOW-uitkering voor een gehuwde vermenigvuldigd met de factor 100/70. Voor de toets aan de fiscale maxima kan naar keuze ook worden uitgegaan van de verlaagde AOW-inbouw en opbouwpercentages van artikel 10aa UBLB 1965. Voor het jaar 2014 mag een opbouwpercentage worden gehanteerd van 1,9% op basis van het pensioengevend loon en de franchise per 31 december 2014. Voor de jaren voorafgaande aan 2014 kan een opbouwpercentage worden gehanteerd van 2% op basis van het pensioengevend loon en de franchise per 31 december 2013. Ten overvloede merk ik op dat voor de toets, voor elk tijdvak het in dat tijdvak geldende fiscale pensioenregime kan worden gehanteerd. De voorgeschreven toetsing of het pensioen binnen de fiscale kaders van hoofdstuk IIB Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023) in combinatie met artikel 38q Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023) blijft, wil niet zeggen dat de verzekeraar ieder jaar daadwerkelijk moet toetsen wat de waarde van de verzekering is en hoe deze zich verhoudt tot de fiscale kaders. Als de toezegging op juiste wijze is vormgegeven, kan de toets op bewaking van de fiscale kaders tot het hierna te noemen moment beperkt blijven. De toezegging zal daarvoor twee begrenzingen moeten hebben, waarbij de deelnemer recht heeft op de laagste van de twee. Deze twee begrenzingen zijn:
- 1.
ten hoogste een pensioentoezegging passend binnen de kaders van hoofdstuk IIB Wet LB (tekst vanaf 1Â juli 2023) in combinatie met artikel 38q Wet LB (tekst vanaf 1Â juli 2023);
- 2.
of indien dit lager is, de pensioenuitkering die men kan aankopen uit de waarde van de beleggingen.
Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan kan de toetsing beperkt blijven tot het moment waarop de in de regeling opgebouwde waarde het regime van bijlage IV van dit besluit geheel of gedeeltelijk verlaat, maar uiterlijk op pensioeningangsdatum. Voor zover het pensioen gedeeltelijk ingaat kan de toets beperkt blijven tot dat deel.
Op het toetsmoment moet de opgebouwde waarde worden vergeleken met de maximale ruimte van de fiscaal zuivere middelloontoezegging, waarbij tevens mag worden getoetst op basis van het actuele loon onder de voorwaarde dat het opbouwpercentage wordt gecorrigeerd voor de carrièreontwikkeling en dat wordt uitgegaan van een bij het gecorrigeerde opbouwpercentage passende franchise. De kostprijs van de toezegging zoals die steeds administratief is bewaakt, moet worden getoetst op basis van de tarieven van de uitvoerende verzekeraar. Bij een waardeoverdracht is dat de (aanstaande) overdragende verzekeraar. Een eventueel overschot vervalt aan de verzekeraar dan wel aan de (ex-)werkgever.
Voorgaande toets kan achterwege blijven ingeval wordt overgedragen naar een regeling waarop het regime van bijlage V van dit besluit van toepassing is. De toets kan ook achterwege blijven in geval van afkoop dan wel waardeoverdracht van een klein pensioen in de zin van de artikelen 66 tot en met 68 van de PW. Ingeval de opgebouwde waarde het regime in deze bijlage gedeeltelijk verlaat, kan de toets beperkt blijven tot dat gedeelte.
Tot slot blijft de toets achterwege wanneer opgebouwde pensioenaanspraken worden omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 PW (tekst vanaf 1 juli 2023) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (tekst vanaf 1 juli 2023) bedoeld in artikel 38b, tweede lid, Wet LB (tekst vanaf 1 juli 2023) (zie ook Kamerstukken II, 2022/2023, 36067, nr. 3, blz. 290).
- f.
Restuitkeringen, in welke vorm dan ook, zijn niet mogelijk. Als na het vaststellen van het fiscaal maximale, geïndexeerde pensioen nog kapitaal overblijft, vervalt dit aan de verzekeraar dan wel aan de (ex-)werkgever.
- g.
Een pensioenregeling kan de mogelijkheid bieden om de in een jaar niet-gebruikte beschikbare-premieruimte in een later jaar in te halen. De niet-gebruikte premieruimte moet dan in euro’s worden vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met het actuele fiscale kader van het jaar waarin de inhaal plaatsvindt. Werkgever en werknemer mogen die premie in enig later jaar alsnog storten. De werknemer mist dan het rendement over de inhaalpremie dat in de tussenliggende jaren had kunnen worden behaald. Daarom mogen partijen de inhaalpremie vermenigvuldigen met een samengestelde interestfactor van 1,03 voor elk jaar gelegen tussen het einde van het in te halen jaar en de aanvang van het jaar waarin de inhaal plaatsvindt. De Belastingdienst heeft voor de inhaal van niet-gebruikte premieruimte een handreiking gepubliceerd op centraalaanspreekpuntpensioenen.belastingdienst.nl .
De voorwaarden a tot en met d zijn uitgewerkt in de navolgende staffels:
Leeftijdsklassen tot 72 jaar | Percentage van de pensioengrondslag (opbouw gericht op 1,875% per dienstjaar bij middelloonstelsel) | |||
---|---|---|---|---|
OP | OP en uitgesteld opgebouwd PP | OP en direct ingaand opgebouwd PP | OP en direct ingaand bereikbaar PP | |
15 tot en met 19 | 5,8 | 7,0 | 7,9 | 8,1 |
20 tot en met 24 | 6,5 | 7,8 | 8,7 | 9,1 |
25 tot en met 29 | 7,5 | 9,1 | 10,0 | 10,6 |
30 tot en met 34 | 8,7 | 10,5 | 11,6 | 12,1 |
35 tot en met 39 | 10,1 | 12,2 | 13,4 | 13,9 |
40 tot en met 44 | 11,8 | 14,2 | 15,4 | 16,0 |
45 tot en met 49 | 13,7 | 16,5 | 17,8 | 18,5 |
50 tot en met 54 | 16,0 | 19,3 | 20,6 | 21,4 |
55 tot en met 59 | 18,7 | 22,6 | 23,8 | 24,6 |
60 tot en met 64 | 22,1 | 26,7 | 27,6 | 28,2 |
65 tot en met 67 | 25,4 | 30,8 | 31,2 | 31,4 |
68 | 25,5 | 31,2 | 31,4 | 31,4 |
69 | 24,7 | 30,4 | 30,6 | 30,6 |
70 | 23,8 | 29,6 | 29,8 | 29,8 |
71 | 23,0 | 28,7 | 29,0 | 29,0 |
Leeftijdsklassen tot 72 jaar | Percentage van de pensioengrondslag (opbouw gericht op 1,701% per dienstjaar bij middelloonstelsel) | |||
---|---|---|---|---|
OP | OP en uitgesteld opgebouwd PP | OP en direct ingaand opgebouwd PP | OP en direct ingaand bereikbaar PP | |
15 tot en met 19 | 5,3 | 6,4 | 7,1 | 7,4 |
20 tot en met 24 | 5,9 | 7,1 | 7,9 | 8,3 |
25 tot en met 29 | 6,8 | 8,2 | 9,1 | 9,6 |
30 tot en met 34 | 7,9 | 9,5 | 10,5 | 11,0 |
35 tot en met 39 | 9,2 | 11,1 | 12,1 | 12,6 |
40 tot en met 44 | 10,7 | 12,9 | 14,0 | 14,6 |
45 tot en met 49 | 12,4 | 15,0 | 16,2 | 16,8 |
50 tot en met 54 | 14,5 | 17,5 | 18,7 | 19,4 |
55 tot en met 59 | 17,0 | 20,5 | 21,6 | 22,3 |
60 tot en met 64 | 20,0 | 24,3 | 25,0 | 25,6 |
65 tot en met 67 | 23,0 | 28,0 | 28,3 | 28,4 |
68 | 23,2 | 28,3 | 28,5 | 28,5 |
69 | 22,4 | 27,6 | 27,8 | 27,8 |
70 | 21,7 | 26,9 | 27,1 | 27,1 |
71 | 20,9 | 26,1 | 26,3 | 26,3 |
Leeftijdsklassen tot 72 jaar | Percentage van de pensioengrondslag (opbouw gericht op 1,788% per dienstjaar bij middelloonstelsel) | |||
---|---|---|---|---|
OP | OP en uitgesteld opgebouwd PP | OP en direct ingaand opgebouwd PP | OP en direct ingaand bereikbaar PP | |
15 tot en met 19 | 5,6 | 6,7 | 7,5 | 7,7 |
20 tot en met 24 | 6,2 | 7,4 | 8,3 | 8,7 |
25 tot en met 29 | 7,2 | 8,6 | 9,6 | 10,1 |
30 tot en met 34 | 8,3 | 10,0 | 11,0 | 11,6 |
35 tot en met 39 | 9,6 | 11,6 | 12,7 | 13,3 |
40 tot en met 44 | 11,2 | 13,5 | 14,7 | 15,3 |
45 tot en met 49 | 13,0 | 15,7 | 17,0 | 17,6 |
50 tot en met 54 | 15,2 | 18,4 | 19,6 | 20,4 |
55 tot en met 59 | 17,8 | 21,6 | 22,7 | 23,4 |
60 tot en met 64 | 21,1 | 25,5 | 26,3 | 26,9 |
65 tot en met 67 | 24,2 | 29,4 | 29,7 | 29,9 |
68 | 24,3 | 29,8 | 30,0 | 30,0 |
69 | 23,6 | 29,0 | 29,2 | 29,2 |
70 | 22,8 | 28,2 | 28,5 | 28,5 |
71 | 22,0 | 27,4 | 27,7 | 27,7 |
De berekeningsgrondslagen van deze staffels zijn, afgezien van de rekenrente, gelijk aan de berekeningsgrondslagen en voorwaarden van de staffels zoals opgenomen in bijlage I. Het zijn nettostaffels op basis van een rekenrente van 3%. De tabellen 2 en 3 zijn van toepassing als partijen gebruikmaken van artikel 10aa UBLB 1965. Tabel 2 geldt bij een opbouw op basis van 1,701% middelloon en tabel 3 bij een opbouw op basis van 1,788% middelloon. Beide opbouwpercentages zijn gebaseerd op artikel 10aa UBLB 1965.
Deze staffels bevatten geen opslag voor kosten en ook geen opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Partijen kunnen de werkelijke kosten of premie afzonderlijk in rekening brengen. De vergoeding voor kosten of premie kunnen partijen niet aanwenden voor hogere aanspraken op OP of PP.