Onder weglating van voetnoten
HR, 02-07-2019, nr. 17/03720
ECLI:NL:HR:2019:1065
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2019
- Zaaknummer
17/03720
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1065, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:476
ECLI:NL:PHR:2019:476, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1065
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑12‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0285
EeR 2019, afl. 5, p. 201
NbSr 2019/247
Uitspraak 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met valse sleutel (art. 311.1.5 Sr) van geldkoffer met € 228.000 uit muurkluis door in hoedanigheid van geldtransporteur ervoor zorg te dragen dat geldkoffer kon worden ontdaan van deksel (zgn. “plofkofferkop”), door vooraf in geldwaardetransportvoertuig twee (fysieke) klantsleutels – waarmee de plofkofferkop kon worden verwijderd – m.b.v. een bijbehorende code te programmeren, waardoor deze sleutels werden vrijgegeven. Afwijzing verzoek tegenonderzoek naar loggegevens van “plofkofferkop”. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AR7228 m.b.t. omstandigheden waaronder de eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan verzoek tot het doen verrichten van tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven. Hof heeft verzuimd bij zijn afwijzing van het verzoek kenbaar dat toetsingskader te betrekken en heeft i.h.b. niet betrokken dat en waarom een eerlijke procesvoering i.c. aan de afwijzing van het verzoek niet in de weg staat. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat Hof zijn oordeel dat verdachte in het geldwaardetransportvoertuig m.b.v. een ‘programmeerunit’ de klantsleutel met code 74117 heeft geprogrammeerd - met welke sleutel vervolgens de plofkofferkop van de geldkoffer is geopend - in overwegende mate heeft gebaseerd op de desbetreffende loggegevens, is het slechts door globale verwijzing naar de inhoud van het NFI-rapport en naar verhoren van deskundigen in eerste aanleg gemotiveerde oordeel van Hof dat het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is, in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent onregelmatigheden in de loggegevens, niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03720
Datum 2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 juli 2017, nummer 22/000721-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft A.G.M. Lieshout, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt onder meer dat het Hof het verzoek tot het doen van het door de verdediging verlangde tegenonderzoek ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2.1
Het gaat in de onderhavige zaak om een geldtransporteur die is veroordeeld wegens het medeplegen van diefstal met behulp van een valse sleutel van een geldkoffer met daarin € 228.000,-. Deze koffer was weggenomen uit een muurkluis van het beveiligingsbedrijf G4S en/of de ING Bank. De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in zijn hoedanigheid van geldtransporteur ervoor heeft zorggedragen dat de geldkoffer kon worden ontdaan van het deksel (de zogenoemde plofkofferkop), door vooraf in het geldwaardetransportvoertuig twee (fysieke) klantsleutels - waarmee de plofkofferkop kon worden verwijderd - met behulp van een bijbehorende code te programmeren, waardoor deze sleutels werden vrijgegeven: één sleutel die was toegewezen aan de ING Bank (sleutelgroep 2) en een extra sleutel met code 74117 (sleutelgroep 3). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard wél de ‘ING-sleutel’ te hebben geprogrammeerd, maar niet een extra sleutel. In verband daarmee heeft de verdediging een verzoek gedaan tot een onderzoek naar de loggegevens van de plofkofferkop.
2.2.2
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank in deze zaak ter zake van de bewijsvoering bevestigd met aanvulling van gronden. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 31 december 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een muurkluis van de ING bank heeft weggenomen een geldkoffer (inhoudende 228.000 euro), toebehorende aan G4S en/of ING Bank, waarbij verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- met behulp van een plugsleutel ( [… ] ), behorende bij klantcode 74117 , waartoe hij, verdachte, en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, de plofdeksel van voornoemde geldkoffer in voornoemde muurkluis te verwijderen en vervolgens
- voornoemde geldkoffer (inhoudende 228.000 euro) uit voornoemde muurkluis weg te nemen.”
2.2.3
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“3.1 Inleiding
Op 31 december 2012 te Rotterdam is tijdens een waardetransport een geldkoffer met inhoud weggenomen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en, zo ja, op welke wijze verdachte bij deze diefstal betrokken is geweest.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de loggegevens uit de achtergebleven plofkofferkop. Verdachte heeft in de geldwagen een valse code geprogrammeerd, welke code kort daarna buiten de auto door een derde is gebruikt om de koffer onrechtmatig te openen en de onderkant van de koffer met het geld vervolgens mee te nemen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat - kort gezegd - het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Niet kan worden vastgesteld dat de sleutel waarmee de koffer is opengemaakt (met code 74117 ) in de auto is geprogrammeerd. Verdachte ontkent deze sleutel te hebben ingevoerd en uit het dossier blijkt niet dat hij deze code kende. De verdediging heeft de betrouwbaarheid van het uitleesrapport van de plofkofferkop betwist, omdat bepaalde regelnummers dubbel geregistreerd lijken te zijn.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Namens G4S is aangifte gedaan van diefstal tijdens een waardetransport van een bedrag van € 228.000,-, gepleegd op 31 december 2012 aan de Mathenesserlaan te Rotterdam. Op deze dag is een geldkoffer weggenomen van een geldtransport van G4S . De bestuurder van het geldtransportvoertuig, [betrokkene 1] , heeft verklaard dat hij een jonge man op een scooter zag wegrijden. Deze man had de geldkoffer tussen zijn benen. Verdachte, werknemer van G4S , heeft verklaard dat hij een door hem gesloten en geprogrammeerde geldkoffer in de muurkluis heeft gezet, dat hij vervolgens de ING bank is binnengelopen en dat de geldkoffer door een man op een scooter is meegenomen. In de muurkluis van de ING bank is het deksel van de geldkoffer (hierna: plofkofferkop) aangetroffen.
De plofkofferkop (serienummer [… ] ) is uitgelezen door Mactwin Security Specials de fabrikant van het deksel. Uit de logregels blijkt het volgende:
1014 25-1-2000 4:01:19 1010 Klant sleutel groep 2 geprogrammeerd
1015 25-1-2000 4:01:19 1011 Klant sleutel groep 3 geprogrammeerd
1016 25-1-2000 4:01:19 4000 Koffer is gesloten
1017 25-1-2000 4:07:35 UNIT Sleutel nummer: 74117
1018 25-1-2000 4:07:35 1032 Koffer geopend door ingetoetste Klantsleutel
Uit de omgerekende tijden blijkt dat de logregels zien op 31 december 2012. De logregels 1014 tot en met 1016 zijn gedateerd op 13:06:30 uur. De logregels 1017 en 1018 zijn gedateerd op 13:12:46 uur.
De plofkofferkop is daarna onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI). Het NFI heeft een uitdraai van het gebeurtenisgeheugen uit de plofkofferkop aangeleverd gekregen. De plofkofferkop is opengemaakt en de geheugenchips zijn verwijderd en uitgelezen. De direct uit de geheugenchips gelezen gegevens zijn vergeleken met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen. De vergelijking van de gegevens uit de geheugenchips met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen heeft geen aanwijzingen gegeven die erop duiden dat het aangeleverde gebeurtenisgeheugen een onjuiste weergave is van het gebeurtenisgeheugen van de plofkofferkop. Het onderzoek door het NFI heeft geen aanwijzingen opgeleverd die duiden op manipulatie van de plofkofferkop. Het NFI concludeert dat de onderzoeksbevindingen veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de plofkofferkop is losgemaakt met behulp van een sleutel met nummer 74117 dan onder de hypothese dat de plofkofferkop op een andere wijze is losgemaakt.
De routeplug met nummer [… ] en code 74117 is op 20 augustus 2009 als vermist opgegeven bij G4S . [betrokkene 2] heeft verklaard dat de plug van de ING aan het Mathenesserplein valt binnen klant groep 2. De vermiste plug met code 74117 valt binnen klant groep 3.
R.L.H. Bijland, technisch directeur Mactwin Security Specials , heeft ter terechtzitting verklaard dat het systeem bestaat uit een kop en een programmeerunit. De programmeerunit zit in het voertuig. Met die unit kan geprogrammeerd worden met welke sleutel of sleutels de kop kan worden geopend. Als de kop vervolgens op de box geklikt wordt, kan de kop worden geopend met de sleutels die geprogrammeerd zijn of met de programmeerunit in het voertuig. Als de programmeerunit in de auto wordt gebruikt, wordt de kop gereset en worden de geprogrammeerde sleutels gewist. Bijland heeft verklaard dat als de koffer is geopend met sleutel 74117 , deze sleutel dan ook geprogrammeerd moet zijn.
R.M. van der Knijff, forensisch onderzoeker bij het NFI, heeft ter terechtzitting verklaard dat het NFI een uitdraai van het gebeurtenisgeheugen aangeleverd kreeg. Het NFI heeft zelf de gegevens uit de plofkofferkop uitgelezen en omgezet naar leesbare informatie. Dit is vergeleken met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen. Van der Knijff heeft verklaard dat er tussen het aangeleverde gebeurtenisgeheugen en de eigen uitgelezen gegevens niet direct verschillen waren. Van der Knijff heeft verklaard dat het gebeurtenisgeheugen een duidelijk tijdstip geeft voor de handelingen en dat de tijdsregistratie gevalideerd is met behulp van experimenten. Van der Knijff heeft verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat de fabrikant de gegevens gemanipuleerd heeft.
De rechtbank gaat uit van de betrouwbaarheid van de door de fabrikant uitgelezen logregels uit de plofkofferkop. Hoewel er op een aantal plaatsen dubbele regels voorkomen, doet dit geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de logregels. De gegevens zijn door het NFI gevalideerd en dat onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de gegevens gemanipuleerd zijn.
Op basis van de logregels stelt de rechtbank vast dat de weggenomen geldkoffer is geopend met een sleutel met code 74117 . Nu de geldkoffer met deze sleutel is geopend, moet deze sleutel ook geprogrammeerd zijn. In de logregels zijn de laatste handelingen voor het sluiten van de geldkoffer te zien: er zijn twee sleutels geprogrammeerd, waaronder een sleutel uit klant sleutel groep 3, waartoe de sleutel met code 74117 behoorde. Het programmeren van sleutels kan alleen plaatsvinden met behulp van een programmeerunit. Deze programmeerunit zit in het voertuig, in dit geval het waardetransportvoertuig van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij de plofkofferkop heeft geprogrammeerd, maar hij ontkent de sleutel 74117 te hebben ingevoerd. Zijn verklaring wordt echter weerlegd door de logregels, waaruit blijkt dat deze code is gebruikt en dus ook moet zijn ingevoerd. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte de sleutel 74117 en een tweede sleutel heeft geprogrammeerd. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat verdachte deze sleutel per ongeluk of door een fout heeft ingevoerd.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte welbewust de sleutel 74117 in de geldkoffer heeft geprogrammeerd, terwijl hij daar niet toe gerechtigd was. Hij heeft de geldkoffer buiten in de muursluis gezet, waaruit deze kort daarna is meegenomen door een man op een scooter. De rechtbank is, gelet op deze gang van zaken, van oordeel dat verdachte een vooropgezet, gezamenlijk plan moet hebben gehad met de man op de scooter en mogelijk ook met anderen om de diefstal mogelijk te maken. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van het plan, waarbij verdachte de afgesproken sleutel heeft geprogrammeerd, waarna de man op de scooter de plofkofferkop heeft kunnen verwijderen en de koffer met het geld mee heeft kunnen nemen. De rechtbank stelt daarmee vast dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (in ieder geval) de man op de scooter, waarbij de rol van verdachte essentieel was, omdat hij als enige de sleutel kon programmeren.”
2.3.1
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“De software van de plofkofferkop geeft niet aan welke sleutel geprogrammeerd wordt doch slechts tot welke klantgroep de geprogrammeerde sleutel behoort.
(...)
Er is bij het G4S op 20 augustus 2009 een sleutel met nummer 74117 zoekgeraakt.
De Rechtbank, in haar vonnis van 13 februari 2017 in navolging van het openbaar ministerie, acht bewezen dat mijn cliënt in de geldtransportwagen de code 74117 heeft ingetoetst met het doel diefstal van het geld mogelijk te maken. De Rechtbank is uitgegaan van de betrouwbaarheid van de door de fabrikant uitgelezen logregels. Ik ben van oordeel dat er alle reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het lograpport. (...)
Bij beantwoording van nadere vragen door het NFI op 1 maart 2017 wordt aangegeven dat niet is onderzocht op welke wijze de code 74117 in de kop van de plofkoffer is ingevoerd. In die zelfde brief stelt het NFI dat er geen onderzoek werd gedaan aan het code invoerpaneel in de geldtransportwagen.
Een eenmaal geprogrammeerde en gesloten koffer kan volgens G4S niet opnieuw geprogrammeerd worden alvorens deze is geopend met een plug of met de auto opener die zich in de wagen bevindt. Uit regel 903 van het lograpport blijkt dat de koffer gesloten was en zonder dat de koffer opnieuw is geopend wordt in het rapport vermeld in regel 907 dat de koffer opnieuw is geprogrammeerd. Dat zou niet moeten kunnen volgens G4S . Dit is nogmaals gebeurd bij de regels 942 tot en met 943 en 948 tot en met 949. Wat ook mogelijk zou zijn dat de regels 939 tot en met 949 en 945 tot met 950 dubbel geregistreerd zijn, hetgeen al even onbegrijpelijk is.
Deze vraag is op 30 januari 2017 op de zitting voorgelegd aan de heer R.M. van der Knijff forensisch onderzoeker bij het NFI. De heer van der Knijff had hier geen verklaring voor. Hij wist niet hoe dit kon.
Regels 512 tot en met 527 en 528 tot en met 542 van het lograpport zijn precies hetzelfde ook qua tijd, maar de nummering loopt door, hoe kan dat? Ook de regels 582 tot en met 585 en 586 tot en met 589 zijn dubbel geregistreerd. Hierover heeft de heer van der Knijff op de zitting verklaard dat hij geen idee heeft hoe dat tot stand gekomen is. Het NFI heeft niet de software onderzocht die deze gegevens geïmporteerd heeft. Het heeft daar dan ook geen verklaring voor.
(...)
Het NFI heeft het invoerpaneel gebruikt bij de experimenten maar niet onderzocht of dit het invoerpaneel was dat betrokken was bij het incident op 31 december 2012. (...)
Niet is onderzocht of er in het geldtransportvoertuig iets gebeurd is. De conclusie van het NFI heeft slechts betrekking op het openen van de koffer wanneer en met welke sleutel. De achterliggende fysieke handelingen zijn niet bekeken.
(...)
Technisch gezien zou het NFI dieper in de gegevens moeten kijken om te zien welke code is ingevoerd maar daar is weer geen onderzoek naar gedaan, maar dat had dus wel gekund en had wellicht meer duidelijkheid kunnen geven over het sleutelnummer dat werd geprogrammeerd.
(...)
Een groot aantal vragen zijn onbeantwoord gebleven of niet verder onderzocht. [verdachte] mag daar niet de dupe van worden. Nader en verder diepgaand onderzoek is noodzakelijk naar de plofkofferkop, de geïntegreerde software, het invoercodepaneel, de auto opener en het uitlezen van chips om tot beantwoording te komen van de hiervoor onbeantwoord gebleven vragen.
(...)
Ik ben van oordeel dat het uitleesrapport van de plofkofferkop zoveel vraagtekens oproept die onbeantwoord zijn gebleven dat het onverantwoord is mijn cliënt te veroordelen op basis van uitsluitend het feit dat uit het rapport moet blijken dat onnodig klantgroepsleutel 3 werd geprogrammeerd en de koffer zou zijn geopend met sleutel 74117 . Verder is er geen enkele aanwijzing van betrokkenheid van mijn cliënt. De tekortkomingen in het onderzoek maken in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan zoals hierboven aangegeven. Ik verzoek uw Hof daar opdracht voor te geven. De vraag is wie dat onderzoek zou kunnen uitvoeren. Mijn cliënt heeft geprobeerd zelf een deskundige te benaderen maar kan de kosten van het onderzoek niet betalen of voorschieten. Er is een specialistisch bedrijf [A] gevestigd te [vestigingsplaats] dat die deskundigheid wel heeft. Het bedrijf [A] is jaren geleden opgericht door [betrokkene 4] die een ruime ervaring had als digitaal specialist bij de politie eenheid Rotterdam.
[A] beschikt over de nodige expertise om de noodzakelijke onderzoeken te doen. Eén van haar medewerkers heeft jarenlang ervaring in onderzoeken na overvallen en andere incidenten binnen de geld- en transportwereld in Nederland. Zij heeft specifieke deskundigheid met betrekking tot het uitlezen van chips dan wel in het beoordelen van geïntegreerde software in fysieke middelen. Mr. P.J. de Bruin, de advocaat die de [verdachte] ter zijde staat in het hoger bericht in de civiele zaak, heeft op 14 juni jl. een mailbericht van [A] ontvangen waarin de specifieke deskundigheid wordt bevestigd en waarin men aangeeft het onderzoek te kunnen verrichten. Ik overleg die mail bij mijn pleitnota. Er moeten naar mijn mening meerdere bedrijven in Nederland zijn die de onderzoeken zouden kunnen verrichten.”
2.3.2
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek als volgt samengevat en afgewezen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar - kort gezegd - de plofkofferkop. Het hof wijst dat verzoek af. Gelet op de inhoud van het NFI-rapport van 20 september 2013 en de verhoren ter terechtzitting in eerste aanleg van de deskundige Van der Knijff en de getuige Bijland is onvoldoende toegelicht waarom nader onderzoek noodzakelijk is.”
2.4
Het door de raadsman gedane verzoek kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat het mede strekt tot het doen verrichten van tegenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de door het NFI gevalideerde loggegevens van de plofkofferkop.
2.5
De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven. Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van - bijvoorbeeld - de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan (vgl. HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228).
2.6.1
Het Hof heeft verzuimd bij zijn afwijzing van het verzoek kenbaar vorenstaand toetsingskader te betrekken en heeft in het bijzonder niet betrokken dat en waarom een eerlijke procesvoering in het onderhavige geval aan de afwijzing van het verzoek niet in de weg staat. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof zijn oordeel dat de verdachte in het geldwaardetransportvoertuig met behulp van een ‘programmeerunit’ de klantsleutel met code 74117 heeft geprogrammeerd - met welke sleutel vervolgens de plofkofferkop van de geldkoffer is geopend - in overwegende mate heeft gebaseerd op de desbetreffende loggegevens, is het slechts door globale verwijzing naar de inhoud van het NFI-rapport en naar verhoren van deskundigen in eerste aanleg gemotiveerde oordeel van het Hof dat het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is, in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent onregelmatigheden in de loggegevens, niet toereikend gemotiveerd.
2.6.2
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de middelen voor het overige geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2019.
Conclusie 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over 1) de vraag of ’s hofs afwijzing van het verzoek van de verdediging om nader onderzoek te doen toereikend is gemotiveerd en 2) de samenloop van de vordering van de benadeelde partij met een civiele procedure. Met betrekking tot het eerste middel stelt de AG zich op het standpunt dat de motivering van de afwijzing van het verzoek om nader onderzoek te doen, tekortschiet. Met betrekking tot het tweede middel stelt de AG stelt zich op het standpunt dat het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
Nr. 17/03720 Zitting: 21 mei 2019 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 5 juli 2017 het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2017, waarbij de verdachte is veroordeeld wegens primair “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels” bevestigd behalve ten aanzien van de strafoplegging, de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte vervolgens veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 en 27a Sv. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. A.G.M. Lieshout een verweerschrift ingediend als reactie op het tweede middel in de cassatieschriftuur.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof het verzoek van de verdediging tot het doen van nader onderzoek ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 31 december 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een muurkluis van de ING bank heeft weggenomen een geldkoffer (inhoudende 228.000 euro), toebehorende aan G4S en/of ING Bank, waarbij verdachte en zijn mededader(s) het-weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- met behulp van een plugsleutel ( [... ] ), behorende bij klantcode 74117 , waartoe hij, verdachte, en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, de plofdeksel van voornoemde geldkoffer in voornoemde muurkluis te verwijderen en vervolgens
- voornoemde geldkoffer (inhoudende 228.000 euro) uit voornoemde muurkluis weg te nemen.”
5. In het door het hof (gedeeltelijk) bevestigde (promis)vonnis heeft de rechtbank met betrekking tot het bewijs van het primair tenlastegelegde het volgende overwogen:1.
“3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Namens G4S is aangifte gedaan van diefstal tijdens een waardetransport van een bedrag van € 228.000,-, gepleegd op 31 december 2012 aan de Mathenesserlaan te Rotterdam. Op deze dag is een geldkoffer weggenomen van een geldtransport van G4S . De bestuurder van het geldtransportvoertuig, [betrokkene 1] , heeft verklaard dat hij een jonge man op een scooter zag wegrijden. Deze man had de geldkoffer tussen zijn benen. Verdachte, werknemer van G4S , heeft verklaard dat hij een door hem gesloten en geprogrammeerde geldkoffer in de muurkluis heeft gezet, dat hij vervolgens de ING bank is binnengelopen en dat de geldkoffer door een man op een scooter is meegenomen. In de muurkluis van de ING bank is de deksel van de geldkoffer (hierna: plofkofferkop) aangetroffen.
De plofkofferkop (serienummer 100.052) is uitgelezen door Mactwin Security Specials de fabrikant van de deksel. Uit de logregels blijkt het volgende:
1014 | 25-1-2000 | 4:01:19 | 1010 | Klant sleutel groep 2 geprogrammeerd |
1015 | 25-1-2000 | 4:01:19 | 1011 | Klant sleutel groep 3 geprogrammeerd |
1016 | 25-1-2000 | 4:01:19 | 4000 | Koffer is gesloten |
1017 | 25-1-2000 | 4:07:35 | UNIT | Sleutel nummer 74117 |
1018 | 25-1-2000 | 4:07:35 | 1032 | Koffer geopend door ingetoetste Klantsleutel |
Uit de omgerekende tijden blijkt dat de logregels zien op 31 december 2012. De logregels 1014 tot en met 1016 zijn gedateerd op 13:06:30 uur. De logregels 1017 en 1018 zijn gedateerd op 13:12:46 uur.
De plofkofferkop is daarna onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI). Het NFI heeft een uitdraai van het gebeurtenisgeheugen uit de plofkofferkop aangeleverd gekregen. De plofkofferkop is opengemaakt en de geheugenchips zijn verwijderd en uitgelezen. De direct uit de geheugenchips gelezen gegevens zijn vergeleken met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen. De vergelijking van de gegevens uit de geheugenchips met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen heeft geen aanwijzingen gegeven die erop duiden dat het aangeleverde gebeurtenisgeheugen een onjuiste weergave is van het gebeurtenisgeheugen van de plofkofferkop. Het onderzoek door het NFI heeft geen aanwijzingen opgeleverd die duiden op manipulatie van de plofkofferkop. Het NFI concludeert dat de onderzoeksbevindingen veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de plofkofferkop is losgemaakt met behulp van een sleutel met nummer 74117 dan onder de hypothese dat de plofkofferkop op een andere wijze is losgemaakt.
De routeplug met nummer [... ] en code 74117 is op 20 augustus 2009 als vermist opgegeven bij G4S . [betrokkene 2] heeft verklaard dat de plug van de ING aan het Mathenesserplein valt binnen klant groep 2. De vermiste plug met code 74117 valt binnen klant groep 3.
R.L.H. Bijland, technisch directeur Mactwin Security Specials, heeft ter terechtzitting verklaard dat het systeem bestaat uit een kop en een programmeerunit. De programmeerunit zit in het voertuig. Met die unit kan geprogrammeerd worden met welke sleutel of sleutels - de kop kan worden geopend. Als de kop vervolgens op de box geklikt wordt, kan de kop worden geopend met de sleutels die geprogrammeerd zijn of met de programmeerunit in het voertuig. Als de programmeerunit in de auto wordt gebruikt, wordt de kop gereset en worden de geprogrammeerde sleutels gewist. Bijland heeft verklaard dat als de koffer is geopend met sleutel 74117 , deze sleutel dan ook geprogrammeerd moet zijn.
R.M. van der Knijff, forensisch onderzoeker bij het NFI, heeft ter terechtzitting verklaard dat het NFI een uitdraai van het gebeurtenisgeheugen aangeleverd kreeg. Het NFI heeft zelf de gegevens uit de plofkofferkop uitgelezen en omgezet naar leesbare informatie. Dit is vergeleken met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen. Van der Knijff heeft verklaard dat er tussen het aangeleverde gebeurtenisgeheugen en de eigen uitgelezen gegevens niet direct verschillen waren. Van der Knijff heeft verklaard dat het gebeurtenisgeheugen een duidelijk tijdstip geeft voor de handelingen en dat de tijdsregistratie gevalideerd is met behulp van experimenten. Van der Knijff heeft verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat de fabrikant de gegevens gemanipuleerd heeft.
De rechtbank gaat uit van de betrouwbaarheid van de door de fabrikant uitgelezen logregels uit de plofkofferkop. Hoewel er op een aantal plaatsen dubbele regels voorkomen, doet dit geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de logregels. De gegevens zijn door het NFI gevalideerd en dat onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de gegevens gemanipuleerd zijn.
Op basis van de logregels stelt de rechtbank vast dat de weggenomen geldkoffer is geopend met een sleutel met code 74117 . Nu de geldkoffer met deze sleutel is geopend, moet deze sleutel ook geprogrammeerd zijn. In de logregels zijn de laatste handelingen voor het sluiten van de geldkoffer te zien: er zijn twee sleutels geprogrammeerd, waaronder een sleutel uit klant sleutel groep 3, waartoe de sleutel met code 74117 behoorde. Het programmeren van sleutels kan alleen plaatsvinden met behulp van een programmeerunit. Deze programmeerunit zit in het voertuig, in dit geval het waardetransportvoertuig van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij de plofkofferkop heeft geprogrammeerd, maar hij ontkent de sleutel 74117 te hebben ingevoerd. Zijn verklaring wordt echter weerlegd door de logregels, waaruit blijkt dat deze code is gebruikt en dus ook moet zijn ingevoerd. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte de sleutel 74117 en een tweede sleutel heeft geprogrammeerd. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat verdachte deze sleutel per ongeluk of door een fout heeft ingevoerd.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte welbewust de sleutel 74117 in de geldkoffer heeft geprogrammeerd, terwijl hij daar niet toe gerechtigd was. Hij heeft de geldkoffer buiten in de muursluis gezet, waaruit deze kort daarna is meegenomen door een man op een scooter. De rechtbank is, gelet op deze gang van zaken, van oordeel dat verdachte een vooropgezet, gezamenlijk plan moet hebben gehad met de man op de scooter en mogelijk ook met anderen om de diefstal mogelijk te maken. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van het plan, waarbij verdachte de afgesproken sleutel heeft geprogrammeerd, waarna de man op de scooter de plofkofferkop heeft kunnen verwijderen en de koffer met het geld mee heeft kunnen nemen. De rechtbank stelt daarmee vast dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (in ieder geval) de man op de scooter, waarbij de rol van verdachte essentieel was, omdat hij als enige de sleutel kon programmeren.”
6. De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte (onder meer) betoogd dat de voor het bewijs gebezigde onderzoeksresultaten onvolledig zijn en essentiële vragen onbeantwoord laten. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 21 juni 2017 dan ook verzocht nader onderzoek te laten verrichten.
7. Het hof heeft met betrekking tot het verzoek tot het doen van nader onderzoek het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar - kort gezegd – de plofkofferkop. Het hof wijst dat verzoek af. Gelet op de inhoud van het NFI-rapport van 20 september 2013 en de verhoren ter terechtzitting in eerste aanleg van de deskundige Van der Knijff en de getuige Bijland is onvoldoende toegelicht waarom nader onderzoek noodzakelijk is.”
8. Het onderhavige verzoek zoals dat op de terechtzitting in hoger beroep is gedaan, heeft te gelden als een verzoek als bedoeld in artikel 328 in verbinding met de artikelen 315–317 Sv, welke bepalingen ingevolge artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Een dergelijk verzoek kan ook strekken tot een (aanvullend of tegen-) onderzoek door één of meer deskundigen. Gelet op het bepaalde in artikel 315, derde lid, tweede volzin en artikel 316 Sv dient het hof een verzoek tot het doen van nader onderzoek te toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium. De afwijzing van dergelijke verzoeken dient op grond van artikel 330 Sv te worden gemotiveerd. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de feitenrechter het juiste criterium heeft aangelegd en of de feitenrechter de afwijzing van een dergelijk verzoek begrijpelijk en/of voldoende heeft gemotiveerd.2.
9. De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een verzoek van de verdediging tot het doen van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven. Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van — bijvoorbeeld — de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.3.
10. Terug naar de voorliggende zaak. In de door het hof bevestigde uitspraak heeft de rechtbank op basis van de loggegevens vastgesteld dat de weggenomen geldkoffer is geopend met een sleutel met code 74117 , afkomstig uit klantgroep 3. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de loggegevens blijkt dat voor het sluiten van de geldkoffer er twee sleutels, waaronder de sleutel met code 74117 , zijn geprogrammeerd met behulp van de programmeerunit in het waardetransportvoertuig van de verdachte en zijn collega. Het door het hof bevestigde oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de sleutel 74117 en een tweede sleutel heeft geprogrammeerd, is (enkel) gebaseerd op de loggegevens.
11. In het licht van hetgeen door de verdediging ter terechtzitting is aangevoerd en gelet op de omstandigheid dat het onderzoek van het NFI naar de (betrouwbaarheid van de) loggegevens voor het bewijs is gebezigd en een cruciale rol speelt in de bewijsvoering, meen ik dat de motivering van de afwijzing van het verzoek om nader onderzoek tekortschiet. De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bepleit dat het door het NFI gedane onderzoek onvolledig is geweest waardoor niet kan worden uitgesloten dat de loggegevens zijn gemanipuleerd. Ter onderbouwing van het verzoek is door de verdediging gewezen op onregelmatigheden in de loggegevens en ter terechtzitting in hoger beroep zijn concrete onderzoeksuggesties gedaan. Met de enkele verwijzing naar de inhoud van het NFI-rapport en de verhoren ter terechtzitting in eerste aanleg van de deskundigen is niet zonder meer duidelijk waarom het verrichten van het gevraagde onderzoek niet noodzakelijk is gebleken. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat de deskundige van het NFI ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de conclusies uit het rapport betrekking hebben op het openen van de koffer, wanneer en met welke sleutel dat is gebeurd, en niet zien op waar dat is gebeurd en door wie de code is ingevoerd, terwijl ook volgens het NFI nader onderzoek mogelijk is.
12. Het eerste middel slaagt.
13. Het tweede middel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij.
14. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 juni 2017 houdt, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in:
“ [betrokkene 3] licht de vordering van de benadeelde partij toe en deelt mede:
Wij zijn door de ING-bank aansprakelijk gesteld en hebben het weggenomen bedrag ad € 228.000,- moeten vergoeden. Deze schade valt binnen onze eigen risico-grens. Wij willen deze kosten door de verdachte vergoed krijgen. Er loopt tevens een civiele vordering, die procedure loopt nog steeds.
Er zijn nog geen executiemaatregelen genomen. Wij hebben via twee instanties een vordering ingediend, omdat wij willen dat ons recht wordt gedaan. De schade hoeft maar één keer te worden vergoed.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota.
In aanvulling op zijn pleitnota deelt de raadsman mede:
Als u komt tot een veroordeling verzoek ik u de vordering van de benadeelde partij niet in de civiele procedure en in de strafzaak toe te wijzen.”
15. In het bestreden arrest heeft het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen:
“Vordering tot schadevergoeding G4S
(…)
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een beroep op vrijspraak betwist.
Naar het oordeel, van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.”
16. Voor zover het middel klaagt dat de vaststelling van het hof dat de vordering door de verdediging enkel is betwist met een beroep op vrijspraak onjuist is, faalt het. De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij inhoudelijk niet betwist. Het enkele verzoek van de raadsman om de vordering van de benadeelde partij niet in de civiele procedure en in de strafzaak toe te wijzen, kan bezwaarlijk als een betwisting van de vordering worden aangemerkt.
17. Voor zover het middel klaagt dat het hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte heeft toegewezen aangezien over die vordering door de civiele rechter reeds is beslist, althans die vordering bij de civiele rechter nog aanhangig is, faalt het middel eveneens.
18. De opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de civiele rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de civiele rechter nog aanhangig is, vindt geen steun in het recht. Indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij – in zoverre – in haar vordering niet ontvankelijk verklaren.4.In aanmerking genomen dat de raadsman van de verdachte slechts een verzoek heeft gedaan om de vordering van de benadeelde partij niet in de civiele procedure en in de strafzaak toe te wijzen, acht ik het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
19. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑05‑2019
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 758: “Het al of niet bevelen van nader onderzoek in de zin van art. 310, 315-318 is overgelaten aan de rechtbank die de noodzakelijkheid daarvan zelfstandig beoordeelt. Dat is haar vrije beslissing. Het gebruik van die vrijheid wordt in cassatie slechts marginaal getoetst. Die toetsing is indringender indien de zittingsrechter zijn oordeel wel heeft gemotiveerd dan indien hij die motivering achterwege heeft gelaten. Desalniettemin vrijwaart dit laatste de uitspraak niet van cassatie”
Zie: HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228, NJ 2005/514 m.nt. Mevis; HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2104, NJ 2008/169 m.nt. Buruma; HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5746, NJ 2009/424, en HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3886, NJ 2013/179.
Zie HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279, NJ 2011/205. Zie eveneens: A.H. Sas ‘Schadevergoeding via de strafrechtelijke procedure’ in: J. Wildeboer & S. Brinkhorst (red.), Handboek Personenschade, elektronische versie (actueel t/m 23 oktober 2017), paragraaf 4070.6.2. Zie overigens ook HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9031, NJ 2010/131, en vgl. mijn daaraan voorafgaande aanvullende conclusie.
Beroepschrift 21‑12‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 17/03720
Betekening aanzegging: 31 oktober 2017
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen
dossiernummer: D100649
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 5 juli 2017, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In het arrest heeft het hof zich verenigd met het vonnis waarvan beroep, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. In genoemd arrest heeft het hof de verdachte voorts veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot het bedrag van € 228.000,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 365 dagen hechtenis.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Voor de leesbaarheid van de schriftuur zullen in dit middel meerdere klachten naar voren worden gebracht.
In het arrest heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd. Verdachte is veroordeeld voor — verkort zakelijk weergegeven — medeplegen van diefstal. Door de verdediging is uitvoerig onderbouwd het verweer gevoerd dat het rapport van het NFI betreffende de plofkofferkop teveel tekortkomingen bevat en essentiële vragen niet beantwoordt, zodat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op een deskundige op het gebied van onderzoek na overvallen in de geldtransportwereld, te weten [betrokkene 4] van het bedrijf [A], waarbij tevens is verwezen naar e-mailcorrespondentie met dat desbetreffende bedrijf waarin vermeld staat welk aanvullend onderzoek door [betrokkene 4] noodzakelijk wordt geacht. Dit verweer van de verdediging kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een verzoek tot het benoemen van [betrokkene 4] als deskundige, althans in ieder geval tot het doen van nader onderzoek. In het arrest heeft het hof enkel overwogen dat gelet op het NFI rapport en de getuigenverklaringen, aanvullend onderzoek niet nodig is, zodat de verwerping van het verweer/verzoek onvoldoende met redenen is omkleed.
Daarnaast heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewijsoverweging overwogen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de sleutel [001] en de tweede sleutel heeft geprogrammeerd. Door de verdediging zijn in hoger beroep echter meerdere alternatieve mogelijkheden besproken betreffende de programmering van de code uit klantsleutelgroep 3, zodat het hof het vonnis waarvan beroep ten onrechte heeft bevestigd.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 31 december 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit muurkluis/banksluis (van de ING Bank) heeft weggenomen een (geld)koffer (inhoudende 228.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan G4S en/of ING Bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte ne/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- —
met behulp van een (plug)sleutel ([002]), althans een (digitale) sleutel, (behorende bij (klant)code [001]) waartoe hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren de plofdeksel van voornoemde (geld)koffer (in voornoemde muurkluis/banksluis) te verwijderen en/of (vervolgens)
- —
voornoemde (geld)koffer (inhoudende 228.000 euro) uit voornoemde muurkluis/bankkluis weg te nemen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meerdere andere perso(o)n(en) op of omstreeks 31 december 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit (bank)sluis/muurkluis heeft weggenomen een (geld)koffer (inhoudende 228.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan G4S en/of ING Bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die één of meerdere andere perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die één of meerdere andere perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- —
met behulp van een (cilinder)sleutel waartoe hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren voornoemde (bank)sluis/muurkluis te openen, althans het slot van voornoemde (bank)sluis/muurkluis te forceren en/of (vervolgens)
- —
met behulp van een (plug)sleutel ([002]), althans een (digitale) sleutel, (behorende bij (klant)code [001]) waartoe hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren de plofdeksel van voornoemde (geld)koffer te verwijderen en/of (vervolgens)
- —
voornoemde (geld)koffer (inhoudende 228.000 euro uit voornoemde (bank)kluis/muurkluis weg te nemen, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 31 december 2012 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- —
(in een geldwagen) een code [003]) in te toetsen behorende/gekoppeld bij/aan voornoemde (plug)sleutel ([002]) (waartoe hij verdachte niet gerechtigd was) en/of (vervolgens)
- —
een (plof)deksel op een (geld)koffer (behorende/gekoppeld bij/aan voornoemde (plug)sleutel) te plaatsen en/of (vervolgens)
- —
voornoemde (geld)koffer (met (plof)deksel) in een (bank)sluis/muurkluis (van de ING Bank) te plaatsen en/of (vervolgens)
- —
voornoemde (bank)sluis/muurkluis niet (goed) af te sluiten’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 juni 2017 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring of, inhoudende:
In het lograpport staat niet dat de valse code is geprogrammeerd. Er staan merkwaardige fouten in het lograpport.
()
Ik heb maar één code geprogrammeerd, die van de ING-bank. U houdt mij voor dat de rechtbank heeft geredeneerd dat, als de koffer is geopend met de kwijtgeraakte sleutel, die sleutel dan in de in de auto moet zijn geprogrammeerd en dat ik dat gedaan zou moeten hebben.
()
Ik heb die code niet ingetoetst.
U houdt mij voor dat de politie zegt dat er twee codes zijn ingevoerd. Dat kunnen ze niet zegen want ze zien alleen de klantsleutelgroepen. U houdt mij voor dat de politie zegt dat er in totaal vier codes geprogrammeerd kunnen worden, dat er nu twee codes zijn ingevoerd waarvan ze de groepen weten en dat de koffer uiteindelijk is geopend met een plug van de zoekgeraakte sleutel uit 2009. In het lograpport wordt gezegd dat het een uniek setje is en dat de koffer, als hij gestolen is, niet meer geopend kan worden, maar er zitten merkwaardigheden in het lograpport. U houdt mij voor dat de getuige [getuige 1] die merkwaardigheden onderkent en dat die volgens hem met overschrijven te maken hebben. En dat hij zich heeft geconcentreerd op de regels die er toe doen en dat hij tot de conclusie komt dat de vermiste sleutel is gebruikt om de koffer te openen. Dat kan in mijn beleving nooit waar zijn. Na vijf jaar zou een techneut duidelijk naar voren moeten kunnen brengen wat er precies is gebeurd. Het lograpport hoort een indicatie te geven van wat er is gebeurd op de gehele route. Ik begrijp niet waarom die merkwaardigheden niet nauwkeuriger worden bekeken.
()
Veel dingen zijn niet onderzocht. Het is moeilijk om mijn onschuld te bewijzen. Ik heb iets op papier gezet en wil dat graag aan uw hof overleggen en voordragen.
Met instemming van de voorzitter legt de verdachte vervolgens stukken over aan het gerechtshof en de advocaat-generaal. De verdachte voert het woord ter verdediging overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke betoog.
()
Op vragen van het hof verklaart de verdachte vervolgens:
U vraagt mij of het mogelijk is om de kluisdeur van buitenaf open te flippen. Dat is niet mogelijk. Ook niet met hulp van binnenuit. Als de binnendeur open is, kan de buitendeur niet open. De plofkop kan er niet zijn afgehaald in de kluis, dat pas niet. Dat moet daarbuiten zijn geweest.
U houdt mij voor dat volgens het NFI de koffer is geopend met een Brabantse sleutel en dat, als hij daarmee geopend is, die sleutel dan geprogrammeerd moet zijn geweest en dat ik geprogrammeerd heb. Er worden scenario's overgeslagen. Er is ook eens tegen mij gezegd dat er geen dubbele pluggen bestonden, ik heb toen zelf moeten bewijzen dat dat wel zo was. Klantensleutel 2 en 3 zijn geprogrammeerd. De koffer is met een code uit groep 3 opengemaakt, maar ze kunnen niet zeggen dat dat met code [001] is gebeurd.
Het laatste stuk van het lograpport klopt niet.
()
U vraagt mij wat ik precies hoorde. Het is een holle kluis, je hoort dat iemand bezig is. Ik moest naar binnen met het pasje en in die tijd heeft [betrokkene 5] mij al opgeroepen en tegelijkertijd hoorde ik gerommel. De binnenkant wordt opengemaakt met een andere sleutel dan de buitendeur.
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte:
()
U houdt mij voor dat ik de enige ben die zegt dat de plus naar de binnenkant stond. Alles kan, maar in de auto doe je de stekker erin en je loopt altijd op die manier in de sluis. Het klopt dat ik alleen de ING-code geprogrammeerd heb. Ik weet niet of het mogelijk is dat er a leen tweede code in de unit geprogrammeerd was. Dat kan ik niet zien. Er is geen display waarop ik dat kan aflezen. Het zou kunnen dat die andere code er al in heeft gestaan.
()
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
De advocaat-generaal zei dat het systeem zo werk, dat er alleen in de auto geprogrammeerd kan worden, maar in het lograpport staat duidelijk dat dat niet zo is.
()’
1.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 juni 2017 blijkt dat mr. Velú, advocaat te Rotterdam, de raadsman die verdachte ter zitting heeft bijgestaan, het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie, waarin o.m. is vermeld:
‘Nadat na enige tijd politie kwam bleke de kop van de geldtransportkoffer, de zogenaamde plofkofferkop nog in de kluisruimte van het geldtransportluik te liggen. Dit was voor [verdachte] absoluut onverklaarbaar. Een onbekende derde moest erin geslaagd zijn de kop van de onderbak van de koffer los te maken. Toen na enkele dagen de software van de kop was uitgelezen door de fabrikant MacTwin Security wees het uitleesrapport uit dat er een sleutel/plug uit groep 3 was geprogrammeerd in de kop en een plug behorende tot klantgroep 2. Het uitleesrapport gaf verder aan dat de koffer geopend was met sleutelnummer [001]. Klantnummer van de ING aan het Mathenesserplein is [004] en behoort tot klantgroep 2. De software van de plofkofferkop geeft niet aan welke sleutel geprogrammeerd wordt doch slechts tot welke klantgroep de geprogrammeerde sleutel behoort.
()
De Rechtbank, in haar vonnis van 13 februari 2017 in navolging van het openbaar ministerie, acht bewezen dat mijn cliënt in de geldtransportwagen de code [001] heeft ingetoetst met het doel diefstal van het geld mogelijk te maken. De Rechtbank is uitgegaan van de betrouwbaarheid van de door de fabrikant uitgelezen logregels. Ik ben van oordeel dat alle reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het lograpport.
()
Ik ben van oordeel dat er in deze zaak onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat om het ten laste gelegde bewezen te achten. De heer [verdachte] is stellig in zijn verklaring dat hij geen klantsleutel uit groep 3 heeft geprogrammeerd op de bewuste maandag 31 december 2012. Hij heeft er geen verklaring voor hoe uit de loggegevens zou blijken dat dit wel het geval was. Het intoetsen van een klantgroepsleutel en het openen met sleutel [001] is op zich zelf blijven staan en wordt niet door enig ander bewijsmiddel gesteund. Er is uitgebreid getapt. Deze taps hebben niets opgeleverd. Het geld is zoek gebleven. De conclusie kan slechts zijn dat er gemanipuleerd is met de loggegevens. Bij beantwoording van nadere vragen door het NFI op 1 maart 2017 wordt aangegeven dat niet is onderzocht op welke wijze de code [001] in de kop van de plofkoffer is ingevoerd. In die zelfde brief stelt het NFI dat er geen onderzoek werd gedaan aan het code invoerpaneel in de geldtransportwagen.
Een eenmaal geprogrammeerde en gesloten koffer kan volgens G4S niet opnieuw geprogrammeerd worden alvorens deze is geopend met een plug of met de auto opener die zich in de wagen bevindt. Uit regel 903 van het lograpport blijkt dat de koffer gesloten was en zonder dat de koffer opnieuw is geopend wordt in het rapport vermeld in regel 907 dat de koffer opnieuw is geprogrammeerd. Dat zou niet moeten kunnen volgens G4S. Dit is nogmaals gebeurd bij de regels 942 tot en met 943 en 948 tot en met 949. Wat ook mogelijk zou zijn dat de regels 939 tot en met 949 en 945 tot en met 950 dubbel geregistreerd zijn, hetgeen al even onbegrijpelijk is.
Deze vraag is op 30 januari 2017 ter zitting voorgelegd aan de heer R.M. van der Knijff forensisch onderzoeker bij het NFI. De heer van der Knijff had hier geen verklaring voor.
Hij wist niet hoe dit kon.
Regels 512 tot en met 527 en 528 tot en met 542 van het lograpport zijn precies hetzelfde qua tijd, maar de nummering loopt door, hoe kan dat? Ook de regels 582 tot en met 585 en 586 tot en met 589 zijn dubbel geregistreerd. Hierover heeft de heer van der Knijff op de zitting verklaard dat hij geen idee heeft hoe dat tot stand gekomen is. Het NFI heeft niet de software onderzocht die deze gegevens geïmporteerd heeft. Hij heeft daar dan ook geen verklaring voor.
()
Het NFI heeft het invoerpaneel gebruikt bij de experimenten maar niet onderzocht of dit het invoerpaneel was dat betrokken was bij het incident op 31 december 2012. Het NFI heeft voorts niet gekeken hoeveel sleutels er geprogrammeerd konden worden. Ook heeft het NFI niet onderzocht of, als de auto opener gebruikt wordt alle geprogrammeerde sleutels gewist worden zoals de fabrikant beweert. Het NFI heeft dat ook niet onderzocht. Het enige wat het NFI weet is dat als er een andere sleutel wordt geprogrammeerd de kop dan niet met een eerder geprogrammeerde sleutel te openen valt. Maar dat zegt volgens de heer van der Knijff nog niet dat alle sleutels gewist worden. Hij heeft het niet onderzocht maar het lijkt niet voor de hand te liggen.
Niet is onderzocht of er in het geldtransportvoertuig iets gebeurd is. De conclusie van het NFI heeft slechts betrekking op het openen van de koffer wanneer en met welke sleutel. De achterliggende fysieke handelingen zijn niet bekeken.
Op een vraag van de verdediging waarom een klantgroepsleutel wordt geregistreerd en niet de ingevoerde code antwoordde de heer van der Knijff dat het systeem zo is. Technisch gezin zou het NFI dieper in de gegevens moeten kijken om te zien welke code is ingevoerd maar daar is weer geen onderzoek naar gedaan, maar dat had dus wel gekund en had wellicht meer duidelijkheid gegeven over het sleutelnummer dat werd geprogrammeerd.
()
Alleen aangeleverde gegevens zijn onderzocht en de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen. Niet het hele lograpport is uitgebreid hoewel de verdediging daar om had gevraagd aan het Openbaar Ministerie. Het NFI is er niet om gevraagd maar had het wel kunnen onderzoeken.
Op de vraag waarom het wissen van oude sleutels niet uit het geheugen blijkt gaf de deskundige als antwoord dat er twee verschillende geheugens zijn en de geprogrammeerde sleutel en een ander type geheugen kan zijn maar dit is verder niet onderzocht zodat onduidelijk blijft waar de gewiste sleutels worden opgeslagen. Het NFI heeft geen complete security evaluatie van de kop gedaan.
De heer Van der Knijff meent dat het NFI de sleutels kon programmeren, hetgeen volgens de fabrikant absoluut onmogelijk is.
Tenslotte heeft de heer van der Knijff verlkaard dat als iemand buiten het voertuig een invoerpaneel heeft gehad hij ook zou hebben kunnen programmeren. Hij kan niet zeggen waar het invoerpaneel gebruikt is.
De heer [getuige 1], (technisch directeur van MacTwin) is ook gehoord op de zitting van 30 januari 2017. Ook hij heeft geen verklaring voor de dubbele registratie die begint bij regel 512 evenmin als voor de andere dubbele registraties. De regels 582 tot 585 en 586 tot 589. Een verklaring heeft hij er niet voor.
()
Als mocht blijken dat de koffer is geopend met sleutel [001] dan hoeft dat ook niet de sleutel te zijn die in 2009 is zoekgeraakt bij MacTwin. Hoewel aanvankelijk stellig ontkent door G4S zijn er bij verschillende klanten dubbel codes in omloop zijn. Deze bewering van [verdachte] is door de politie gecontroleerd en correct bevonden.
()
Een groot aantal vragen zijn onbeantwoord gebleven of niet verder onderzocht. [verdachte] mag daar niet de dupe van worden. Nader en verder diepgaand onderzoek is noodzakelijk naar de plofkofferkop, de geïntegreerde software, het invoercodepaneel, de auto opener en het uitlezen van chips om tot beantwoording te komen van de hiervoor onbeantwoord gebleven vragen.
()
Ik ben van oordeel dat het uitleesrapport van de plofkofferkop zoveel vraagtekens oproept die onbeantwoord zijn gebleven dat het onverantwoord is mijn cliënt te veroordelen op basis van uitsluitend het feit dat uit het rapport moet blijken dat onnodig klantsleutel 3 werd geprogrammeerd en de koffer zou zijn geopend met sleutel [001]. Verder is geen enkele aanwijzing van betrokkenheid van mijn cliënt. De tekortkomingen in het onderzoek maken in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan zoals hierboven aangegeven. Ik verzoek uw Hof daar opdracht voor te geven. De vraag is wie dat onderzoek zou kunnen uitvoeren.
()
Er is een specialistisch bedrijf [A] gevestigd te [a-plaats] da die deskundigheid wel heeft. Het bedrijf [A] is jaren geleden opgericht door de heer [betrokkene 4] die een ruime ervaring had als digitaal specialist bij de politie eenheid Rotterdam.
[A] beschikt over de nodige expertise om de noodzakelijke onderzoeken te doen. Eén van haar medewerkers heeft jarenlang ervaring in onderzoeken na overvallen en andere incidenten binnen de geld- en transportwereld in Nederland. Zij heeft specifieke deskundigheid met betrekking tot het uitlezen van chips dan wel in het beoordelen van geïntegreerde software in fysieke middelen. Mr. P.J. de Bruin, de advocaat die de heer [verdachte] ter zijde staat in het hoger bericht in de civiele zaak, heeft op 14 juni jl. een mailbericht van [A] ontvangen waarin de specifieke deskundigheid wordt bevestigd en waarin men aangeeft het onderzoek te kunnen verrichten. Ik overleg die mail bij mijn pleitnota. Er moeten naar mijn mening meerdere bedrijven in Nederland zijn die de onderzoeken zouden kunnen verrichten.
Bij de huidige stand van het bewijsmateriaal zijn er zoveel tekortkomingen in het onderzoek dat slechts sprake is van veronderstellingen en vermoedens en mijn cliënt van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.’
1.4
Aan de pleitnotitie is een email gehecht van [A] aan mr. P.J. de Bruin. In deze mail is onder meer vermeld:
‘Een aantal bijzonderheden viel op waarbij wij menen dat een verder diepgaand onderzoek, op forensisch verantwoorde wijze, noodzakelijk en opportuun is. Specifieke deskundigheid met betrekking tot het uitlezen van chips dan wel het beoordelen van geïntegreerde software in fysieke middelen, onder het toeziend oog van een forensisch deskundige, is hierbij essentieel. Wij wijzen hierbij met name op de plofkofferset, in casu de bovenzijde [het hoedje], maar ook op de opslag van de ingevoerde code(s) in het invoerpaneel (unit) achter de geldtransportauto. In dat kader zal een aantal testen moeten worden uitgevoerd.
Een dergelijk onderzoek zal moeten plaats hebben met de in beslag en later in bewaring genomen originele goederen. Dat kan de waarheid aan het licht brengen met name ten aanzien van het verweer van de heer [verdachte] (verdachte) dat hij slechts één code heeft ingevoerd. Het is namelijk niet ondenkbaar dat de dubbel aangetroffen logregels anders zijn ontstaan dan door alleen het invoeren van een code, zoals een bug in de software of manipulatie van buitenaf wat tot op heden nog niet is onderzocht.
()’
1.5
In het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen en aan het hof overgelegde schriftelijke betoog is onder meer vermeld:
‘Punt 6
In het dossier wordt door MacTwin, de fabrikant en ontwikkelaar van de geldkoffer, meerdere malen verteld dat de geldwagen, de geldkoffer en het invoerpaneel een uniek setje vormt. Alleen heeft de politie en NFI niet onderzocht wat dit setje dan uniek maakt. Volgens Mactwin is het setje uniek omdat elke geldkoffer zogenaamd ‘gepaired’ wordt aan de geldwagen. Zodat het geldkoffer alleen geprogrammeerd worden in de ‘gepaired’ geldwagen, door middel van het invoerpaneel. Het invoerpaneel is volgens G4S/MacTwin een dom apparaat. Maar het invoerpaneel is daardoor geheel niet onderzocht door NFI. Het NFI maakte wel een melding dat de microcontroller van het invoerpaneel niet uitgelezen kon worden, omdat het NFI niet de juiste apparatuur daarvoor beschikte. Waarom is dat MacTwin niet gevraagd om dit te doen dan?
Een microcontroller is een geïntegreerde schakeling met een microprocessor die wordt gebruikt om elektronische apparatuur te besturen. Om van een microcontroller te spreken moet het systeem minimaal bestaan uit een cpu, geheugen en I/O. In het geheugen zou moeten staan welke code ik daadwerkelijk had ingevoerd.
De politie en ook de officier van justitie hebben alleen oren gehad voor het verhaal van G4S/Mactwin dat ik de code geprogrammeerd had, waardoor de geldkoffer open is gegaan. Maar verder heeft de politie ook niets onderzocht van de punten dat hierboven genoemd heb. Alleen het nemen van verklaringen. Maar onderzoeken als deze verklaringen wel kloppen, dat hebben ze niet gedaan.
Punt 7
Ik ben veroordeeld door de rechtbank, omdat zij het lograpport van de geldkoffer betrouwbaar achtten. Dat komt mede door het rapport van het NFI. Naar mijn mening heeft het NFI alleen getoond hoe de geldkoffer geprogrammeerd kan orden en geopend kan worden. Verder heeft het NFI nagelaten om het gehele lograpport te onderzoeken. Er zijn genoeg onregelmatigheden in het lograpport te vinden, dat zowel voor het NFI als door MacTwin niet onderzocht zijn en/of niet worden verklaard. Het belangrijkste is dat de laatste regels van lograpport nooit kunnen kloppen met de werkelijkheid. Ik heb namelijk de koffer maar 1 keer geprogrammeerd met de code, welke behoorde tot de sleutelplug van de ING. Ik heb de koffer daarna gevuld en daarna gesloten. Als ik de koffer nogmaals zou gaan programmeren en weer zou sluiten, zoals staat vermeld in het lograpport, dan had Huisman dit zeker opgemerkt en wat van gezegd, maar ook in zin verklaringen aan de politie hebben opgenomen
(bijlage 6)
()’
1.6
In het arrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
‘De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan en ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar -kort gezegd — de plofkofferkop. Het hof wijst dat verzoek af. Gelet op de inhoud van het NFI-rapport van 20 September 2013 en de verhoren ter terechtzitting in eerste aanleg van de deskundige Van der Knijff en de getuige [getuige 1] is onvoldoende toegelicht waarom nader onderzoek noodzakelijk is.’
1.7
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
‘De plofkofferkop is daarna onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI). Het NFI heeft een uitdraai van het gebeurtenisgeheugen uit de plofkofferkop aangeleverd gekregen. De plofkofferkop is opengemaakt en de geheugenchips zijn verwijderd en uitgelezen. De direct uit de geheugenchips gelezen gegevens zijn vergeleken met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen. De vergelijking van de gegevens uit de geheugenchips met het aangeleverde gebeurtenisgeheugen heeft geen aanwijzingen gegeven die erop duiden dat het aangeleverde gebeurtenisgeheugen een onjuiste weergave is van het gebeurtenisgeheugen van de plofkofferkop. Het onderzoek door het NFI heeft geen aanwijzingen opgeleverd die duiden op manipulatie van de plofkofferkop. Het NFI concludeert dat de onderzoeksbevindingen veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de plofkofferkop is losgemaakt met behulp van een sleutel met nummer [001] dan onder de hypothese dat de plofkofferkop op een andere wijze is losgemaakt.
()
De rechtbank gaat uit van de betrouwbaarheid van de door de fabrikant uitgelezen logregels uit de plofkofferkop. Hoewel er op een aantal plaatsen dubbele regels voorkommen, doet dit geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de logregels.
()
Op basis van de logregels stelt de rechtbank vast dat de weggenomen koffer is geopend met een sleutel met code [001]. Nu de geldkoffer met deze sleutel is geopend, moet deze sleutel ook geprogrammeerd zijn. In de loregels zijn de laatste handelingen voor het sluiten van de geldkoffer te zijn: er zijn twee sleutels geprogrammeerd, waaronder een sleutel uit klant sleutel groep 3, waartoe de sleutel met code [001] behoorde. Het programmeren van sleutels kan alleen plaatsvinden met behulp van een programmeerunit. Deze programmeerunit zit in het voertuig, in dit geval in het waardetransportvoertuig van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij de plofkofferkop heeft geprogrammeerd, maar hij ontkent de sleutel [001] te hebben ingevoerd. Zijn verklaring wordt echter weerlegd door de logregels, waaruit blijkt dat deze code is gebruikt en dus ook moet zijn ingevoerd. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte de sleutel [001] en een tweede sleutel heeft geprogrammeerd. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat verdachte deze sleutel per ongeluk of door een fout heeft ingevoerd.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte welbewust de sleutel [001] te hebben ingevoerd.
()’
1.8
In het arrest heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd. Door de verdediging is zeer uitgebreid aangevoerd dat de onderzoeksresultaten onvolledig zijn c.q. te wensen overlaten en dat daarnaast bepaalde essentiële vragen niet zijn beantwoord, waardoor de tenlastegelegde feiten op grond van de voorhanden bewijsmiddelen niet bewezen kunnen worden. Deze niet nader onderzochte handelingen zijn onder andere benoemd in de pleitnota én in het door de verdachte overgelegde en voorgedragen schriftelijke betoog. Door en namens de verdachte is onder meer aangevoerd dat het lograpport slechts beperkte informatie bevat en geenszins volledig is; merkwaardige fouten vermeld staan in het lograpport; die fouten niet nader zijn onderzocht; enkel de klantsleutelgroepen zichtbaar zijn, maar niet de daadwerkelijk ingevoerde code(s); onduidelijk is of en hoeveel codes reeds waren geprogrammeerd voordat verdachte de ING-code programmeerde; onduidelijk is of eerder geprogrammeerde sleutels automatisch uit de plofkofferkop gewist worden indien de auto opener wordt gebruikt; de plofkofferkop ook buiten de geldtransportwagen kon worden geprogrammeerd, maar er vervolgens geen onderzoek is gedaan naar waar het invoerpaneel daadwerkelijk gebruikt is; tevens geen onderzoek is gedaan aan het code invoerpaneel in de desbetreffende geldtransportwagen, zodat ook na onderzoek nog steeds onduidelijkheid bestaat over hoe, door wie, wanneer én of de code [001] in de plofkofferkop is geprogrammeerd. Tevens heeft de verdachte aan zijn schriftelijke betoog gehecht bijlage VI, inhoudende (een gedeelte van) het lograpport, waarbij verdachte opmerkingen heeft gemaakt bij de logregels die door hem als opmerkelijk of onjuist worden beschouwd. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat in het belang van de waarheidsvinding nader onderzoek naar onder meer de hiervoor genoemde punten noodzakelijk is. Hiertoe is zelfs een deskundige [betrokkene 4] [betrokkene 4] van het bedrijf genaamd [A] aangedragen waar specialistische kennis aanwezig is betreffende het doen van onderzoek naar aanleiding van overvallen in de geldtransportwereld. Aan de pleitnota is voorts een e-mail van dit bedrijf gehecht, waaruit volgt dat [A] over de deskundigheid en kennis beschikt om een aantal nader gespecificeerde en aangeduide onderzoeken uit te voeren, die tot op heden ten onrechte nog niet zijn uitgevoerd. Het verweer van de verdediging kan zodoende bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een verzoek tot het benoemen van [betrokkene 4] als deskundige, althans in ieder geval tot het doen van nader onderzoek. In het arrest heeft het hof slechts overwogen dat gelet op de inhoud van het NFI rapport en de verhoren ter zitting onvoldoende is toegelicht waarom dat onderzoek noodzakelijk is. Hierbij is voorts nog het volgende van belang. Het in de schoenen van de verdediging schuiven van de verantwoordelijkheid voor de naleving van de eisen van een eerlijk proces heeft in Nederland wel geleid tot uitspraken, waarin getuigenverzoeken zijn afgewezen, doordat de verdediging in de ogen van de feitenrechter de verzoeken onvoldoende zou hebben gemotiveerd. Zo heeft het hof Arnhem in de zaak die nadien bekend is geworden onder de naam ‘Keskin’ een verzoek om het horen van getuigen, die belastende verklaringen tegen de verdachte hadden afgelegd en welke verklaringen door de rechtbank voor het bewijs waren gebruikt, afgewezen omdat de verzoeken onvoldoende zouden zijn onderbouwd. Het tegen het arrest van het hof ingestelde cassatieberoep is vervolgens door de Hoge Raad afgedaan op de voet van art. 80a RO. Vervolgens heeft Nederland in de daarop door Keskin bij het EHRM aangespannen procedure (vrij snel) de gestelde schending van art. 6 EVRM erkend. Vrij recent heeft de Hoge Raad een nieuw overzichtsarrest gewezen omtrent het oproepen en horen van getuigen (HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015). De Hoge Raad stelt zichzelf de vraag of de geldende jurisprudentie omtrent het oproepen en horen van getuige in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. Voor de eisen die worden gesteld aan een verzoek tot het horen van een getuige, maakt het naar de mening van de Hoge Raad in beginsel geen verschil of zo een verzoek een getuige à charge of á décharge betreft. Indien de gevraagde getuige geen verklaring in het vooronderzoek heeft afgelegd, zal de motivering van het verzoek betrekking moeten hebben op het belang van het afleggen van een verklaring door het horen van die getuige voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, en dienen in het bijzonder de redenen te worden opgegeven waarom de verklaring kan strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde feit dan wel ter ondersteuning van een verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de andere door de rechter uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen. De rechter zal, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop de afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting of in de uitspraak moeten opnemen. Deze rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. De Hoge Raad stelt voorts dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij alsnog moeten overgaan tot het oproepen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing omtrent de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. In haar conclusie van 21 november 2017 in zaak S 16/00522 stelt A-G Spronken onder meer dat de Hoge Raad de motiveringsplicht heeft aangescherpt, in die zin dat de rechter bij een afwijzing zal moeten aangeven waarop deze is gebaseerd. Uit de motivering zal in ieder geval moeten kunnen worden opgemaakt waarom het verzoek is afgewezen. Door het bezigen van een standaardoverweging, zoals dat het hof het horen van getuigen niet noodzakelijk acht, gelet op de onderbouwing van het verzoek, terwijl ook overigens die noodzaak naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden, wordt geen concrete invulling gegeven aan de aangescherpte motiveringsplicht. De feitelijke of juridische gronden waarop dat oordeel is gebaseerd blijken volgens de A-G immers niet uit deze overwegingen (zie in verband hiermede ook HR 31 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:1193). Gelet op het in de onderhavige zaak uitdrukkelijk en zeer uitgebreid gemotiveerde verzoek van de verdediging heeft het hof in arrest niet toereikend gereageerd op dit verzoek, zodat de verwerping van het verweer/verzoek en/of de bevestiging van het vonnis van beroep onbegrijpelijk zijn althans onvoldoende met redenen zijn omkleed.
1.8
Voorts is het volgende van belang. Door de verdediging is onder meer gesteld dat bepaalde mogelijkheden of scenario's niet zijn uitgesloten, waaronder de mogelijkheid dat de sleutel uit klantgroep 3 reeds was (voor)geprogrammeerd voordat verdachte de sleutel van de ING bank ([004]) had geprogrammeerd of dat de code is geprogrammeerd door iemand die buiten het voertuig, dus niet zijnde verdachte, de beschikking heeft gehad over een invoerpaneel. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het niet anders kan zijn dat verdachte de sleutel [001] en de tweede sleutel heeft geprogrammeerd. Deze overweging van de rechtbank is, gelet op hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd en gelet op de overgelegde e-mail, onbegrijpelijk, zodat het hof het vonnis waarvan beroep ten onrechte heeft bevestigd.
Middel II
In het arrest heeft het hof de vordering van de benadeelde partij in het geheel toegewezen. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat de verdediging de vordering van de benadeelde partij enkel heeft betwist met een beroep op vrijspraak. Deze overweging is evenwel onjuist, aangezien de verdediging voorts heeft verzocht om in geval van veroordeling de vordering niet zowel in de civiele procedure als in de strafzaak toe te wijzen. Daarnaast is de vordering door de civiele rechter in eerste aanleg geheel toegewezen, zodat de overweging van het hof inhoudende dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk is althans onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
2.1
In het vonnis waarvan beroep is onder meer het volgende overwogen:
‘7. De vordering van de benadeelde partij
7.1. De vordering
G4S heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering ter hoogte van € 228.000,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
()
7.4. Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat G4S zich tot de burgerlijke rechter heeft gewend met een vordering tot betaling van € 228.000,-. De burgerlijke rechter heeft op 19 juni 2015 deze vordering toegewezen en verdachte veroordeeld tot betaling van € 228.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente aan G4S. Verdachte is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan. In hoger beroep is nog niet op de vordering beslist.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat G4S niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering wegens een gebrek aan belang.’
2.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 juni 2017 is voorts het volgende gerelateerd:
‘De heer [betrokkene 3] licht de vordering van de benadeelde partij toe en deelt mede:
Wij zijn door de ING-bank aansprakelijk gesteld en hebben het weggenomen bedrag ad € 228.000,- moeten vergoeden. Deze schade valt binnen onze eigen risico-grens. Wij willen deze kosten door de verdachte vergoed krijgen. Er loop tevens een civiele vordering, die procedure loopt nog steeds. Er zijn geen executiemaatregelen genomen. Wij hebben via twee instanties een vordering ingediend, omdat wij willen dat ons recht wordt gedaan. De schade hoeft maar één keer te worden vergoed.
()
In aanvulling op zijn pleitnota deelt de raadsman mede:
Als u komt tot een veroordeling verzoek ik u de vordering van de benadeelde partij niet in de civiele procedure en in de strafzaak toe te wijzen.’
2.3
In de aan het proces verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen is onder meer vermeld:
‘() Daarnaast is hij aansprakelijk gesteld voor het bedrag ad € 228.000,--. De kantonrechter wees de vordering toe. De zaak is nog in behandeling bij de civiele kamer van uw Hof. ()’
2.4
In het arrest heeft het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen:
‘Vordering tot schadevergoeding G4S
In het onderhavige strafproces heeft G4S zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 228.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 228.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een beroep op vrijspraak betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde zal derhalve worden toegewezen.
Di brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer G4S
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 228.000 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer G4S.’
2.5
In het arrest heeft het hof overwogen dat de vordering van de benadeelde partij door de verdediging enkel is betwist met een beroep op vrijspraak. Deze overweging is evenwel onjuist. Als aanvulling op de overgelegde pleitnota heeft de verdediging immers verzocht om in geval van een veroordeling de vordering van de benadeelde partij niet in de civiele procedure en in de strafzaak toe te wijzen, zodat het oordeel van het hof reeds om die reden onbegrijpelijk althans onjuist is. Daarnaast heeft het volgende te gelden. Uit het vonnis waarvan beroep en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de civiele rechter de vordering in eerste aanleg geheel heeft toegewezen. Tegen dit oordeel van de civiele rechter is door verdachte hoger beroep ingesteld, welk beroep ten tijde van het hoger beroep in de strafzaak nog steeds aanhangig was. In 2010 heeft de Hoge Raad gesteld dat de omstandigheid dat een benadeelde partij zich tot de civiele rechter heeft gewend en dat deze voor recht heeft verklaard dat de gedaagde/verdachte aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit, meebrengt dat de benadeelde partij in de strafzaak niet in zijn vordering kan worden ontvangen (HR 16 februari 2010, NJ 2010, 131). In zijn uitspraak van 26 april 2011 heeft de Hoge Raad evenwel geoordeeld dat de opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de burgerlijke rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de burgerlijke rechter nog aanhangig is, onjuist was. Die opvatting vond in de ogen van de Hoge Raad namelijk geen steun in het recht. Indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding echter reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij — in zoverre — in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang (HR 26 april 2011, NJ 2011/205 —waarin is aangegeven dat wel vereist wordt dat de verdachte verweer heeft gevoerd— ). Vrij recent heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het oordeel van het hof, waarin een benadeelde partij niet ontvankelijk is verklaard nu deze geen belang heeft bij haar vordering in het strafgeding, omdat de civiele rechter reeds over de vordering van de benadeelde bij uitvoerbaar verklaard vonnis heeft beslist, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en ook geen nadere motivering behoeft (HR 2 december 2014, NJ 2015/16). In de redactionele noot in de NJ wordt aangegeven dat de Hoge Raad terug lijkt te komen op HR 26 april 2011 NJ 2011/205. Gelet op de omstandigheid dat de verdediging i.c. heeft verwezen naar de toewijzing van de vordering door civiele rechter en vervolgens heeft aangevoerd dat in de strafzaak niet óók de vordering zou dienen te worden toegewezen, getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting en/of is dit oordeel, zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 21 december 2017
Advocaten
mr. R.J. Baumgardt
mr. P. van Dongen