Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/5.6:5.6 De procedurele waarborgen: besluitvormingsfase en/of rechterlijke fase
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/5.6
5.6 De procedurele waarborgen: besluitvormingsfase en/of rechterlijke fase
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Onder artikel 3 EVRM zijn twee type onderzoeksverplichtingen voor de Staat geformuleerd. De eerste plicht ziet op de ‘gewone’ onderzoeksplicht waarbij op de nationale autoriteiten de plicht rust om een onderzoek te starten naar de vermeende met artikel 3 EVRM strijdige gebeurtenis, om de verantwoordelijken op te sporen en eventueel te bestraffen/verantwoordelijk te houden. De tweede plicht ziet op de taak voor de nationale autoriteiten om in asielzaken onder artikel 3 EVRM zelfstandig en in combinatie met artikel 13 EVRM een grondig en zorgvuldig onderzoek te doen. Kenmerkend voor de ‘gewone’ onderzoeksplicht is dat het voorwerp van het onderzoek in het verleden ligt: de gebeurtenis heeft zich reeds voorgedaan. Anders is dit voor de onderzoeksplicht in asielzaken nu het hier gaat om het reële toekomstige risico op een vermeende met artikel 3 EVRM strijdige behadeling in het land waarnaar wordt uitgezet.
In de meeste gevallen zal de ‘gewone’ onderzoeksplicht onder artikel 3 EVRM, net als onder artikel 2 EVRM, in de praktijk in handen zijn van de uitvoerende autoriteiten van de Staat. Gelet op de soms benodigde expertise ligt het ook voor de hand dat de uitvoerende autoriteiten met dit onderzoek zijn belast. Echter, de plicht blijft niet beperkt tot deze autoriteiten: ook op de rechterlijke autoriteit rust een onderzoeksverplichting.1
Ook de onderzoeksverplichting in asielzaken onder artikel 3 EVRM en in combinatie met artikel 13 EVRM richt zich zowel tot de uitvoerende als rechterlijke autoriteit van de Staat. Toch lijkt opnieuw vooral voor de uitvoerende autoriteit een belangrijke rol en taak te zijn weggelegd. Het zijn immers de migratieautoriteiten van de Staat die de asielaanvraag behandelen en de asielzoeker horen/ondervragen en de 3 EVRM- claim van de asielzoeker te onderzoeken. Dit kan dan onder meer betekenen dat de uitvoerende autoriteit het overgelegde bewijsmateriaal moet verifiëren, en eventueel deskundigen(rapporten) moet raadplegen. Daarnaast is het ook aan de nationale rechter om de verdedigbare claim van de asielzoeker grondig te onderzoeken. Een nalaten hiervan kan reden zijn voor het Hof om zelf de 3 EVRM-claim op EVRM conformiteit te beoordelen.2
In asielzaken gelden daarnaast diverse verplichtingen die zien op de inrichting van de asielprocedure. Waar het gaat om het informeren van de asielzoeker en het beschikbaar stellen van een tolk, richten deze eisen zich in de nationale procedure toch vooral tot de uitvoerende autoriteit van de Staat. De asielprocedure (inclusief de asielaanvraag) is immers de primaire verantwoordelijkheid van de migratieautoriteiten van de Staat. De vereisten die zien op het voldoende tijd gunnen aan de asielzoeker om beroep in te stellen en de beschikbaarheid van een rechtsmiddel met automatische schorsende werking kunnen zich zowel richten tot de uitvoerende (bestuurlijke voor)fase als de rechterlijke fase.