Zie over de wijze van identificering van vingersporen, de reële foutkans en de maatregelen tegen een foutieve identificatie, A.J. Zeelenberg, Achtergronden en problematiek van de identificatie van vingersporen in h. de Doelder & J. Hielkema, Goed gezien? Problemen bij identificatiemethoden in strafzaken, Arnhem 1993, pp. 143-158
HR, 08-02-2005, nr. 02804/03
ECLI:NL:HR:2005:AR7228
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2005
- Zaaknummer
02804/03
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
AR7228
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AR7228, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AR7228
ECLI:NL:HR:2005:AR7228, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7228
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7228
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7228
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2005, 514 met annotatie van P. Mevis
NbSr 2005/98
Conclusie 08‑02‑2005
Mr. Fokkens
Partij(en)
Nr. 02804/03
Mr. Fokkens
Zitting: 30 november 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens - kort gezegd - een inbraak veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen. Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie weken gelast.
2.
Namens verdachte heeft mr. F. van Baalen, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard:
"hij in de periode van 7 september 2001 tot en met 8 september 2001 te Zwammerdam Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een bedrijfspand, gelegen aan de Steekterweg 67 heeft weggenomen 54 kentekenbewijzen en 22, althans registratiebewijzen en twee vervoersvergunningen en 10 tankpasjes (Shell) en een metalen geldkist en een of meer sleutels toebehorende aan Jannes Vos B.V., gevestigd te Zwammerdam, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een automatisch hekwerk/rolhek open te trekken en vervolgens al dan niet met een schroevendraaier, een draairaam open te breken en vervolgens via dat raam dat kantoor binnen te klimmen."
4.
De bewijsmiddelen waarop het Hof zijn oordeel dat verdachte het feit heeft begaan heeft gebaseerd, zijn:
- -
een verklaring van de verdachte inhoudende: "Ik heb er geen verklaring voor hoe mijn vingerafdruk aan de binnenzijde van de vensterbank is gekomen.";
- -
een proces-verbaal van politie inhoudende:
"als relaas verbalisanten voornoemd (blz. 45):
Naar aanleiding van een diefstal af/uit een bedrijf gepleegd te Zwammerdam tussen 7 september 2001 en 8 september 2001 ten nadele van Jannes Vos BV, werd op 8 september 2001 een technisch sporenonderzoek ingesteld op de locatie Steekterweg 67 te Zwammerdam. De bij het onderzoek aangetroffen en veiliggestelde dactyloscopische sporen werden op 20 september 2001 overgedragen aan het hoofd van de afdeling Dactyloscopie van de divisie CRI te Zoetermeer.
Daaruit bleek dat het spoor op folie PD1/2 aangetroffen op "binnenzijde van vensterbank", zijnde een inklimspoor van de dader, geïdentificeerd is op "de rechterringvinger", voorkomend op het vinger/handpalmafdrukblad van de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979."
en
- -
een geschrift, te weten een brief van het KLPD, met kenmerk 1000089096/0, gedateerd 8 oktober 2001 en ondertekend door A.J. Zeelenberg, hoofd van de Afdeling Dactyloscopie, inhoudende:
"Op 20 september 2001 ontvingen wij van Uw dienst het verzoek tot het instellen van een dactyloscopisch onderzoek in de zaak met de navolgende gegevens:
Datum: 07-09-2001
Adres: Steekterweg 67, Zwammerdam
Benadeelde: Jannes Vos BV
Ontvangen: 2 zwarte foliën
Het spoor nr. PD1/2, aangetroffen op "binnenzijde vensterbank", is door middel van nazoekingen geïdentificeerd op een afdruk van de rechterringvinger voorkomend op het vingerafdrukblad ten name van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
De identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure. De identificatie betekent dat het spoor identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde. Vanwege de eenmaligheid van vingerafdrukken betekent dit tevens dat het spoor van niemand anders afkomstig kan zijn."
5.
Ten aanzien van het bewijs heeft het Hof in de bijlage bij het arrest overwogen:
"Het hof overweegt nog dat, nu de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de plaats van de gepleegde inbraak, naar zijn oordeel die afdruk moet zijn geplaatst tijdens de uitvoering van die in-braak."
6.
Verdachte heeft, zoals ook uit het voorafgaande blijkt, ontkend dat hij bij de inbraak betrokken is geweest. De bewezenverklaring berust dan ook volledig op de herkenning van de op de plaats van de inbraak gevonden vingerafdruk als een afdruk van de rechterringvinger van verdachte. Vandaar dat de raadsman, nadat hij primair vrijspraak had bepleit, subsidiair verzocht om een nader onderzoek naar de vingerafdruk.
7.
De in hoger beroep overgelegde pleitnota houdt daarover in:
"Subsidiair:
Mocht u toch een veroordeling overwegen, mag naar inzicht van de verdediging in geen geval twijfel omtrent de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek bestaan. Cliënt betwist dat de gevonden vingerafdruk van hem is. Er moet worden uitgesloten dat er, een vergissing is gemaakt. Het is niet ondenkbaar dat er een vergissing is gemaakt. Fouten maken is menselijk en er kan in casu zowel bij het maken en opslaan van de op de plaats delict gevonden afdruk als bij het vergelijken met de in de algemene documentatie aanwezige dactyloscopische signalementen iets mis zijn gegaan of een verwisseling hebben plaatsgevonden.
De verdediging verzoekt uw college dan ook de behandeling ter zitting aan te houden om alsnog de mogelijkheid te bieden dat een tegenonderzoek wordt uitgevoerd op het vingerspoor."
8.
Het Hof heeft als volgt beslist:
"4. Beslissing op het subsidiair verzoek van de raadsvrouw
Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2003 heeft de raads-vrouw subsidiair een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak teneinde -zakelijk weergegeven- de verdediging de mogelijkheid te bieden een tegenonderzoek in te stellen naar de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd hetgeen staat vermeld in haar op de terechtzitting aan het hof overgelegde pleitnotities.
Het hof wijst dit verzoek van de raadsvrouw af, nu door de raads-vrouw is op generlei wijze in concreto is aangegeven in welk(e) opzicht(en) het dactyloscopisch onderzoek hiaten of mankementen zou vertonen waaruit de noodzaak van een tegenonderzoek zou kunnen worden afgeleid. Ook anderszins zijn het hof geen feiten of omstandigheden bekend geworden die tot een ander oordeel zouden dienen te leiden."
9.
Over deze afwijzing van het verzoek klaagt het eerste middel en dit middel acht ik terecht voorgesteld.
10.
Het enige bewijs dat er tegen verdachte is, is de verklaring van de deskundige dat de gevonden vingerafdruk overeenstemt met die van de rechterringvinger van verdachte. Het dossier bevat alleen die mededeling, niet zijn er bijvoorbeeld foto's van de gevonden vingerafdruk en de afdruk van verdachtes rechterringvinger uit het archief van de CRI. Dat maakt de opmerking van het Hof dat de raadsvrouw op geen enkele wijze heeft aangegeven in welk opzicht het dactyloscopisch onderzoek hiaten zou vertonen, tot een onbegrijpelijk argument voor afwijzing van het verzoek.1. Nu in het dossier niets te vinden is over het onderzoek - behalve dat het volgens de regels is uitgevoerd en wat het resultaat was - was het voor de verdediging immers onmogelijk concreet aan te geven in hoeverre het onderzoek mankementen vertoonde. De enige mogelijkheid die de verdediging had om de betrouwbaarheid van het enige bewijsmateriaal tegen de verdachte te onderzoeken, was dan ook een verzoek om een tegenonderzoek van de gevonden vingerafdruk.
11.
In dit verband wijs ik op andere deskundigenonderzoeken waarvan de uitkomst in beginsel bepalend is voor het al dan niet bewezen zijn van het strafbare feit: de ademanalyse respectievelijk de bloedproef bij het vermoeden van rijden onder invloed en het in de artikelen 151a e.v. en 195a e.v. Sv geregelde DNA-onderzoek. Voor al die onderzoeken geldt dat de verdachte het recht op een tegenonderzoek heeft.
12.
Door het verzoek van verdachte in deze omstandigheden op deze gronden af te wijzen en vervolgens verdachte op grond van de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek te veroordelen, heeft het Hof verdachtes recht op een fair trial geschonden. De verdachte is de mogelijkheid onthouden het bewijsmateriaal tegen hem op zijn betrouwbaarheid te onderzoeken. Dat dit niet op voorhand als overbodig kan worden bestempeld als het gaat om vingerafdrukken, kan bijv. worden opgemaakt uit het in het NJB opgenomen artikel van de hoogleraren Merkelbach, Crombag en Van Koppen (NJB 2003, p. 710 e.v. i.h.b. p. 714) waaruit kan worden afgeleid dat deskundigen met elkaar van mening kunnen verschillen over de vraag of een vingerafdruk dezelfde is als een bijv. in het archief aanwezige vingerafdruk.
13.
Ik acht het eerste middel gegrond.
14.
Het tweede middel klaagt dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen. Daartoe wordt aangevoerd dat de bewezenverklaarde betrokkenheid van de verdachte door het Hof is gebaseerd op de aangetroffen vingerafdruk van de verdachte en diens verklaring over die vingerafdruk. De tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte zou echter niets toevoegen aan het bewijs.
15.
Die klacht is ondeugdelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat de aangetroffen vingerafdruk toebehoorde aan de verdachte en heeft vervolgens overwogen dat het Hof, nu verdachte daarvoor geen verklaring kan geven, tot de conclusie komt dat die afdruk daar tijdens de inbraak is gezet. Dat is geen onbegrijpelijke conclusie. Verdachte moet ter plekke zijn geweest als zijn vingerafdruk daar wordt gevonden. In die omstandigheden mag worden verwacht dat hij, als hij verdacht wordt van betrokkenheid bij een inbraak in het betreffende pand, die verdenking tegen hem zal wegnemen als hij dat kan door te verklaren hoe die vingerafdruk daar, anders dan ter gelegenheid van de inbraak (maar bijv. omdat hij de ramen de dag tevoren heeft schoongemaakt) terecht is gekomen.
16.
Het middel faalt.
17.
Het derde middel klaagt over de motivering van de beslissing van het Hof de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. In de toelichting wordt gesteld dat de motivering onbegrijpelijk is, omdat de verdediging de vordering wel heeft betwist.
18.
De ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota houdt in:
"Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Nu [de; JWF] verdediging primair tot vrijspraak pleit, verzoekt zij de vordering benadeelde partij af te wijzen."
19.
Het arrest van het Hof houdt op dit punt in:
"11. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich namens Jannes Vos B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 2.106,23.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit - in eerste aanleg toegewezen - bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken."
20.
Aldus heeft de verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij alleen ingebracht dat de verdachte de geleden schade niet heeft veroorzaakt. De verdediging heeft bijvoorbeeld niet tegen die vordering ingebracht dat de geleden schade niet is veroorzaakt door de inbraak. De overweging van het Hof dat de verdachte de vordering niet heeft betwist moet dan ook aldus worden verstaan dat de verdachte niet heeft betwist dat de vordering van de benadeelde partij ziet op de schade als gevolg van de inbraak.
21.
Het middel faalt.
22.
Het eerste middel gegrond achtend concludeer ik tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2005
Uitspraak 08‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Verzoek tot dactyloscopisch tegenonderzoek. De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, aan zo’n verzoek gevolg behoort te worden gegeven. Daarbij kan worden gedacht aan o.m. a) de gronden waarop het verzoek steunt, b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van bijv. de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat zo’n onderzoek nog mogelijk is, en d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan. I.c. is de afwijzing door het hof van het verzoek niet zonder meer begrijpelijk.
Partij(en)
8 februari 2005
Strafkamer
nr. 02804/03
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juni 2003, nummer 22/004215-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 4 februari 2002 - de verdachte ter zake van "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming" veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek om een tegenonderzoek op onbegrijpelijke althans ontoereikende gronden heeft afgewezen.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 7 september 2001 tot en met 8 september 2001 te Zwammerdam Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een bedrijfspand, gelegen aan de Steekterweg 67 heeft weggenomen 54 kentekenbewijzen en 22 registratiebewijzen en twee vervoersvergunningen en 10 tankpasjes (Shell) en een metalen geldkist en een of meer sleutels, toebehorende aan Jannes Vos B.V., gevestigd te Zwammerdam, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een automatisch hekwerk/rolhek open te trekken en vervolgens al dan niet met een schroevendraaier, een draairaam open te breken en vervolgens via dat raam dat kantoor binnen te klimmen."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voorzover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
- a.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voorzover inhoudende:
"Ik heb er geen verklaring voor hoe mijn vingerafdruk aan de binnenzijde van de vensterbank is gekomen."
- b.
een proces-verbaal van politie, opgemaakt door F.P.M. van Vliet en H.J. Daneel, beiden inspecteur van politie Hollands Midden en als technisch rechercheur werkzaam bij de korpsrecherche, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op verzoek van de districtschef van Rijn- en Aarlanden werd een technisch sporenonderzoek ingesteld op de lokatie Steekterweg 67 te Zwammerdam, naar aanleiding van een diefstal uit een bedrijf gepleegd te Zwammerdam tussen 7 september 2001 en 8 september 2001, ten nadele van Jannes Vos BV.
Men was het pand binnengekomen door aan de linkerzijde een raam open te breken. Vervolgens heeft men binnen kantoren doorzocht. Uit een wandmeubel werd een brandkastje weggenomen. Voor dit meubel werd een schroevendraaier met groen heft aangetroffen en veilig gesteld."
- c.
een proces-verbaal van politie, opgemaakt door F.P.M. van Vliet en H.J. Daneel, voornoemd, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Naar aanleiding van een diefstal af/uit een bedrijf gepleegd te Zwammerdam tussen 7 september 2001 en 8 september 2001 ten nadele van Jannes Vos BV, werd op 8 september 2001 een technisch sporenonderzoek ingesteld op de locatie Steekterweg 67 te Zwammerdam. De bij het onderzoek aangetroffen en veiliggestelde dactyloscopische sporen werden op
- 20.
september 2001 overgedragen aan het hoofd van de afdeling Dactyloscopie van de divisie CRI te Zoetermeer.
Daaruit bleek dat het spoor op folie PD1/2 aangetroffen op "binnenzijde van vensterbank", zijnde een inklimspoor van de dader, geïdentificeerd is op "de rechterringvinger", voorkomend op het vinger/handpalm-afdrukblad van de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979."
- d.
een schrijven van A.J. Zeelenberg, hoofd van de Afdeling Dactyloscopie van het Korps landelijke politiediensten, voorzover inhoudende:
"Op 20 september 2001 ontvingen wij van Uw dienst het verzoek tot het instellen van een dactyloscopisch onderzoek in de zaak met de navolgende gegevens:
Datum: 07-09-2001
Adres: Steekterweg 67, Zwammerdam
Benadeelde: Jannes Vos BV
Ontvangen: 2 zwarte foliën
Het spoor nr. PD1/2, aangetroffen op "binnenzijde vensterbank", is door middel van nazoekingen geïdentificeerd op een afdruk van de rechterringvinger voorkomend op het vingerafdrukblad ten name van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
De identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure. De identificatie betekent dat het spoor identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde. Vanwege de eenmaligheid van vingerafdrukken betekent dit tevens dat het spoor van niemand anders afkomstig kan zijn."
3.2.3.
Voorts heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof overweegt nog dat, nu de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de plaats van de gepleegde inbraak, naar zijn oordeel die afdruk moet zijn geplaatst tijdens de uitvoering van die inbraak."
3.3.1.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2003 gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Subsidiair:
Mocht u toch een veroordeling overwegen, mag naar inzicht van de verdediging in geen geval twijfel omtrent de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek bestaan. Cliënt betwist dat de gevonden vingerafdruk van hem is. Er moet worden uitgesloten dat er, een vergissing is gemaakt. Het is niet ondenkbaar dat er een vergissing is gemaakt. Fouten maken is menselijk en er kan in casu zowel bij het opmaken en opslaan van de op de plaats delict gevonden afdruk als bij het vergelijken met de in de algemene documentatie aanwezige dactyloscopische signalementen iets mis zijn gegaan of een verwisseling hebben plaatsgevonden.
De verdediging verzoekt uw college dan ook de behandeling ter zitting aan te houden om alsnog de mogelijkheid te bieden dat een tegenonderzoek wordt uitgevoerd op het vingerspoor."
3.3.2.
In het bestreden arrest heeft het Hof het bedoelde verzoek als volgt samengevat en afgewezen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2003 heeft de raadsvrouw subsidiair een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak teneinde -zakelijk weergegeven- de verdediging de mogelijkheid te bieden een tegenonderzoek in te stellen naar de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd hetgeen staat vermeld in haar op de terechtzitting aan het hof overgelegde pleitnotities.
Het Hof wijst dit verzoek van de raadsvrouw af, nu door de raadsvrouw op generlei wijze in concreto is aangegeven in welk (e) opzicht (en) het dactyloscopisch onderzoek hiaten of mankementen zou vertonen waaruit de noodzaak van een tegenonderzoek zou kunnen worden afgeleid. Ook anderszins zijn het hof geen feiten of omstandigheden bekend geworden die tot een ander oordeel zouden dienen te leiden."
3.4.
Het gedane verzoek kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als ertoe strekkende te bewerkstelligen dat een dactyloscopisch tegenonderzoek, te weten een nader onderzoek met betrekking tot de identificatie van het vingerspoor, zal worden verricht.
3.5.
De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een dergelijk verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven.
Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van - bijvoorbeeld - de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.
3.6.
In aanmerking genomen dat in het onderhavige geval niet tot de stukken van het geding behoort een nadere beschrijving van de wijze waarop het vergelijkende onderzoek is uitgevoerd, op basis waarvan het verzoek concreter had kunnen worden gemotiveerd, hetzelfde verzoek ook in eerste aanleg is gedaan en in het onderhavige geval ander bewijs van het daderschap ontbreekt terwijl aan de uitkomst van dactyloscopisch onderzoek veel waarde pleegt te worden toegekend, is het oordeel van het Hof dat voor het verrichten van het gevraagde onderzoek de noodzaak niet is gebleken, niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft het verzoek dus op ontoereikende gronden afgewezen, zodat het middel terecht is voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 februari 2005.