RvdW 2023/110:Bedreiging met misdrijf tegen leven gericht en met brandstichting door in gesprek met buurmannen A en B bedreigende woorden te uiten (‘Ik gooi een molotovcocktail door zijn raam’ en ‘Ik ga de buurman bombarderen met molotovcocktails en brandbommen’) over andere buurman, art. 285 Sr. Bewijsklacht opzet. Heeft verdachte opzet gehad op overbrengen van door hem geuite bedreiging via derden aan aangever? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2005/448 en NJ 1984/479 m.b.t. vereisten voor veroordeling t.z.v. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting. Hof heeft geoordeeld dat gelet op ‘context, aard van bedreiging, indringende wijze waarop deze is geuit en personen tegenover wie deze werd geuit’, verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daadwerkelijk op de hoogte zou raken van bedreiging. Dat oordeel is, gelet op vaststellingen hof, niet onbegrijpelijk. Dat verdachte heeft aangegeven dat A en B het niet met de aangever over het gesprek mochten hebben, maakt dat niet anders, nu verdachte daarmee de indruk die zijn uitlatingen op hen maakten — en daarmee kans dat zij die juist niet voor aangever zouden verzwijgen — niet wegnam. Volgt verwerping.