Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.2.4
5.2.4 Recht op pleidooi na beantwoording prejudiciële vragen
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS378686:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Onder bepaalde omstandigheden is hij daartoe verplicht, zie art. 234 [lid 2] EG-Verdrag.
HR 25 juni 1982, NJ 1985, 332 (vNH onder NJ 1985, 333).
In gelijke zin P-G Berger in zijn conclusie voor het arrest. In cassatie was aangevoerd dat het hof art. 47 lid 1 (oud) Rv had geschonden door partijen andermaal hun zaak te laten bepleiten. In dit inmiddels vervallen artikel was bepaald dat partijen bevoegd waren te vorderen dat hun zaak andermaal bepleit zou worden, indien er geen uitspraak was gedaan uiterlijk drie maanden na het eindigen van de pleidooien. Begrijpelijkerwijs sloot deze bepaling naar het oordeel van de Hoge Raad niet uit dat ook in andere gevallen partijen kon worden toegestaan de zaak andermaal te bepleiten, waarvan ook het in het vorige nummer genoemd arrest Maduro/Rigaud moge getuigen.
267. Heeft de rechter prejudiciële vragen gesteld aan een supranationale rechter1, bijvoorbeeld aan het Benelux Gerechtshof of het Europese Hof van Justitie, dan kunnen de eisen van een goede procesorde meebrengen dat hij, nadat deze vragen zijn beantwoord, partijen opnieuw in de gelegenheid stelt hun zaak te bepleiten. Zo oordeelde de Hoge Raad het arrest National Foods/Verwerkingsindustrie Vreeland2 dat het hof in hoger beroep geen rechtsregel had geschonden door partijen, nadat het Benelux Gerechtshof uitspraak had gedaan op prejudiciële vragen die het hof bij tussenarrest aan dat college had voorgelegd, opnieuw toe te laten de zaak te doen bepleiten, maar, integendeel, daarmee had gehandeld 'in overeenstemming met de eisen van een goede procesorde.'3