Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/5.3.1.3
5.3.1.3 De toepassing van de procedurele eisen
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 320 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
Met name de GK-uitspraak: EHRM 14 april 2015, EHRC 2015, 150, m.nt. J.H. Gerards, par. 217-219 (Grote Kamer) (Mustafa Tunç en Fecire Tunç t. Turkije). Zie ook het jaarverslag van het Hof van 2015, digitaal te raadplegen.
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 332-334 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
EHRM 6 december 2011, EHRC 2012, 45, m.nt. J. Mačkić (Taraburca t. Moldavië).
EHRM 6 december 2011, EHRC 2012, 45, m.nt. J. Mačkić, par. 54 (Taraburca t. Moldavië). Zie voor andere zaken waarin het onderzoek niet onafhankelijk was: EHRM 3 mei 2012, zaaknr. 23880/05, par. 105 (Salikhov t. Rusland); EHRM 4 maart 2008, zaaknr. 42722/02, par. 79 (Stoica t. Roemenië).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 321 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 322 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië). Vgl. ook: Woltjer [amp]#38; Van Pachtenbeke 2013, p. 94.
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 342-348 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië). Vgl. ook: EHRM 12 maart 2015, zaaknr. 31305/09, par. 87-92 (Lyalyakin t. Rusland).
EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 74016/12 (Extebarria Caballero t. Spanje); EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 3344/13 (Ataun Rojo t. Spanje).
EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 74016/12, par. 6-25 (Extebarria Caballero t. Spanje); EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 3344/13, par. 5-20 (Ataun Rojo t. Spanje).
EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 74016/12, par. 44-47 (Extebarria Caballero t. Spanje); EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 3344/13, par. 35-37 (Ataun Rojo t. Spanje).
Zie ook: EHRM 17 april 2012, zaaknr. 23893/06, par. 66 (J.L. t. Letland).
EHRM 7 oktober 2014, zaaknr. 74016/12, par. 47-48 (Extebarria Caballero t. Spanje)
EHRM 16 oktober 2012, zaaknr. 47303/08, par. 41 (Otamendi t. Spanje).
Harris e.a. 2014, p. 277.
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 323 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
Zie bijvoorbeeld: EHRM 24 juli 2014, zaaknr. 46956/09, par. 133 (Lyapin t. Rusland).
EHRM 9 juli 2009, zaaknr. 24325/03, par. 141 (Generalov t. Rusland) en zie ook: EHRM 29 april 2003, EHRC 2003, 50, m.n.t. De Jonge (Poltoratskiy t. Oekraïne) (een onnodige vertraging van een medisch onderzoek).
EHRM 15 januari 2015, zaaknr. 3400/07, par. 50 (M.A. t. Slovenië).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 335 e.v. (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
EHRM 15 januari 2015, zaaknr. 3400/07, par. 49-52 (M.A. t. Slovenië).
EHRM 7 juli 2011, zaaknr. 39229/03, par. 72-76 (Fyodorov en Fyodorova t. Oekraïne). Vgl. ook: EHRM 16 februari 2012, zaaknr. 75345/01, par. 48 (Yatsenko t. Oekraïne).
EHRM 3 maart 2015, EHRC 2015, 104 (S.Z. t. Bulgarije). Zie ook: EHRM 28 mei 2015, zaaknr. 41107/10, par. 99-100 (Y. t. Slovenië).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 326 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië). Zie ook eerder: EHRM 23 juli 2013, zaaknr. 42606/05, par. 73 (Izci t. Turkije).
EHRM 17 september 2014, EHRC 2014, 244, par. 324 (Grote Kamer) (Mocanu e.a. t. Roemenië).
EHRM 10 mei 2011, zaaknr. 4512/09, par. 119 (Popandopulo t. Rusland).
EHRM 16 februari 2012, zaaknr. 75345/01, par. 43 (Yatsenko t. Oekraïne).
EHRM 17 april 2012, zaaknr. 23893/06 (J.L. t. Letland).
EHRM 17 april 2012, zaaknr. 23893/06, par. 81 (J.L. t. Letland).
Onafhankelijk onderzoek
Om te beginnen dient het onderzoek naar een mogelijke schending van artikel 3 EVRM onafhankelijk te worden uitgevoerd, zo overweegt het Hof:
‘(…) for an investigation to be effective, the persons responsible for carrying it out must be independent from those targeted by it. This means not only a lack of hierarchical or institutional connection but also a practical independence.’1
Het gaat er dus om dat de personen die het onderzoek leiden niet in een afhankelijke relatie mogen staan tot de personen die mogelijk betrokken zijn bij de gebeurtenis. Hierbij mag geen sprake zijn van een hiërarchische of institutionele afhankelijkheid, en een praktische afhankelijkheid is evenmin toelaatbaar. Gelet op de grote overeenkomsten tussen de eisen van de onderzoeksplicht tussen artikel 3 EVRM en artikel 2 EVRM kan worden verwacht dat het Hof ook onder artikel 3 EVRM voor een holistische benadering kiest wanneer het de onafhankelijkheid van het onderzoek beoordeelt. Het EHRM koos voor deze benadering in de Grote Kamer uitspraak in de zaak Tunç en Tunç2 die in het vorige hoofdstuk uitgebreid aan bod is gekomen.
In het kader van een gebrekkig onafhankelijk onderzoek kan gewezen worden op de Grote Kamer uitspraak in de zaak Mocanu e.a.3 In deze zaak ging het om een demonstratie in 1990 tegen de nieuwe Roemeense regering waarbij hardhandig is opgetreden, met de dood van de betrokkenen tot gevolg. Het Hof constateert meerdere schendingen, waaronder een procedurele schending van artikel 3 EVRM nu geen sprake is van een effectief officieel onderzoek naar het gewelddadig optreden. Het onderzoek kent meerderde gebreken, en is onder meer niet onafhankelijk nu het onderzoek in handen was van militaire aanklagers die, net als de verdachten, in een hiërarchische ondergeschikte relatie stonden binnen de militaire hiërarchie.4
Ook in de Moldavische zaak Taraburca5 was niet voldaan aan het vereiste van een onafhankelijk onderzoek. In deze zaak stelt klager te zijn mishandeld door de politie, nadat hij is opgepakt tijdens een grootschalig protest tegen de gehouden verkiezingen. Klager heeft naar eigen zeggen de protesten slechts aanschouwd. Voor het Hof stelt klager dat artikel 3 EVRM is geschonden omdat hij door de politie mishandeld is, en dat het onderzoek dat hierop volgde gebrekkig is verlopen. Het EHRM constateert zowel een materiële als een procedurele schending van artikel 3 EVRM. Ten aanzien van de onafhankelijkheid van het onderzoek overweegt het Hof dat het in de eerste plaats is uitgevoerd onder leiding van het ministerie van binnenlandse zaken. Dit is het ministerie waar een groot aantal van de verdachten (politieambtenaren) werkzaam zijn. Het niet starten van een strafrechtelijk onderzoek door de militaire aanklager lijkt eveneens te zijn ingegeven door voormeld ministerie. Dit is des te opmerkelijker nu de militaire aanklagers juist zijn aangesteld om de afhankelijke relatie tussen de onderzoekers en de personen die het onderzoeksobject vormen tegen te gaan. Daarnaast hebben de militaire aanklagers verklaard dat de senior politieambtenaren die werkzaam zijn op het ministerie van binnenlandse zaken ook verdacht zijn, hetgeen ertoe leidt dat het onderzoek door ditzelfde ministerie daarom niet als onafhankelijk kan worden gekwalificeerd.6
Identificatie en bestraffing/aansprakelijkheid van verantwoordelijken
In de tweede plaats dient met het onderzoek vast komen te staan wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gebeurtenis, en deze verantwoordelijken dienen vervolgens te kunnen worden bestraft/aansprakelijk worden gehouden.7
Hoewel deze verplichting geen resultaatsverplichting is, maar een middelenverplichting, maakt elke tekortkoming die ertoe leidt dat de feiten niet komen vast te staan en de verantwoordelijken ongeïdentificeerd blijven, het onderzoek ineffectief.8
In de zojuist aangehaalde zaak Mocanu9 oordeelde het Hof dat de nationale autoriteiten hebben nagelaten om de nodige maatregelen te treffen om te achterhalen wie verantwoordelijk waren voor het gewelddadig optreden tegen de demonstranten.10
In twee Spaanse zaken11 komt het Hof tot de conclusie dat artikel 3 EVRM zowel materieel als procedureel is geschonden. De materiële schending van artikel 3 EVRM is een direct gevolg van het ontoereikende onderzoek naar de vermeende ‘ill-treatment’. De klagers in deze zaak worden ervan verdacht lid te zijn van de terroristische organisatie ETA. Klagers (mevrouw Caballero en meneer Rojo) zijn gedurende een aantal dagen (respectievelijk vijf en vier) incommunicado vastgehouden. Gedurende deze periode verbleven zij in totale isolatie. Klagers stellen voor het Hof dat de Spaanse autoriteiten na hebben gelaten om effectief onderzoek te doen naar de vermeende ‘ill-treatment’ toen beide klagers werden vastgehouden in de geheime politiedetentie. Een van de klagers, mevrouw Caballero, klaagde ook nog apart over de vermeende ‘ill-treatment’.12
Het Hof komt in deze zaken tot de slotsom dat Spanje maatregelen had moeten treffen om te voorkomen dat geweld wordt gepleegd door de autoriteiten jegens de gevangen die incommunicado worden vastgehouden. Het Hof constateert verder in deze zaken dat het onderzoek diverse gebreken vertoont. De vermeende ‘ill-treatment’ is door de betreffende nationale rechters op basis van de forensische rapporten en kopieën van de verklaringen van klagers niet bewezen geacht. Verzoeken van klagers om de veiligheidsbeelden van de opsluiting aan de rechtbank te doen toekomen zijn afgewezen. Verder hebben de nationale autoriteiten onder meer nagelaten om de politieambtenaren die betrokken waren bij de isolatieopsluiting te ondervragen, waardoor de verantwoordelijken niet zijn geïdentificeerd en vervolgens verantwoordelijk konden worden gehouden.13 Dit betekent dus onder meer het ondervragen van getuigen en het doen van een autopsie.14
Interessant aan deze zaak is verder dat het Hof opnieuw benadrukt dat juist in het geval van een dergelijke opsluiting een onderzoek geboden is en rechterlijke maatregelen dienen te kunnen worden genomen vanwege de kwetsbare positie van gedetineerden.15 Een dergelijke isolerende opsluiting vraagt dus om een extra inspanning van de nationale autoriteiten om de feiten boven tafel te krijgen. Het Hof volgt hierbij ook de aanbevelingen van het CPT die zien op de verbetering van de kwaliteit van de forensische rapporten in het geval van isolatieopsluiting. Eerder benadrukte het Hof dit ook al.16
Ook kinderen behoren tot de categorie kwetsbare personen. Zaken waarin mogelijk sprake is van kindermisbruik dienen daarom met bijzondere zorg aan een onderzoek te worden onderworpen.17
Onmiddellijk en voortvarend onderzoek
In de derde plaats dient het onderzoek snel van start te gaan, en ook het verdere verloop van het onderzoek moet voortvarend gebeuren. De ratio van dit vereiste ziet op het tegengaan van een schijn van samenzwering of tolerantie ten aanzien van onrechtmatige daden. Op die manier wordt bijgedragen aan het behoud van het publieke vertrouwen in de rechtsstaat.18
Bovendien komt de snelheid waarmee het onderzoek van start gaat het succes van het onderzoek ten goede.19 Met succes wordt bedoeld dat de feiten boven tafel komen. Hoe meer tijd verstrijkt voordat het onderzoek wordt gestart, hoe groter de kans dat bewijsmateriaal moeilijker is te verkrijgen, of zelfs helemaal niet meer verkregen kan worden. Zo overwoog het Hof in een Russische zaak met betrekking tot het moment waarop het medisch onderzoek naar de vermeende verwondingen werd gedaan als volgt:
‘The Court notes that the inquiry did not include a medical examination of the applicant at a time when the presence of the traces of beatings could still be verified, failing thus to secure crucial evidence in the ill-treatment case.’20
Ook het verdere verloop van het onderzoek mag volgens de Straatburgse maatstaven niet onredelijk lang duren, nu dit de effectiviteit van het onderzoek op een nadelige manier kan beïnvloeden. Dit geldt zowel voor de verdachten als voor de slachtoffers.21
Net als onder artikel 2 EVRM zijn er zaken waarin het onderzoek evident te lang heeft geduurd. Zo heeft het onderzoek bij een aantal van de klagers rond de 20 jaar geduurd in de zaak Mocanu e.a.22 Ook meer recent bepaalde het EHRM in een verkrachtingszaak dat de totale duur van 26 jaar na de gebeurtenis (en vijftien jaar sinds het EVRM in werking was getreden) buitensporig lang was. De complexe feiten deden hieraan volgens het Hof geen afbreuk nu de nationale autoriteiten te weinig maatregelen hebben genomen om de verdachte op te sporen en zijn aanwezigheid tijdens het proces te verzekeren.23 Ook een zaak waarin het onderzoek zeven jaar duurde, zonder dat is vast komen te staan of de betreffende personen verantwoordelijk konden worden gehouden had, in combinatie met het meerdere malen stoppen en hervatten van het onderzoek, een ineffectief onderzoek onder artikel 3 EVRM tot gevolg.24 Een onderzoek waarin na veertien jaar slechts een aantal van de verantwoordelijken strafrechtelijk aansprakelijk is gesteld, is evenmin effectief.25
Tot slot acht het Hof het ontoelaatbaar dat verjaringstermijnen worden tegengeworpen als gevolg waarvan het strafrechtelijk onderzoek wordt gestopt in de gevallen waarin het gaat om foltering of ‘ill-treatment’ gepleegd door politieambtenaren.26
Openbaarheid onderzoek
Tot slot, en in de vierde plaats, dient het onderzoek voldoende openbaar te zijn. Dit betekent dat de familieleden of naasten in voldoende mate bij het onderzoek moeten worden betrokken. Zo kan dit dus betekenen dat de betrokkenen op de hoogte worden gehouden over de voortgang van het onderzoek.27 Wanneer dit laatste niet gebeurt, kan dit voor het Hof reden zijn om een procedurele schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.28 De achterliggende gedachte bij het openbaarheidsvereiste ziet op de mogelijkheid voor de familie/naasten om hun legitieme belangen te waarborgen.29
In de zaak J.L.30 stelt klager te zijn mishandeld en verkracht door een aantal van zijn celgenoten, en hebben de autoriteiten zijn transferverzoek naar een andere gevangenis afgewezen. Klager stelt dat geen onderzoek is ingesteld en dat hij derhalve geen effectief rechtsmiddel had. Het Hof neemt een procedurele schending van artikel 3 EVRM aan, en is daarbij onder meer van oordeel dat klager onvoldoende bij het onderzoek is betrokken.31
Resumerend: de procedurele eisen die het Hof in het kader van artikel 3 EVRM heeft ontwikkeld komen grotendeels overeen met de eisen die het Hof onder artikel 2 EVRM heeft geformuleerd. De toepassing van de eisen blijft, net als onder artikel 2 EVRM, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het onderzoek dient onafhankelijk te worden uitgevoerd, en daarnaast dienen de verantwoordelijken te kunnen worden geïdentificeerd en verantwoordelijk te worden gehouden. Voorts moet het onderzoek voldoende snel van start gaan om te voorkomen dat bewijsmateriaal verloren gaat, en dient ook het verdere verloop van het onderzoek niet onredelijk lang te duren. Tot slot moeten de betrokkenen van het slachtoffer in voldoende mate op de hoogte worden gebracht van de voortgang van het onderzoek.
In deze paragraaf werd ook duidelijk dat de mensen die behoren tot een kwetsbare groep, zoals kinderen en gedetineerden, bijzondere bescherming verdienen. Meer concreet betekent dit dat van de Staat een extra inspanning wordt gevraagd bij het doen van het onderzoek naar de vermeende slechte behandeling of foltering.