Blok en Besier, Het Nederlandsche strafproces, II, p. 379 lijken daar ook van uit te gaan.
HR, 23-11-2010, nr. 09/02288
ECLI:NL:HR:2010:BN8386
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-11-2010
- Zaaknummer
09/02288
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BN8386
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN8386, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN8386
ECLI:NL:PHR:2010:BN8386, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN8386
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Middel klaagt dat een door het Hof gebezigd bewijsmiddel niet de inhoud bevat van de aanvulling op het verkorte arrest van de mededader dat in dat bewijsmiddel wordt genoemd. HR: Het Hof heeft het bewijsmiddel kennelijk slechts redengevend geacht voor zover daarin de inhoud is weergegeven van het verkorte arrest. HR leest de bewijsvoering verbeterd waardoor aan de klacht de feitelijke grondslag komt te ontvallen.
23 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/02288
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2008, nummer 23/001409-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1 Het middel behelst onder meer de klacht dat het door het Hof gebezigde bewijsmiddel 1, ten onrechte niet de inhoud bevat van de aanvulling op het verkorte arrest dat in dat bewijsmiddel wordt genoemd.
2.2. Bewijsmiddel 1 is in de aanvulling op het verkorte arrest als volgt weergegeven:
"1. Het verkort arrest van de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2008 waarbij de echtgenoot van de verdachte, [medeverdachte], is veroordeeld wegens verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft tot een bedrag van EUR 78.303,45, gepleegd op 16 december 2004 te Haarlem, alsmede de aanvulling op dat verkort arrest van heden."
2.3. Gelet op de overige inhoud van de bewijsvoering heeft het Hof de inhoud van bewijsmiddel 1 kennelijk slechts redengevend geacht voor zover daarin de inhoud is weergegeven van het tegen de echtgenoot van de verdachte gewezen verkorte arrest en berust de opneming van de zinsnede "alsmede de aanvulling op dat verkort arrest van heden" op een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest de bewijsvoering in dat opzicht verbeterd. Daardoor komt aan de klacht de feitelijke grondslag te ontvallen zodat zij niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 23 november 2010.
Conclusie 21‑09‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘uit de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl zij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
2.
Het eerste middel klaagt dat de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet is opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest voor zover genoemd onder 1 en 2.
3.
De aanvulling van het verkorte arrest houdt in:
‘De bewijsmiddelen:
- 1.
Het verkort arrest van de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2008 waarbij de echtgenoot van de verdachte, [medeverdachte], is veroordeeld wegens verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft tot een bedrag van EUR 78.303,45, gepleegd op 16 december 2004 te Haarlem, alsmede de aanvulling op dat verkort arrest van heden.
- 2.
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep onder de nummers:
2 , 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9, met dien verstande dat in bewijsmiddel 8 in plaats van
- —
bestemming: Eurodisney, 23 mei 2005, vijf personen, reisduur: drie dagen; wijze van betalen: 1.419,48 (complete bedrag) contant op 11-7-2005,
wordt gelezen
- —
bestemming: Eurodisney, 31 juli 2005, vijf personen, reisduur: drie dagen; wijze van betalen: 1.419,48 (complete bedrag) contant op 11-7-2005.
- 3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2008.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Ik heb mijn echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte], nooit gevraagd hoe hij aan zijn extra geld kwam.
Het is juist dat ik bij de politie heb verklaard dat ik eigenlijk niet wilde weten hoe [medeverdachte] aan zijn extra geld kwam met betrekking tot het geld van [medeverdachte] en dat ik wist dat er iets was, maar dat ik het gewoon heb weggeschoven.
Ik vond het extra geld wel gemakkelijk en dacht alleen aan het uitgeven daarvan.
Ik heb er niet bij stilgestaan dat ik mij schuldig zou kunnen maken aan heling.’
Nadere bewijsoverweging:
‘Het tot het bewijs gebezigde geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, wordt telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.’’
4.
Van het onder 1 genoemde als bewijsmiddel gebezigde arrest heeft het Hof de inhoud weergegeven voor zover het Hof die inhoud kennelijk redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Voor zover in de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof heeft verzuimd de relevant geachte inhoud voor de zaak van verdachte weer te geven mist het middel dus feitelijke grondslag.
5.
Voor het overige miskent het middel dat art. 423 lid 3 Sv bepaalt dat het Hof na vernietiging van het vonnis bevoegd is bepaalde gedeelten daarvan in zijn arrest over te nemen. Dat heeft het Hof gedaan. Voor overnemen is niet vereist dat de overgenomen bewijsmiddelen ook inhoudelijk in (de aanvulling op) het arrest worden opgenomen.1. Zou dat wel vereist zijn dan zou dit het bepaalde in art. 423 lid 3 Sv zinloos maken. Bedacht dient te worden dat deze bepaling reeds voorkwam in het Wetboek van 1926, in een tijd dat kopieerapparatuur niet voorhanden was, en overnemen van bewijsmiddelen dus veel schrijf- of typewerk kon besparen. Daarin ligt de betekenis van deze bepaling.
6.
Het middel faalt.
7.
Het tweede middel klaagt over gebreken in de motivering van de bewezenverklaring.
8.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
‘ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
in de periode van 16 december 2004 tot en met 11 januari 2006 in Nederland, uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen geldbedrag voordeel heeft getrokken, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen geldbedrag betrof immers heeft verdachte over (een deel van) dit geldbedrag beschikt en/of(een deel van) dit geldbedrag tezamen met [medeverdachte], uitgegeven, aan —onder meer—:
- —
één of meer auto's en
- —
een stacaravan en
- —
een (luxe) bruiloftsfeest en
- —
een bruidjurk met toebehoren en
- —
een kostuum en
- —
een (huwelijksreis naar Las Vegas en
- —
een tasje (merk Louis Vuitton) en
- —
een horloge en
- —
een reis naar Euro Disney en
- —
diverse DVD's en
- —
diverse kledingstukken en
- —
dagelijkse levensbehoeften.’
9.
Het Hof heeft daartoe onder meer het volgende, uit het vonnis waarvan beroep overgenomen, bewijsmiddel gebezigd, voor zover hier van belang:
‘8. Proces-verbaal
Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 13 maart 2006 gesloten proces-verbaal (dossierpagina 209) van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], werkzaam bij de politie Kennemerland, afdeling districtsrecherche, District Haarlem.
Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in als relaas van de verbalisant voornoemd:
Op 24 februari 2006 omstreeks 09.45 uur heb ik, verbalisant, gesproken met [getuige ], assistent officemanager in het filiaal Globe Reisbureau Succes, gevestigd aan de Generaal Cronjestraat 24 te Haarlem. Uit hun geautomatiseerde systeem bleek dat [Verdachte] en [medeverdachte] tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2006 een zestal reizen hebben geboekt bij voornoemd reisbureau. Het gaat onder meer om de volgende reizen:
- —
bestemming: Eurodisney, 19 april 2004, vier personen, reisduur: vijf dagen; wijze van betalen: 1200,- contante aanbetaling op 14-1-2004 en 1682,73 per bank / giro op 27-2-2004
[…].’
10.
In de eerste plaats wordt geklaagd dat voor het bewezenverklaarde niet redengevend is dat de verdachte op 14 januari 2004 en 27 februari 2004 betalingen heeft gedaan voor een reis naar Eurodisney. Deze klacht wordt terecht voorgedragen. Bedoelde betalingen hebben immers plaatsgevonden vóór de bewezenverklaarde periode. Aan de redengevende kracht van de inhoud van de bewijsmiddelen voor het overige doet dit gebrek echter niet af zodat dit niet tot cassatie behoeft te leiden.2.
11.
Ten tweede wordt terecht geklaagd dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat ‘diverse DVD's, diverse kledingstukken en dagelijkse levensbehoeften’ opbrengst vormen van een door misdrijf verkregen geldbedrag. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring verbeterd lezen in die zin dat wordt geschrapt ‘diverse DVD's, diverse kledingstukken en dagelijkse levensbehoeften’.
12.
Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft het gesignaleerde gebrek evenmin tot cassatie te leiden.3.
13.
Het middel faalt.
14.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑09‑2010
Zie voor zaken waarin het door het Hof bezigen van een niet redengevend bewijsmiddel niet tot cassatie leidde HR 25 april 2006, LJN AV6192, HR 18 januari 2005, LJN AR2932, NJ 2006, 12 en HR 22 januari 2002, LJN AD6244.
Uit HR 18 maart 2003, LJN AF4269 (niet gepubliceerd), 02507/01, rov. 5.2. Zie voorts HR 17 oktober 2006, LJN AY7770, HR 20 juni 2006, LJN AW3584, NJ 2006, 380, HR 11 januari 2005, LJN AR5101, HR 7 oktober 2003, LJN AI1654, NS 2003, 413 en HR 15 april 2003, LJN AF5257, NJ 2003, 364, rov. 3.6 (geheel feit viel weg).