Het in het middel bedoelde bewijsuitsluitingsverweer is door de raadsman (enkel) gevoerd in het kader van de onder 2 tenlastegelegde overtreding van art. 9, eerste lid, WVW 1994 (rijden zonder geldig rijbewijs).
HR, 30-05-2017, nr. 15/04322
ECLI:NL:HR:2017:968, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-05-2017
- Zaaknummer
15/04322
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:968, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑05‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:376, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:376, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:968, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑07‑2016
- Wetingang
art. 359a Wetboek van Strafvordering; Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0244 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2021/38 met annotatie van A.H. Klip
NbSr 2017/243
Uitspraak 30‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Salduz. Vormverzuim ex art. 359a Sv. Onvoorwaardelijke afstand van recht op consultatiebijstand, terwijl verdachte ten onrechte is meegedeeld dat raadplegen raadsman niet kosteloos zou zijn? De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BH3079 en ECLI:NL:HR:2015:3608 m.b.t. het recht op consultatiebijstand en de gevolgen van schending van dit recht. Het middel neemt terecht tot uitgangspunt dat sprake is van een vormverzuim nu de aangehouden verdachte ten onrechte en in strijd met het i.c. toepasselijke art. 3.1 ahf.b. van Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures is meegedeeld dat het raadplegen van een raadsman voor hem niet kosteloos zou zijn. Dit verzuim behoeft niet tot cassatie leiden. De HR zet onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2013:BY5321 de aan het vormverzuim eventueel te verbinden rechtsgevolgen uiteen waarbij rekening dient te worden gehouden met de in art. 359a.2 Sv genoemde factoren. Tot die factoren behoort ook het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Nu het gevoerde verweer niet inhoudt dat verdachte, indien hij op juiste wijze omtrent de kosten van het raadplegen van een raadsman was voorgelicht, geen afstand van dit recht zou hebben gedaan en ook overigens door de verdediging over het door het verzuim veroorzaakte nadeel niets is aangevoerd, geeft ‘s Hofs oordeel dat "geen sprake is geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben", niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
Partij(en)
30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/04322
EC/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 september 2015, nummer 21/000158-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer als bedoeld in art. 359a Sv, op onjuiste gronden heeft verworpen. Het middel klaagt in het bijzonder over het oordeel van het Hof dat de verdachte onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het verhoor door de politie (recht op consultatiebijstand).
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij op 19 september 2014 te Stiens, in de gemeente Leeuwarderadeel als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten Amfetamine en GHB (gamma-hydroxyboterzuur), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2: hij op 19 september 2014 te Stiens, in de gemeente Leeuwarderadeel terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Bredyk, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd;
3: hij op 19 september 2014 te Stiens, in de gemeente Leeuwarderadeel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram van een materiaal bevattende Amfetamine en ongeveer 25,6 gram van een materiaal bevattende GHB, zijnde Gamma-Hydroxyboterzuur, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 6 en verder van het proces-verbaal, genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik erken dat ik op 19 september 2014 als bestuurder van een personenauto op de Bredyk ter hoogte van Stiens heb gereden. Ik weet dat mijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Op het moment dat ik als bestuurder heb gereden heb ik GHB gebruikt. Ik heb op het moment van aanhouding een slokje genomen en aan het einde van de middag ongeveer 5-7 milliliter. Ik heb vandaag wel vaker een nipje gehad, maar ik weet niet precies hoeveel. Ik gebruik eigenlijk wel de hele dag door, steeds een klein beetje. Af en toe gebruik ik ook speed. Dat heb ik vanmiddag ook gehad, ongeveer één lijntje. Ik had een flaconnetje van ca. 30-40 milliliter GHB bij me. Dat is voor eigen gebruik. Ik had verder een doosje met speed in de auto liggen. Dat was ook voor eigen gebruik. Ik denk dat er ongeveer anderhalve gram in dat doosje zat.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (pagina's 2 en verder, genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op 19 september 2014 te 02:50 uur bevonden wij ons op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bredyk, te Stiens, binnen de gemeente Leeuwarderadeel. Wij hielden een gerichte alcohol-/verkeerscontrole. Wij zagen een persoon een personenauto besturen. Ter controle hebben wij de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden. De bestuurder gaf op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1979. Deze persoon werd op verdenking van artikel 8 WVW aangehouden.
Met toestemming van de verdachte werd bloed bij hem afgenomen. Ik, eerste verbalisant, heb het bloedmonster gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloed afnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde analysesticker met het nummer [001] . Dit bloedmonster is verzonden naar het NFI.
Het was mij, tweede verbalisant, ambtshalve bekend dat het op naam van de verdachte gestelde rijbewijs voor wat betreft de categorie B ongeldig was verklaard.
In de auto van verdachte werd een doosje met poeder aangetroffen. Bij het insluiten van de verdachte werd door de arrestantenverzorgers bij de verdachte een flesje met daarin vloeistof aangetroffen. Het doosje met poeder en het flesje met vloeistof werd door ons in beslag genomen en ter onderzoek aangeboden aan de afdeling Forensische Expertise.
3. Het rapport van het NFI, opgemaakt door dr. M.J. Vincenten-van Maanen, apotheker, ingeschreven als gerechtelijk deskundige in het NRGD voor het deskundigengebied Forensische Toxicologie, getekend op 8 oktober 2014 (als bijlage op pagina's 11 en verder van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Te onderzoeken materiaal: bloed van [verdachte] ,
[001]
Interpretatie van resultaten: Het gebruik van amfetamineachtige stoffen kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden door onder andere vermindering van oplettendheid en van onjuiste risico-inschatting. In het bloed van [verdachte] is een hoge concentratie amfetamine gemeten van 0,40 mg/l. In het bloed van [verdachte] is een concentratie GHB gemeten van 108 mg/l. Dit is een concentratie waarbij doorgaans lichte slaap op kan treden.
Conclusie: In het bloed van [verdachte] zijn de volgende (omzettingsproducten van) drugs en/of geneesmiddelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden aangetoond:
- amfetamine
- GHB
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de rijvaardigheid ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk beïnvloed was door de volgende aangetoonde stoffen: amfetamine en GHB.
4. Een stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel van het Centraal Rijbewijs Register (als bijlage op pagina's 17 en verder van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Identiteit: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1979
Maatregelen: gevorderd op 22 mei 2014
Soort: strafmaatregel
Inleversoort: volledige ontzegging
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 22 en verder van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Kennisgeving van inbeslagneming:
Plaats: Bredyk
Datum en tijd: 19 september 2014 te 03:30 uur
Goednummer: PL0200-2014103561-1599603
Bijzonderheden: verpakt in een groen, kunststof flesje
Goednummer: PL0200-2014103561-1599604
Bijzonderheden: verpakt in een kunststof doosje
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 20 en verder van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op 6 oktober 2014 ontvingen wij een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen.
Goednummer: PL0200-2014103561-1599604
Omschrijving: een doosje van kleurloos plastic met beige brokkelig poeder
Netto: 1,218 gram
Het bovenstaande werd getest met de
MMC Opiaten/Amfetamine test
Positief/negatief: positief op amfetamine.
De kleur/reactietest is een indicatie dat het testmateriaal waarschijnlijk amfetamine bevat. Amfetamine staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet.
Goednummer: PL0200-2014103561-1599603
Omschrijving: flesje van groen kunststof met een lobbige kleurloze vloeistof
Netto: 25,600 gram
Het bovenstaande werd getest met de MMC GHB test
Positief/negatief: positief op GHB
De kleur/reactietest is een indicatie dat het testmateriaal waarschijnlijk GHB bevat. GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur) staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging, strekkende tot (...) vrijspraak van feit 2 omdat verdachte ten onrechte niet is gewezen op het feit dat hij kosteloos een advocaat mocht bellen voorafgaand aan zijn verhoor, dat dit een Salduzverzuim oplevert en derhalve bewijsuitsluiting dient te volgen (...).
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat het hof direct uitspraak zal doen. Ten aanzien van feit 1 overweegt de voorzitter dat uit het dossier blijkt dat de verbalisanten een gerichte alcoholcontrole hielden. Verdachte werd in zijn voertuig stilgehouden. De verbalisant nam waar dat verdachte vernauwde pupillen had. Tevens was het de verbalisanten ambtshalve bekend dat verdachte een gebruiker van verdovende middelen is. Toen de verbalisant vervolgens met toestemming van verdachte het voertuig van verdachte parkeerde, zag de verbalisant een doosje met poeder in het bergvak van het bestuurdersportier liggen, van welk poeder hij vermoedde dat dit speed was. Verdachte is vlak daarna om 03:05 uur aangehouden op grond van artikel 8 WVW. Het hof overweegt, dat op grond van voorgaande omstandigheden voldoende verdenking jegens verdachte bestond voor die aanhouding. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof dat verdachte na zijn aanhouding op grond van artikel 8 WVW (dat valt onder de categorie C-zaken) door verbalisant [verbalisant 1] is gewezen op zijn recht om voor eigen rekening een advocaat te consulteren. Formeel gezien was deze mededeling juist, maar gelet op het aantreffen van het poeder in de auto waarvan de verbalisant vermoedde dat dit om amfetamine ging, was er ten tijde van de aanhouding ook sprake van verdenking van artikel 2 van de Opiumwet (dat valt onder de categorie B-zaken) en had verdachte moeten worden gewezen op het feit dat er voor hem geen kosten zijn verbonden aan het consulteren van een raadsman. Uit het dossier blijkt dat verdachte op dat moment onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatiebijstand. Om 03:35 uur is verdachte voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Verdachte werd wederom gewezen op zijn recht op consultatiebijstand, waarna verdachte aan de hulpofficier van justitie nogmaals te kennen gaf geen gebruik te willen maken van zijn recht op consultatiebijstand en af te zien van dit recht. Om 04:30 uur werd verdachte na het ontvangen van de cautie verhoord, waarna hij een bekennende verklaring aflegde. Het hof overweegt, dat het er in de kern op neerkomt dat verdachte is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand en dat hij onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van dit recht. Er is derhalve geen sprake geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben. Het verweer wordt verworpen. Het hof zal derhalve de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie gebruiken voor het bewijs."
2.2.4.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van 10 november 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende - voor zover hier van belang - (dossier pagina 3):
"Waarneming/vermoeden andere stof
(...)
- In de auto van de verdachte werd een doosje met poeder aangetroffen. Vermoedelijk betrof dit poeder "Speed". Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dit doosje liggen in het bergvak van het bestuurdersportier op het moment dat ik, met toestemming van de bestuurder, het voertuig op een veilige plaats parkeerde.
(...)
Consultatiebijstand
De verdenking van de aangehouden verdachte valt onder de categorie C-zaken zoals genoemd in de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs-generaal.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , deelde de verdachte mee, dat hij voor eigen rekening recht heeft op consultatiebijstand van een advocaat voor de aanvang van het verhoor en ook afstand kan doen van dat recht. Ik heb de verdachte ook meegedeeld dat hij maximaal tweemaal de gelegenheid heeft om zijn advocaat telefonisch hierover in kennis te stellen.
De verdachte gaf aan geen advocaat te willen consulteren.
Voorgeleiding
Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, is de verdachte direct overgebracht naar het politiebureau, Holstmeerweg 3, 8936 AS Leeuwarden, waar de verdachte op vrijdag 19 september 2014 te 03:35 uur is geleid voor hulpofficier van justitie, [verbalisant 3] (FRL01384).
De verdachte heeft voor de voorgeleiding te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht op consultatiebijstand. Desgevraagd deelde de verdachte aan de hulpofficier van jutitie, [verbalisant 3] (FRL01384) mee, dat hij afziet van dit recht."
2.3.
Met de in de overwegingen van het Hof genoemde "B-zaken" en "C-zaken" wordt kennelijk verwezen naar de destijds geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor,
Stcrt. 2010, 4003. Die hield, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Informeren van verdachte over het recht op consultatiebijstand
Elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht, moet er door de politie op worden gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. De consultatiebijstand vindt bij A- en
B-zaken altijd plaats in een gesprek op het politiebureau. Bij C-zaken wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen met een raadsman. In dat gesprek kan alsnog worden besloten dat een persoonlijk contact op het politiebureau wenselijk wordt geacht waartoe de raadsman de verdachte op het politiebureau zal kunnen bezoeken.
Als de raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand aan de verdachte op het politiebureau wordt verwacht, wordt zijn komst in alle categorieën zaken maximaal twee uur afgewacht.
Bij A-zaken kan de verdachte geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand; bij B- en C-zaken is het wel mogelijk afstand van dat recht te doen.
Ook wordt de verdachte erover geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand bij A- en B-zaken voor hem geen kosten met zich meebrengt en dat bij C-zaken de kosten daarvan voor zijn rekening komen.
Het voorgaande wordt aan elke aangehouden verdachte door een opsporingsambtenaar medegedeeld. Van het feit dat deze mededelingen zijn gedaan wordt in een proces-verbaal melding gemaakt. Daarbij wordt ook de (eventuele) reactie van de verdachte op deze mededelingen vastgelegd. Als de verdachte, bij B- en
C-zaken, verklaart geen advocaat te willen raadplegen en daarmee afstand te doen van het recht op consultatiebijstand, vermeldt de politie dat in een proces-verbaal.
De hulpofficier van justitie aan wie de verdachte na zijn aanhouding, ingevolge het bepaalde in artikel 53, derde lid, respectievelijk 54, derde lid, Sv wordt voorgeleid, vergewist zich ervan dat deze mededelingen aan de verdachte zijn gedaan. Als de verdachte, bij
B- en C-zaken, reeds vóór deze voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie te kennen heeft gegeven afstand te doen van zijn recht op consultatiebijstand, dan verifieert de hulpofficier bij de verdachte of deze inderdaad afstand doet van zijn recht op consultatiebijstand. Van deze verificatie wordt melding gedaan in een proces-verbaal."
2.4.
Een verdachte die door de politie is aangehouden, kan aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. De aangehouden verdachte dient vóór de aanvang van het eerste verhoor te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608).
2.5.
Voor zover in de schriftuur wordt betoogd dat het Hof (ook) met betrekking tot de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten tot bewijsuitsluiting had moeten overgaan, miskent dit betoog dat een daartoe strekkend verweer in hoger beroep niet is gevoerd. In zoverre faalt het middel. Overigens zou, indien met betrekking tot deze feiten een dergelijk verweer gevoerd was, het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie kunnen leiden. Gelet op de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen, is de bewezenverklaring van hetgeen onder 1 en 3 is tenlastegelegd immers - ook met weglating van de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte - toereikend gemotiveerd.
2.6.
Art. 3 van Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) luidt, voor zover relevant:
"1. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden onverwijld informatie krijgen over ten minste de volgende procedurele rechten, zoals die van toepassing zijn op grond van het nationale recht, opdat deze rechten daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend:
a) het recht op toegang tot een advocaat;
b) het recht op kosteloze rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder deze bijstand kan worden verkregen (...)."
Ten tijde van het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven verhoor van de verdachte op 19 september 2014 was de in art. 11, eerste lid, van deze richtlijn gestelde termijn tot 2 juni 2014, waarbinnen de lidstaten voor implementatie van de richtlijn benodigde wettelijke bepalingen in werking dienden te laten treden, reeds verstreken. De Wet van 5 november 2014, houdende implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) is pas in werking getreden op 1 januari 2015. Nu de formulering van de hier aan de orde zijnde bepaling van de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, diende het Hof de zaak te beoordelen met inachtneming van het hiervoor weergegeven voorschrift.
2.7.1.
Gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, neemt het middel terecht tot uitgangspunt dat sprake is van een vormverzuim nu de aangehouden verdachte ten onrechte en in strijd met art. 3, eerste lid aanhef en onder b van de richtlijn is meegedeeld dat het raadplegen van een raadsman voor hem niet kosteloos zou zijn.
2.7.2.
In verband met het navolgende behoeft dit verzuim evenwel niet tot cassatie te leiden. Indien zich een geval voordoet waarin de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op het raadplegen van een raadsman nadat hij op het bestaan van dit recht is gewezen, maar waarbij tevens is vastgesteld dat sprake is van een vormverzuim in die zin dat niet alle in verband met de aanhouding en het verhoor van de verdachte voorgeschreven mededelingen volledig en in alle opzichten juist zijn gedaan, moet de rechter, indien ter zake verweer wordt gevoerd, beoordelen of aan dat verzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren en hetgeen daaromtrent is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL: HR:2013:BY5321, NJ 2013/308. Het rechtsgevolg zal in zo een geval immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
Tot die factoren behoort ook het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Het gevoerde verweer houdt echter niet in dat de verdachte, indien hij op juiste wijze omtrent de kosten van het raadplegen van een raadsman was voorgelicht, geen afstand van dit recht zou hebben gedaan. Nu ook overigens door de verdediging over het door het verzuim veroorzaakte nadeel niets is aangevoerd, geeft het oordeel van het Hof dat "geen sprake [is] geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben" niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.
2.8.
Het middel faalt ook in zoverre.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017.
Conclusie 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Salduz. Vormverzuim ex art. 359a Sv. Onvoorwaardelijke afstand van recht op consultatiebijstand, terwijl verdachte ten onrechte is meegedeeld dat raadplegen raadsman niet kosteloos zou zijn? De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BH3079 en ECLI:NL:HR:2015:3608 m.b.t. het recht op consultatiebijstand en de gevolgen van schending van dit recht. Het middel neemt terecht tot uitgangspunt dat sprake is van een vormverzuim nu de aangehouden verdachte ten onrechte en in strijd met het i.c. toepasselijke art. 3.1 ahf.b. van Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures is meegedeeld dat het raadplegen van een raadsman voor hem niet kosteloos zou zijn. Dit verzuim behoeft niet tot cassatie leiden. De HR zet onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2013:BY5321 de aan het vormverzuim eventueel te verbinden rechtsgevolgen uiteen waarbij rekening dient te worden gehouden met de in art. 359a.2 Sv genoemde factoren. Tot die factoren behoort ook het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Nu het gevoerde verweer niet inhoudt dat verdachte, indien hij op juiste wijze omtrent de kosten van het raadplegen van een raadsman was voorgelicht, geen afstand van dit recht zou hebben gedaan en ook overigens door de verdediging over het door het verzuim veroorzaakte nadeel niets is aangevoerd, geeft ‘s Hofs oordeel dat "geen sprake is geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben", niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
Nr. 15/04322 Zitting: 4 april 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 2 september 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens, onder 1, “overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, onder 2, “overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en, onder 3, “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Namens de verdachte heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de verwerping van een door de raadsman van de verdachte ten overstaan van het hof gevoerd bewijsuitsluitingsverweer met betrekking tot de omstandigheid dat de verdachte in het kader van de consultatiebijstand niet geïnformeerd is over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand.1.
3.1. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 2 september 2015 blijkt, voor zover van belang, het volgende:
“De raadsman voert het woord tot verdediging, strekkende tot (…) vrijspraak van feit 2 omdat verdachte ten onrechte niet is gewezen op het feit dat hij kosteloos een advocaat mocht bellen voorafgaand aan zijn verhoor, dat dit een Salduzverzuim oplevert en derhalve bewijsuitsluiting dient te volgen (…).
(…)
De zitting wordt korte tijd onderbroken voor beraad.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat het hof direct uitspraak zal doen.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de voorzitter dat uit het dossier blijkt dat de verbalisanten een gerichte alcoholcontrole hielden. Verdachte werd in zijn voertuig stilgehouden. De verbalisant nam waar dat verdachte vernauwde pupillen had. Tevens was het de verbalisanten ambtshalve bekend dat verdachte een gebruiker van verdovende middelen is. Toen de verbalisant vervolgens met toestemming van verdachte het voertuig van verdachte parkeerde, zag de verbalisant een doosje met poeder in het bergvak van het bestuurdersportier liggen, van welk poeder hij vermoedde dat dit speed was. Verdachte is vlak daarna om 03:05 uur aangehouden op grond van artikel 8 WVW. Het hof overweegt, dat op grond van voorgaande omstandigheden voldoende verdenking jegens verdachte bestond voor die aanhouding. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof dat verdachte na zijn aanhouding op grond van artikel 8 WVW (dat valt onder de categorie C-zaken) door verbalisant [verbalisant 1] is gewezen op zijn recht om voor eigen rekening een advocaat te consulteren. Formeel gezien was deze mededeling juist, maar gelet op het aantreffen van het poeder in de auto waarvan de verbalisant vermoedde dat dit om amfetamine ging, was er ten tijde van de aanhouding ook sprake van verdenking van artikel 2 van de Opiumwet (dat valt onder de categorie B-zaken) en had de verdachte moeten worden gewezen op het feit dat er voor hem geen kosten zijn verbonden aan het consulteren van een raadsman. Uit het dossier blijkt dat verdachte op dat moment onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatiebijstand. Om 03:35 uur is verdachte voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Verdachte werd wederom gewezen op zijn recht op consultatiebijstand, waarna verdachte aan de hulpofficier van justitie nogmaals te kennen gaf geen gebruik te willen maken van zijn recht op consultatiebijstand en af te zien van dit recht. Om 04:30 uur werd verdachte na het ontvangen van de cautie verhoord, waarna hij een bekennende verklaring aflegde. Het hof overweegt, dat het er in de kern op neerkomt dat verdachte is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand en dat hij onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van dit recht. Er is derhalve geen sprake geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben. Het verweer wordt verworpen. Het hof zal derhalve de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie gebruiken voor het bewijs.”
3.2. In het middel wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte na zijn aanhouding op 19 september 2014 onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van het recht om voorafgaand aan zijn eerste verhoor een raadsman te consulteren.
De steller van het middel wijst erop
(i) dat na de aanhouding als gevolg van een verdenking van overtreding van art. 8 WVW door een betrokken verbalisant tegen de verdachte is gezegd dat hij het recht had om voorafgaand aan zijn een raadsman te consulteren maar dat de daarmee gepaard gaande kosten voor hemzelf zouden zijn, waarop de verdachte afstand van zijn recht op consultatie heeft gedaan;
(ii) dat ten tijde van de aanhouding echter tevens sprake was van een verdenking van een strafbaar feit waarvoor kosteloze rechtsbijstand in de vorm van consultatie verstrekt kan worden, hetgeen door het hof in zijn arrest is onderkend en waaraan het hof ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden; en
(iii) dat het oordeel van het hof dat de verdachte op onvoorwaardelijke wijze afstand van zijn recht op consultatie heeft gedaan gelet op het voorgaande van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, omdat dit recht aan de verdachte niet in volle omvang is medegedeeld zodat diens afstand van dit recht dus ook niet als onvoorwaardelijk kan gelden.
3.3. In het middel wordt een voor de rechtspraktijk van belang zijnde rechtsvraag aan de orde gesteld, die verband houdt met de relatie tussen het recht van de verdachte om bij zijn aanhouding te worden geïnformeerd over (onder andere) zijn recht op (kosteloze) bijstand van een advocaat en het (rechtsgeldig) doen van afstand van dit recht. Alhoewel het vaste jurisprudentie is dat de verdachte vóór de aanvang van het verhoor op zijn recht op rechtsbijstand moet worden gewezen en dat de verdachte afstand kan doen van dit recht mits dat uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend, maar in ieder geval ondubbelzinnig is gebeurd2., heeft de Hoge Raad, voor zover ik dat heb kunnen nagaan, zich tot op heden nog niet gebogen over de vraag wat de rechtsgevolgen zijn als de verdachte bij zijn aanhouding niet of onjuist wordt geïnformeerd over zijn recht om in aanmerking te komen voor kosteloze rechtsbijstand.3.In dit verband is de Richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures van toepassing (verder aangeduid als Richtlijn), waarin informatie over kosteloze rechtsbijstand expliciet is opgenomen.4.De termijn, waarbinnen deze Richtlijn diende te zijn geïmplementeerd is op 2 juni 2014 verstreken (de verdachte is op 19 september 2014 aangehouden en verhoord), zonder dat de in de Richtlijn genoemde wettelijke regeling tot stand is gebracht, waardoor vanaf deze datum aan de bepalingen van deze Richtlijn rechtstreekse werking toekomt en burgers/verdachten zich daarop kunnen beroepen.5.De Richtlijn is vervolgens geïmplementeerd bij Wet van 5 november 20146.en Besluit mededeling van rechten in strafzaken van 18 november 20147., welke regelingen per 1 januari 2015 in werking zijn getreden.
3.3.1. In verband met het voorgaande neem ik de vrijheid enige beschouwingen te geven die het in deze zaak voorgedragen cassatiemiddel enigszins te buiten gaan en waarbij ik de Hoge Raad in overweging geef in de motivering van zijn in deze zaak te geven uitspraak inzicht te geven in het beoordelingskader dat hij heeft gehanteerd, zodat daarmee in de praktijk en feitenrechtspraak rekening kan worden gehouden. Ik kondig hierbij alvast aan dat het naar mijn mening vooral schort aan de wijze waarop de schriftelijke mededelingsplicht ingevolge art. 27c lid 3 Sv, welk artikel is ingevoerd als onderdeel van de implementatiewetgeving van Richtlijn 2012/13/EU, nader is gereguleerd.
Voordat ik op het middel zelf zal ingaan, zal ik eerst de Richtlijn en de Nederlandse regelgeving met betrekking tot het verstrekken van informatie over rechten aan verdachten weergeven. Ik zal mij daarbij concentreren op de volgende twee vragen:
a) Op welke wijze dient de verdachte te worden geïnformeerd over zijn recht op kosteloze bijstand van een advocaat nadat hij is aangehouden?
b) Indien de verdachte niet, onvolledig of onjuist is geïnformeerd over zijn aanspraak op kosteloze rechtsbijstand, kan dan nog worden aangenomen dat hij welbewust en onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand?
Ad a) Op welke wijze dient de verdachte te worden geïnformeerd over zijn recht op kosteloze bijstand van een advocaat nadat hij is aangehouden
3.3.2. Art. 3 van Richtlijn 2012/13/EU bepaalt, voor zover in casu relevant:
“Artikel 3
Recht op informatie over rechten
1. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden onverwijld informatie krijgen over ten minste de volgende procedurele rechten, zoals die van toepassing zijn op grond van het nationale recht, opdat deze rechten daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend:
a) het recht op toegang tot een advocaat;
b) het recht op kosteloze rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder deze bijstand kan worden verkregen;
(…)
2. De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie mondeling of schriftelijk en in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen wordt verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele specifieke behoeften van kwetsbare verdachten of beklaagden.”
Artikel 4
Verklaring van rechten bij aanhouding
1. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden die zijn aangehouden of gedetineerd, onverwijld in het bezit worden gesteld van een schriftelijke verklaring van rechten. Zij worden in de gelegenheid gesteld om de verklaring van rechten te lezen en mogen deze in hun bezit houden zolang zij van hun vrijheid zijn beroofd.
2. Naast de in artikel 3 bedoelde informatie, bevat de in lid 1 van dit artikel bedoelde verklaring van rechten informatie over de volgende rechten, zoals die van toepassing zijn op grond van het nationale recht:
a) het recht op toegang tot de stukken van het dossier;
b) het recht om consulaire autoriteiten en één persoon op de hoogte te laten stellen;
c) het recht op toegang tot dringende medische bijstand, en
d) het maximumaantal uren of dagen dat verdachten of beklaagden van hun vrijheid mogen worden beroofd voordat zij aan een gerechtelijke autoriteit moeten worden voorgeleid.
3. De verklaring van rechten bevat tevens basisinformatie over de eventuele mogelijkheden, overeenkomstig het nationale recht, om de rechtmatigheid van de aanhouding aan te vechten, om een herziening van de detentie te bekomen, of om voorlopige invrijheidstelling te verzoeken.
4. De verklaring van rechten is in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen opgesteld. Bijlage I bevat een indicatief model van een dergelijke verklaring.
5. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden de verklaring van rechten ontvangen opgesteld in een taal die zij begrijpen. Als er geen verklaring van rechten in de passende taal beschikbaar is, worden de rechten aan de verdachten of beklaagden mondeling meegedeeld in een taal die zij begrijpen. Aan de betrokkenen moet vervolgens zonder onnodig uitstel een verklaring van rechten worden verstrekt in een taal die zij begrijpen.
(…)
Artikel 8
Registratie en rechtsmiddelen
1. De lidstaten zien erop toe dat wanneer informatie wordt verstrekt aan verdachten of beklaagden overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6, dit wordt geregistreerd volgens de registratieprocedure waarin het recht van de betrokken lidstaat voorziet.
(…).”
3.3.3. De Richtlijn is zoals hiervoor al gemeld bij wet van Wet van 5 november 20148.geïmplementeerd onder andere door de invoeging van een nieuw artikel 27c aan het Wetboek van Strafvordering dat als volgt luidt:
“Artikel 27c
1. Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
2. Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in artikel 27, vierde lid.
3. Aan de aangehouden verdachte wordt onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling gedaan van:
a. het recht om de in het eerste lid bedoelde informatie te ontvangen;
b. de in het tweede lid bedoelde rechten;
c. het bepaalde in artikel 29, tweede lid;
d. het recht op kennisneming van de processtukken op de wijze bepaald in de artikelen 30 tot en met 34;
e. de termijn waarbinnen de verdachte, voor zover hij niet in vrijheid is gesteld, krachtens dit wetboek voor de rechter-commissaris wordt geleid;
f. de mogelijkheden om krachtens dit wetboek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te verzoeken;
g. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechten.
4. Aan een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.
5. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de mededeling van rechten.”
3.3.4. In het Besluit mededeling van rechten in strafzaken wordt nog nader bepaald dat de schriftelijke mededeling zoals bedoeld in art. 27c derde lid van het Wetboek van Strafvordering informatie dient te bevatten over het in kennis stellen van een familielid of huisgenoot van de verdachte als hij ingesloten wordt. Ook wordt daarin nog geregeld dat, als de verdachte geen ingezetene is, de ambassade of het consulaat van het land waarvan de verdachte afkomstig in kennis wordt gesteld (verwezen wordt naar de art. 27 en 32 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren).
3.3.5. Ten tijde van de aanhouding van de verdachte gold de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van 15 februari 2010.9.Deze aanwijzing bevat over de informatieplicht het volgende:
“Informeren van verdachte over het recht op consultatiebijstand
Elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht, moet er door de politie op geworden gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. De consultatiebijstand vindt bij A- en B-zaken altijd plaats in een gesprek op het politiebureau. Bij C-zaken wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen met een raadsman. In dat gesprek kan alsnog worden besloten dat een persoonlijk contact op het politiebureau wenselijk wordt geacht waartoe de raadsman de verdachte op het politiebureau zal kunnen bezoeken.
Als de raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand aan de verdachte op het politiebureau wordt verwacht, wordt zijn komst in alle categorieën zaken maximaal twee uur afgewacht.
Bij A-zaken kan de verdachte geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand; bij B- en C-zaken is het wel mogelijk afstand van dat recht te doen.
Ook wordt de verdachte erover geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand bij A- en B-zaken voor hem geen kosten met zich meebrengt en dat bij C-zaken de kosten daarvan voor zijn rekening komen.
Het voorgaande wordt aan elke aangehouden verdachte door een opsporingsambtenaar medegedeeld. Van het feit dat deze mededelingen zijn gedaan wordt in een proces-verbaal melding gemaakt. Daarbij wordt ook de (eventuele) reactie van de verdachte op deze mededelingen vastgelegd. Als de verdachte, bij B- en C-zaken, verklaart geen advocaat te willen raadplegen en daarmee afstand te doen van het recht op consultatiebijstand, vermeldt de politie dat in een proces-verbaal.
De hulpofficier van justitie aan wie de verdachte na zijn aanhouding, ingevolge het bepaalde in artikel 53, derde lid, respectievelijk 54, derde lid, Sv wordt voorgeleid, vergewist zich ervan dat deze mededelingen aan de verdachte zijn gedaan. Als de verdachte, bij B- en C-zaken, reeds vóór deze voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie te kennen heeft gegeven afstand te doen van zijn recht op consultatiebijstand, dan verifieert de hulpofficier bij de verdachte of deze inderdaad afstand doet van zijn recht op consultatiebijstand. Van deze verificatie wordt melding gedaan in een proces-verbaal.”
Deze Aanwijzing is per 1 maart 2017 vervallen vanwege de invoering van de wet tot implementatie van de Richtlijn 2013/48/EU met betrekking tot toegang tot een advocaat in strafprocedures.10.
3.3.6. Opmerkelijk is dat er geen opvolgende regeling of aanwijzing in het leven is geroepen waarin de handelwijze die in de vervallen Aanwijzing wordt voorgeschreven staat beschreven. Wel is op de website van de Politieacademie11.een per 7 maart 2017 aangepaste ‘Werkinstructie: Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’12.te vinden. Opgemerkt moet worden dat het hier niet gaat om een openbare bron, die bijvoorbeeld ook toegankelijk is voor advocaten. Hiertoe zijn (kennelijk) slechts ketenpartners geautoriseerd.13.De Hoge Raad beschikt over een dergelijke autorisatie.
3.3.7. In de ‘Werkinstructie: Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ staat onder meer het volgende onder “3. Aanhouden van een verdachte” als stappen 1 en 2:
“1. Informeer de verdachte van welk feit hij/zij verdacht wordt en wijs de verdachte op zijn/haar zwijgrecht en op het recht op consultatie- en verhoorbijstand.
2. Deel zo nodig de verdachte het recht op een tolk en vertaling mee. Verstrek de verdachte zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het eerste verhoor, de informatiefolder waarin de rechten van de verdachten zijn opgenomen.
Er bestaan verschillende folders:
•voor meerderjarige verdachten: U wordt verdacht van een strafbaar feit
•voor minderjarige verdachten: Je wordt verdacht van een strafbaar feit
•voor verdachten die zijn aangehouden op grond van een EAB of signalering wordt verwezen naar de speciaal voor die situatie geschreven werkinstructie.”
En onder “4.1 Inschakelen raadsman voor een eerste verhoor aangehouden verdachte” staat als stap 5 bij de handelingen van de hOvJ:
“Toets of de verdachte bij de aanhouding op het recht op consultatie- en verhoorbijstand is gewezen en of aan hem/haar de folder met zijn/haar rechten is uitgereikt. Als dat niet het geval is doe dit dan alsnog.
NB
Er zijn drie folders:
•voor meerderjarige verdachten: u wordt verdacht van een strafbaar feit;
•voor minderjarige verdachten: je wordt verdacht van een strafbaar feit;
•voor verdachten die zijn aangehouden op grond van een EAB of signalering wordt verwezen naar de speciaal voor die situatie geschreven werkinstructie.”
Daarnaast staan er op deze website ook modellen voor het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van voorgeleiding na de aanhouding. In beide modellen staat een schema met aan te kruisen mogelijkheden met betrekking tot het informeren van de verdachte door het verstrekken van de brochure.14.Daarnaast blijkt uit het model proces-verbaal van voorgeleiding dat de hulpofficier van justitie de verdachte moet informeren over de mogelijkheid van (al dan niet kosteloze) consultatie- en verhoorbijstand.
3.3.8.
Alhoewel niet duidelijk is wat de status is van de ‘Werkinstructie Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ en de daarbij behorende model processen-verbaal en of deze modellen daadwerkelijk door de politie standaard worden gebruikt, lijkt de huidige regelgeving die per 1 maart 2017 in werking is getreden, indien deze in samenhang wordt bezien met de werkinstructies die door de Politieacademie zijn ontwikkeld, een omvattende en duidelijke regeling te bevatten hoe verdachten over hun rechten dienen te worden geïnformeerd en hoe daarvan dient te worden gerelateerd in de op te maken processen-verbaal. Onduidelijk blijft echter in hoeverre de politie verplicht is de ‘Werkinstructie Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ na te leven en de model processen-verbaal te gebruiken.
3.3.9.
Hoe aan de informatieplicht in de tussentijd tot 1 maart 2017 invulling is gegeven valt moeilijker te achterhalen. In juli 2014 zijn twee folders beschikbaar gekomen, een voor jeugdige verdachten en een voor volwassen, waarin staat vermeld wat de rechten van verdachten zijn.15.Met betrekking tot de kosten van de rechtsbijstand staat in de folder voor de volwassen verdachten:
“• Wordt u verdacht van een zeer ernstig strafbaar feit, dan wordt er standaard een advocaat ingeschakeld voordat u wordt verhoord. Dit kost u niets.
• Wordt u verdacht van een ernstig strafbaar feit dan mag u kiezen of u voor het verhoor met een advocaat wilt praten. Dit kost u niets.
• Wordt u verdacht van een minder ernstig strafbaar feit dan mag u kiezen of u met een advocaat wilt praten. U moet dan zelf de kosten van het gesprek met de advocaat betalen.
Als niet duidelijk is welke situatie voor u geldt, vraag dan:
• of in uw geval automatisch een advocaat wordt opgeroepen, of dat u daarvoor zelf mag kiezen;
• of u de kosten voor het gesprek met de advocaat zelf moet betalen als u ervoor kiest om met een advocaat te spreken.
Zelf kiezen?
Als u zelf mag kiezen, zal u gevraagd worden of u een advocaat wilt spreken. Denk goed na over uw situatie. Als u kiest voor een advocaat wil dat niet zeggen dat u schuldig bent. Geef uw besluit door aan de politie. Als u in eerste instantie ervoor heeft gekozen niet met een advocaat te spreken en u wordt verdacht van een ernstig feit, dan kunt op een later moment op uw beslissing terugkomen. U moet dan alsnog in de gelegenheid worden gesteld om met een advocaat te spreken.”
3.3.10.
Deze folders zijn online beschikbaar gesteld als pdf-bestand en uit de parlementaire behandeling van de Wet betreffende recht op informatie in strafprocedures is hierover in de Memorie van Antwoord het volgende te vinden:
“Ik stel voorop dat ik met deze leden van oordeel ben dat het gebruik van digitale mogelijkheden in het strafproces zoveel mogelijk moet worden benut. Dat geldt ook ten aanzien van de mededeling van rechten die moet worden verstrekt aan aangehouden (minderjarige) verdachten en personen aangehouden in verband met de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel. Daarbij moeten echter wel de grenzen van de Richtlijn in acht worden genomen. De Richtlijn verplicht tot het verstrekken van een schriftelijk document. Artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat aangehouden verdachten onverwijld in het bezit worden gesteld van een schriftelijke verklaring van rechten en dat zij in de gelegenheid moeten worden gesteld om de verklaring van rechten te lezen en deze in hun bezit te houden zolang zij van hun vrijheid zijn beroofd. Dit betekent dat niet aan de verplichtingen van de Richtlijn zou worden voldaan indien zou worden volstaan met het verstrekken van virtuele informatie. Dit laat echter onverlet dat de digitale mogelijkheden ook nu al zullen worden benut in verband met de mededeling van rechten. Zo zullen de schriftelijke mededelingen van rechten niet meer – zoals het geval was bij de oorspronkelijke «Salduz-folder» – centraal worden gedrukt en vervolgens verspreid over de diverse politiebureaus, maar beschikbaar worden gesteld als pdf-bestanden die de opsporings-ambtenaar zelf afdrukt en aan de betrokkene verstrekt. Afhankelijk van het concrete geval zal hij kunnen kiezen uit een mededeling van rechten voor aangehouden meerderjarige verdachten, een mededeling van rechten voor aangehouden minderjarige verdachten of een mededeling van rechten voor personen die zijn aangehouden in verband met de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel. […] Elk van de mededelingen van rechten is beschikbaar in 19 verschillende taalversies.”16.
3.3.11.
Kort samengevat levert dit het volgende beeld op. Richtlijn 2012/13/EU bepaalt in art. 3 lid 1 sub a dat de verdachte behoort te worden geïnformeerd over het recht om te worden bijgestaan door een advocaat en vermeldt daarnaast in art. 3 lid 1 sub b uitdrukkelijk dat de verdachte ook informatie moet krijgen over het recht op kosteloze rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder deze bijstand kan worden verkregen. Als de verdachte is aangehouden moet deze informatie ingevolge artikel 4 van de Richtlijn niet alleen mondeling, maar ook door middel van een verklaring van rechten schriftelijk worden verstrekt. Tot slot dient volgens art. 8 van de Richtlijn de verstrekking van de informatie te worden geregistreerd.
In de implementatie van deze Richtlijn in de Nederlandse regelgeving komt de verplichting (schriftelijke) informatie te verstrekken over de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor kosteloze rechtsbijstand in art. 27c Sv niet met zoveel woorden terug. Hierin wordt via art. 27c lid 3 sub b. Sv verwezen naar het tweede lid van art. 27c Sv waarin weer wordt verwezen naar art. 28 eerste lid, waarin staat dat de verdachte bevoegd is, zich overeenkomstig de bepalingen van de Derde Titel van het Wetboek van Strafvordering, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan. Eufemistisch uitgedrukt lijkt de verplichting aan de zijde van de politie om meer concrete informatie te verstrekken over het recht op kosteloze rechtsbijstand in de wettelijke regeling “ietwat verstopt”. Er mag echter van worden uitgegaan dat de aangehouden verdachte op grond van art. 27c Sv schriftelijk moet worden geïnformeerd over de aan art. 28 lid 1 Sv te ontlenen bevoegdheid om te verzoeken om toevoeging van een raadsman, maar bepaald helder is de wettelijke regeling, daar waar het gaat om informatie over kosteloze rechtsbijstand, niet.
Tot 1 maart 2017 gold de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor waarin met zoveel woorden is vermeld “Ook wordt de verdachte erover geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand bij A- en B-zaken voor hem geen kosten met zich meebrengt en dat bij C-zaken de kosten daarvan voor zijn rekening komen.” Die Aanwijzing rept echter weer niet van de verplichting om onverwijld de zogenaamde schriftelijke verklaring van rechten aan de verdachte te overhandigen. Dat is ook niet zo vreemd omdat deze Aanwijzing oorspronkelijk stamt uit 2010, dus van vóór de aanvaarding van Richtlijn 2012/13/EU. De verplichting tot het verstrekken van een verklaring van rechten staat wel in art. 27c lid 3 Sv. Maar hoe aan die schriftelijke informatieverstrekking in de praktijk handen en voeten moet worden gegeven blijkt slechts uit de wetsgeschiedenis. Daaruit kan worden afgeleid dat de schriftelijke verklaring van rechten door de betrokken politieambtenaar van de website van de overheid dient te worden gedownload en afgedrukt en vervolgens aan de verdachte dient te worden verstrekt. Hoe hiermee tot 1 maart 2017 is omgegaan (oftewel tot aan de interne Werkinstructie Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ die per 7 maart 2017 geldt) valt moeilijk te achterhalen.
Uit empirisch rechtsvergelijkend onderzoek dat gedaan is naar de naleving van onder andere het recht van de verdachte om te worden geïnformeerd over zijn rechten, blijkt dat de verklaring van rechten, de zogenaamde Salduz-folder17.die voorafgaand aan de implementatie van Richtlijn 2012/13/EU door de politie diende te worden uitgereikt, niet consequent werd overhandigd en dat de praktijk wat dat betreft tussen de politiebureaus verschilde. De informatieverstrekking hing ook erg af van de persoonlijke aanpak van de betrokken politiefunctionaris.18.
3.3.12.
Het voorgaande brengt mij tot de navolgende concluderende stelling: Richtlijn 2012/13/EU en art. 27c Sv verplichten de opsporingsinstanties om aangehouden verdachten onmiddellijk, in ieder geval voorafgaand aan het eerste verhoor een verklaring van rechten te verstrekken waarin eveneens het recht op kosteloze rechtsbijstand wordt vermeld. Ingevolge art. 8 van de Richtlijn en art. 27c lid 5 Sv dient in het proces-verbaal van aanhouding aantekening worden gemaakt van de mededeling van deze rechten. Voor zover ik heb kunnen nagaan is hieraan (pas) per 7 maart 2017 op een adequate wijze gevolg gegeven door middel van de (interne) ‘Werkinstructie: Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ die is opgenomen op de website van de Politieacademie. Wat de status van deze regeling is en in hoeverre hieraan ook uniform op landelijk niveau uitvoering wordt gegeven, heb ik niet kunnen achterhalen. In zoverre betwijfel ik of de Richtlijn 2012/13/EU afdoende in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd. Dat laat onverlet dat wat het verstrekken van (schriftelijke) informatie aangaat de ‘Werkinstructie: Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ en de bijbehorende model processen-verbaal als best practice kan worden beschouwd.
Hoe aan het recht op informatie in de periode tussen 2 juni 2014 en 1 maart 2017 effectief invulling is gegeven valt uit openbare bronnen niet meer te achterhalen.
Ad. b) Indien de verdachte onvolledig of onjuist is geïnformeerd over zijn aanspraak op kosteloze rechtsbijstand, kan dan nog worden aangenomen dat hij welbewust en onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand?
3.3.13.
Een goede informatieverstrekking is ook van belang voor de vraag of de verdachte van het recht op consultatie van een advocaat rechtsgeldig afstand heeft gedaan. Daarvoor is immers vereist dat deze afstand bewust is gedaan en dat de verdachte de consequenties daarvan heeft kunnen voorzien. Met het oog daarop sluit de Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat19.aan bij Richtlijn 2012/13/EU, daar waar het gaat om de noodzaak goed te zijn geïnformeerd voorafgaande aan het doen van afstand. Richtlijn 2013/48/EU bevat met betrekking tot het doen van afstand van recht in art. 9 de volgende bepaling:
“Artikel 9
Afstand
1. Onverminderd de bij het nationale recht voorgeschreven aanwezigheid of bijstand van een advocaat, zorgen de lidstaten ervoor dat, met betrekking tot afstand van een in de artikelen 3 en 10 bedoeld recht:
a) de verdachte of beklaagde mondeling of schriftelijk duidelijke en toereikende informatie in eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen is gegeven over de inhoud van het betrokken recht en over de mogelijke gevolgen van het afstand doen
b) deze vrijwillig en ondubbelzinnig geschiedt.
2. De afstand, die schriftelijk of mondeling kan geschieden, wordt geregistreerd, alsmede de omstandigheden waaronder de afstand is gedaan door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat deze afstand later op elk moment tijdens de strafprocedure door de verdachte of de beklaagde kan worden herroepen en dat de verdachte of beklaagde van die mogelijkheid op de hoogte gebracht wordt. Dergelijke herroeping van de afstand wordt van kracht vanaf het moment waarop zij heeft plaatsgevonden.”
3.3.14.
Alhoewel Richtlijn 2013/48/EU pas is geïmplementeerd bij Wet van 17 november 201620., welke per 1 maart 2017 in werking is getreden mag er gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 200921.van worden uitgegaan dat in ieder geval sinds het Salduz-arrest van het EHRM de verdachte in Nederland moet worden geïnformeerd over zijn recht op bijstand door een advocaat voorafgaande aan het eerste verhoor.22.In zijn aan die uitspraak voorafgaande conclusie merkte AG Knigge daarover het volgende op:
“8.12
In de zaak Salduz werd alleen ingegaan op de vraag of de verdachte afstand van zijn zwijgrecht had gedaan. Het enkele feit dat Salduz een formulier had gekregen waarin zijn zwijgrecht stond verwoord, was onvoldoende om een waiver te kunnen aannemen (§59). Dat over een eventuele afstand van het recht op rechtsbijstand werd gezwegen, komt vermoedelijk omdat Salduz volgens het nationale Turkse recht dit recht niet had. Er was dus geen recht waarvan afstand kon worden gedaan. In de zaak Panovits lag dit anders. Het Hof constateert dat noch de verdachte noch zijn vader vóór het verhoor 'adequately informed' waren over het recht om eerst een advocaat te raadplegen (§ 70). Dat maakt dat het Hof het onwaarschijnlijk acht dat de verdachte zich van zijn recht op rechtsbijstand bewust was (§ 71). Die bewustheid kan gezien worden als een basisvoorwaarde voor elke afstand van recht. Van een recht waarvan men zich niet bewust is kan immers moeilijk ondubbelzinnig en uit vrije wil afstand worden gedaan. Het verweer dat de verdachte een raadsman had kunnen raadplegen als hij daar maar om had gevraagd, werd dan ook van tafel geveegd (§ 72). Het Hof noteert daarbij dat 'the obstacles to the effective exercise of the rights of the defence' overwonnen hadden kunnen worden als de autoriteiten 'had actively ensured that [the applicant] understood that he could request the assignment of a lawyer free of charge if necessary'. Dit leidt tot de volgende slotsom: 'The passive approach adopted by the authorities in the present circumstances was clearly not sufficient to fulfil their positive obligation to furnish the applicant with the necessary information enabling him to access legal representation'.
8.13
Uit het voorgaande blijkt dat van de verantwoordelijke autoriteiten een actieve opstelling wordt verwacht en dat op hen een 'positive obligation' rust om het recht van de verdachte op rechtsbijstand te verzekeren. Tegelijk lijkt de referentie aan de 'present circumstances' te bevestigen dat de inspanning die van de autoriteiten wordt verlangd, afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval. Daarom kan men zich afvragen of de inspanningsverplichtingen waarvan in dit geval sprake bleek te zijn, ook gelden in andere gevallen. In hoeverre worden met andere woorden de eisen die het Hof stelt, gekleurd door het feit dat het om een minderjarige ging die werd beschuldigd van een zeer ernstig misdrijf? Zou het Hof de lat minder hoog leggen als het om volwassenen gaat die slechts verdacht worden van een feit waarop geen vrijheidsstraf is gesteld?
8.14
Met zekerheid valt hierover weinig te zeggen. Het lijkt me echter dat er weinig reden tot differentiatie is als het gaat om de plicht de verdachte adequaat te informeren. Een basisvoorwaarde om een waiver te kunnen aannemen, is als gezegd dat de verdachte van zijn recht op de hoogte is. En dat zal moeten blijken. Met vooronderstelde kennis zal het Hof in dit geval, mede vanwege de geïsoleerde positie van de verdachte, niet willen werken. Een bijna noodzakelijke voorwaarde is zogezien dat vaststaat dat de verdachte op zijn rechten is gewezen. Daarbij teken ik aan dat die informatieplicht een eenvoudig te realiseren waarborg is en dus als inspanning van de autoriteiten niet te veel is gevraagd.”23.
3.3.15.
Het door Knigge geformuleerde uitgangspunt, namelijk dat de verdachte van een recht op de hoogte moet zijn om er afstand van te kunnen doen en dat op de autoriteiten een positieve verplichting rust de verdachte op zijn rechten te wijzen, is naderhand ook tot uitdrukking gebracht in Richtlijn 2013/48/EU.
3.3.16.
Dat brengt mij tot de stelling dat ook bij een gebrekkige of onjuiste informatie over het recht op rechtsbijstand, met name ten aanzien van de vraag of deze kosteloos is, in beginsel dient te worden aangenomen dat van afstand van recht geen sprake kan zijn omdat de wetenschap of de rechtsbijstand al dan niet kosteloos is, van wezenlijke betekenis is voor de afweging die de verdachte moet maken.
3.4.
Dan kom ik nu toe aan de bespreking van het middel.
3.5.
Uit het proces-verbaal PV-nummer 2014103561-I, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , dat zich in het procesdossier bevindt, kan worden opgemaakt dat de verdachte op 19 september 2014 om 03:05 uur is aangehouden en wordt ten aanzien van de informatie die aan de verdachte is verstrekt over diens recht op consultatiebijstand het volgende vermeld:
“Consultatiebijstand
De verdenking van de aangehouden verdachte valt onder de categorie C—zaken zoals genoemd in de Aanwijzinq Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs- generaal.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , deelde de verdachte mee, dat hij voor eigen rekening recht heeft op consultatiebijstand van een advocaat voor de aanvang van het verhoor en ook afstand kan doen van dat recht. Ik heb de verdachte ook meegedeeld dat hij maximaal twee maal de gelegenheid heeft om zijn advocaat telefonisch hierover in kennis te stellen.
De verdachte gaf aan geen advocaat te willen consulteren.
Voorgeleiding
Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, is de verdachte direct overgebracht naar het politiebureau, Holstmeerweg 3, 8936 AS leeuwarden, waar de verdachte op vrijdag 19 september 2014 te 03:35 uur is geleid voor hulpofficier van justitie, [verbalisant 3] (FRL101304).
De verdachte heeft voor de voorgeleiding te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht op consultatiebijstand. Desgevraagd deelde de verdachte aan de hulpofficier van justitie, [verbalisant 3] (FRL01394) mee, dat hij afziet van dit recht.”
3.6.
Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat aan de verdachte een verklaring van rechten is uitgereikt waarin gewezen wordt op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor kosteloze rechtsbijstand, terwijl de verdachte daarop gelet op het verstrijken van de implementatietermijn van Richtlijn 2012/13/EU wel recht had. Evenmin blijkt uit dit proces-verbaal dat de hulpofficier van justitie tijdens de voorgeleiding, die een half uur later plaatsvond, de aanvankelijke omissie heeft rechtgezet en de verdachte heeft geïnformeerd over zijn recht om in aanmerking te komen voor kosteloze rechtsbijstand.
Gelet hierop is het impliciete oordeel van het hof dat de verdachte deze mededeling van de hulpofficier van justitie wel in die zin heeft moeten opvatten en daardoor onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatiebijstand naar mijn mening niet begrijpelijk. Alvorens tot dit oordeel te komen had het hof, gelet op de algemene uitgangspunten die ik hiervoor heb geformuleerd, moeten nagaan of de verdachte ook bij de tweede keer dat hij op zijn consultatierecht werd gewezen in de vooronderstelling leefde dat aan de gebruikmaking van dit recht kosten voor hem verbonden waren, dan wel informatie moeten inwinnen bij de hulpofficier van justitie of hij de verdachte overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 2012/13/EU heeft geïnformeerd.
3.7.
Nu het hof dit niet heeft gedaan is het middel naar mijn mening terecht voorgesteld. De vervolgvraag is dan of dit tot cassatie moet leiden. De verdediging heeft ten overstaan van het hof aangevoerd dat het vormverzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting van de bekennende verklaring die de verdachte na zijn aanhouding tegenover de politie heeft afgelegd en dat dit tot gevolg heeft dat de verdachte ten aanzien van feit 2, het rijden zonder geldig rijbewijs, moet worden vrijgesproken. Op zichzelf is dit verweer in overeenstemming met de uitgangspunten die de Hoge Raad daarover in zijn arrest van 19 februari 2013 met betrekking tot de toepassing van art. 359a lid 2 Sv heeft geformuleerd, indien het hof inderdaad zou hebben vastgesteld dat de verdachte niet onvoorwaardelijk afstand van zijn recht op consultatie van een advocaat heeft gedaan.24.De verdachte dient bij het middel echter een rechtens te respecteren belang te hebben, dat ontbreekt indien de bewezenverklaring ook met weglating van de bekennende verklaring uit de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.25.Dat laatste is slechts ten aanzien van feit 2 niet het geval. Zonder de bekennende verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1) schiet de bewijsvoering van het hof ten aanzien van feit 2 tekort omdat uit de overige bewijsmiddelen (bewijsmiddel 226.en bewijsmiddel 427.) niet onomstotelijk blijkt, met name wat betreft de wetenschap van de verdachte dat aan hem een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd en gedurende welke periode de ontzegging van de rijbevoegdheid gold.
4. Ik kom dan ook tot de conclusie dat het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑04‑2017
Zie bijvoorbeeld HR 30 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8387, rov. 2.7.2., HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7886, NJ 2013/71 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608, NJ 2016/52 m.nt. Klip.
Richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, PbEU 2012, L 142.
Zie K. Lenaerts en P. van Nuffel, Europees Recht, Intersentia Antwerpen, 2011, p. 597-599.
Wet tot implementatie van Richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures van 05-11-2014, Stb. 2014, 433.
Besluit van 18 november 2014, houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken), Stb. 2014, 434.
Wet tot implementatie van Richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures van 5 november 2014, Stb. 2014, 433, in werking getreden op 1 januari 2015.
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor 15 februari 2010, Stcrt. 2010. 4003. Deze aanwijzing is per 1 maart 2016, Stcrt. 2016, 8884 aangepast.
Wet van 17 november 2016, houdende implementatie van Richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L294), Stb. 2016. 475, in werking getreden op 1 maart 2017 (Stb.2017, 66). Zie voor het vervallen van de Aanwijzing het ‘OM-beleid per 1 maart 2017 inzake bijstand door vertrouwenspersoon bij verhoor minderjarige en procedure bij afstand verhoorbijstand door minderjarige te vervanging van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007, Stcrt. 2010, 4003) en het Beleid OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016 (Stcrt. 2016, 8884) (die vervallen per 1 maart 2017)’, Stcrt. 2017, nr. 12009.
< http://kompol.politieacademie.politie.nl/>.
‘Werkinstructie: Consultatie- en verhoorbijstand verdachte’ <http://kompol.politieacademie.politie.nl/topic.aspx?id=Topics%2fconsultatie-en_verhoorbijstand_verdachte.werkinstructie.dita>.
Op de pagina van Kompol staat bij de vraag “Voor wie is Kompol” als antwoord “Kompol is bedoeld voor alle collega's van de politie. Maar ook de ketenpartners maken gebruik van Kompol, denk aan OM, FIOD, KMAR.” Ik heb vastgesteld dat indien er wordt getracht in te loggen vanaf een privé account geen toegang tot Kompol wordt verstrekt. Overigens is via
Proces- verbaal van aanhouding van verdachte:
Folder U bent als verdachte aangehouden en meegenomen naar het (politie)bureau of naar een andere verhoorlocatie. Wat zijn uw rechten? Uitgave van Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ministerie van Veiligheid en Justitie juli 2014, Publicatienr. J-24364. Deze is niet meer via de site van de rijksoverheid beschikbaar. Met ingang van 1 maart 2017 is deze verklaring van rechten aangepast en te downloaden van de site
MvA, Kamerstukken I 2014/15, 33871, B, p. 4.
De voorganger van de huidige verklaring van rechten.
Zie Blackstock e.a., Inside Police Custody, An Empirical Account of Suspects’ Rights in Four Jurisdictions, Intersentia 2014, p. 211-258, met name p. 236-237.
Richtlijn 2013/48/EU van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, Pb EU 2013, L294.
Wet van 17 november 2016, houdende implementatie van Richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L294), Stb. 2016. 475, in werking getreden op 1 maart 2017 (Stb.2017, 66).
HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 m.nt. Schalken.
Zie HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 m.nt. Schalken, rov 2.5.
ECLI:NL:PHR:2009:BH3079, onder 8.
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen, rov. 2.4.2. – 2.4.4. en bevestigd in HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608, NJ 2016/52 m.nt. Klip, rov. 4.2.
HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608, NJ 2016/52 m.nt. Klip, rov. 4.4.
Daarin staat met betrekking tot feit 2 “Het was mij, tweede verbalisant, ambtshalve bekend dat het op naam van de verdachte gestelde rijbewijs voor wat betreft de categorie B ongeldig was verklaard.”
Inhoudende “Een stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel van het Centraal Rijbewijs Register (als bijlage op pagina’s 17 en verder van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:Identiteit: E. de Boer, geboren 18 februari 1979Maatregelen: gevorderd op 22 mei 2014Soort: strafmaatregel Inleversoort: volledige ontzegging”.
Beroepschrift 08‑07‑2016
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN TE
's‑GRAVENHAGE
CASSATIESCHRIFTUUR
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1979, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], hierna te noemen verzoeker, geeft eerbiedig te kennen,
Op 2 september 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden arrest gewezen onder nummer 21/000158-15 in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden gewezen op 9 januari 2015 onder parketnummer 18/232628-14.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is namens verzoeker beroep in cassatie gesteld, thans in behandeling onder griffienummer S 15/04322
Thans wordt de cassatieschriftuur ingediend namens verzoeker.
Middel 1:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, voor zover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, met name schending van artikel 359a Sv, nu het Hof op onjuiste gronden het verweer van de raadsman, strekkende tot bewijsuitsluiting als gevolg van schending van het recht om een raadsman te consulteren voor aanvang van het eerste verhoor, heeft verworpen.
In dit middel wordt geklaagd over de schending van het recht op consultatie nu het Hof ten onrechte heeft bepaald dat verzoeker onvoorwaardelijk afstand zou hebben gedaan van dat recht.
Toelichting:
In deze zaak heeft de raadsman, blijkens het PV ter terechtzitting van het Hof d.d. 2 september 2015 bij verweer aangegeven dat verzoeker is meegedeeld door een verbalisant dat hij recht heeft om een raadsman te consulteren voor aanvang van het verhoor. De verbalisant heeft in die mededeling aangegeven dat de kosten voor rekening van verzoeker zouden zijn.
Uit het dossier volgt dat er een aanhouding zou zijn geweest als gevolg van de verdenking van overtreding van art 8 WVW 1994. Op grond daarvan, zo vloeit voort uit de richtlijn, zou het consultatierecht niet kosteloos zijn. Bij verweer heeft de raadsman aangegeven dat deze mededeling onjuist is aangezien er ten tijde van de aanhouding evenzeer een verdenking was voor overtreding van een strafbaar feit waarvoor kosteloze rechtsbijstand in de vorm van consultatie verstrekt kan worden. Het Hof heeft de raadsman hier in gevolgd. Het Hof stelt vast dat verzoeker had moeten worden gewezen op het feit dat er voor hem geen kosten zijn verbonden aan het consulteren van een raadsman.
Ten onrechte heeft het Hof geen gevolgen verbonden aan de vaststelling dat verzoeker had moeten worden gewezen op het feit dat er voor hem geen kosten zijn verbonden aan het consulteren van een raadsman.
Een verdachte kan afstand doen van het recht op consultatie. Dat moet dan wel ondubbelzinnig blijken en onvoorwaardelijk zijn. Blijkens het dossier zou verzoeker afstand hebben gedaan van het recht.
De afstand die verzoeker heeft gedaan van het recht op consultatie, wordt door het Hof ten onrechte als onvoorwaardelijk beschouwd.
Een verdachte kan niet onvoorwaardelijk afstand doen van recht indien hij ten onrechte op de hoogte wordt gebracht van de voorwaarden waarbinnen hij gebruik kan maken van zijn recht. In deze zaak heeft verzoeker afstand gedaan van een recht waarover ten onrechte is gezegd dat de kosten voor hem zouden zijn. Voorzover hij onvoorwaardelijk afstand zou hebben gedaan, hij heeft afstand gedaan van een recht dat hem niet in volle omvang is medegedeeld nu dat recht ten onrechte voorwaardelijk zou zijn. Van het volledige recht dat hem toekwam heeft hij dan ook geen onvoorwaardelijk afstand gedaan.
Redenen waarom verzoeker Uw Raad verzoekt om het arrest van het Hof te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden aan de Willemskade 24 (correspondentie: postbus 8011, 8903 KA Leeuwarden), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door [verzoeker].
Leeuwarden, 8 juli 2016
mr. B.P.M. Canoy