Vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0866, NJ 1998/228.
HR, 22-09-2015, nr. 14/05471
ECLI:NL:HR:2015:2786, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2015
- Zaaknummer
14/05471
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2786, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1825, Gevolgd
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBOVE:2014:5691, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2015:1825, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2786, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑12‑2014
- Wetingang
art. 94a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2016/56 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2015-0379
NbSr 2015/251
JOR 2015/140 met annotatie van mr. M.W. Josephus Jitta
Uitspraak 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv en ex 94a Sv. Het verschil in doelstelling tussen deze beslagen brengt mee dat de omstandigheid dat bij niet-onherroepelijke beschikking van de Rechtbank de teruggave is gelast van een voorwerp dat ex art. 94 Sv in beslag is genomen, niet eraan in de weg staat dat de OvJ met machtiging van de RC de handhaving van het beslag op dat voorwerp ex art. 94a Sv bewerkstelligt. Daaruit volgt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de OvJ i.s.m. de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft gehandeld. De HR doet de zaak zelf af en verklaart het klaagschrift ongegrond; uit de overwegingen van de Rechtbank volgt dat zij heeft vastgesteld dat aan de vereisten voor een conservatoir beslag a.b.i. art. 94a.1 Sv is voldaan en dat zij heeft geoordeeld dat de handhaving van het beslag ex art. 94a Sv gerechtvaardigd is.
Partij(en)
22 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/05471 B
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 oktober 2014, nummer RK 14/1109, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geooorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen de beslissing van de Rechtbank het klaagschrift van de klager gegrond te verklaren.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van het onder hem gelegde beslag op de personenauto, gegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"(...)
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv. De rechtbank dient te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen en of bij het indienen van een klaagschrift door een derde zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de indiener als rechthebbende moet worden aangemerkt.
(...)
In het onderhavige geval is sprake van strafvorderlijk beslag en heeft het Openbaar Ministerie met machtiging van de rechter-commissaris het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Dat is gedaan nadat de rechtbank op 1 oktober 2014 het bezwaarschrift van klager tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen auto gegrond verklaard had en de teruggave van de auto aan klager had gelast. Door de officier van justitie is geen cassatie ingesteld tegen die beslissing van de rechtbank. Evenmin is uitvoering gegeven aan de last van de rechtbank tot teruggave van de auto.
Artikel 94a Sv bepaalt, voor zover van belang, dat in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen in beslag genomen kunnen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete (eerste lid) dan wel een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (tweede lid).
Klager wordt verdacht van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Handelen in strijd met een in art. 3 onder B, C of D gegeven verbod is een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd volgens artikel 11 lid 2 van de Opiumwet. Een geldboete van de vijfde categorie kan volgens artikel 11 lid 5 Opiumwet worden opgelegd indien het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid. Onder grote hoeveelheid moet volgens art. 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit worden verstaan 200 of meer hennepplanten. Eveneens kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd indien sprake is van hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan in de onderhavige zaak sprake is en heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal. De rechtbank heeft eerst op 21 oktober 2014 de beschikking gekregen over dat proces-verbaal. Daaruit blijkt dat sprake was van 160 aangetroffen planten en van een verdenking van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een hennepkwekerij. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een grote hoeveelheid als bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet zodat oplegging van een geldboete van de vijfde categorie op die grond niet aan de orde is. Wel kan uit het dossier een verdenking worden afgeleid voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet, strafbaar gesteld in artikel 11 lid 3 Opiumwet. Dit impliceert dat de gedane omzetting van het beslag naar conservatoir beslag op die grond op zichzelf gerechtvaardigd is.
Nu die omzetting evenwel heeft plaatsgevonden nadat door de rechtbank op 1 oktober 2014 al een beschikking tot gegrondverklaring van een eerder op 5 augustus 2014 ingediend bezwaarschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave van diezelfde auto was gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie gehandeld heeft in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. Het is immers van tweeën een: ofwel de officier van justitie gaat in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank en behoudt zich dus alle rechten voor, inbegrepen het recht om het beslag om te zetten naar conservatoir beslag, ofwel de officier van justitie volgt de beschikking van de rechtbank op en geeft de auto terug aan de beslagene.
In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie beide niet gedaan: geen cassatieberoep ingesteld en evenmin de auto teruggegeven aan klager. In plaats daarvan is het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en zijn de belangen van klager geschaad.
(...)
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moet worden en dat de auto teruggegeven moet worden aan klager."
2.3.
Op grond van art. 94 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk voordeel als bedoeld in art. 36a Sr. aan te tonen, alsmede voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen. Het beslag op grond van 94a Sv strekt tot bewaring van het recht tot verhaal van een op te leggen geldboete van de vijfde categorie of tot verhaal van een op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het verschil in doelstelling tussen de hiervoor genoemde beslagen brengt mee dat de omstandigheid dat bij niet-onherroepelijke beschikking van de Rechtbank de teruggave is gelast van een voorwerp dat op de voet van art. 94 Sv in beslag is genomen, niet eraan in de weg staat dat de Officier van Justitie met machtiging van de Rechter-Commissaris de handhaving van het beslag op dat voorwerp op de voet van art. 94a Sv bewerkstelligt. Daaruit volgt dat het oordeel van de Rechtbank dat de Officier van Justitie op de in de overwegingen van de Rechtbank uiteengezette gronden heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4.
De Rechtbank heeft blijkens haar overwegingen vastgesteld dat aan de vereisten voor een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a, eerste lid, Sv is voldaan en geoordeeld dat de handhaving van het beslag op de auto van de klager op de voet van art. 94a Sv gerechtvaardigd is. Gelet op de door en namens de klager aangevoerde gronden voor opheffing van het beslag en teruggave van de auto, dient dit ertoe te leiden dat het klaagschrift ongegrond wordt verklaard. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2015.
Conclusie 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv en ex 94a Sv. Het verschil in doelstelling tussen deze beslagen brengt mee dat de omstandigheid dat bij niet-onherroepelijke beschikking van de Rechtbank de teruggave is gelast van een voorwerp dat ex art. 94 Sv in beslag is genomen, niet eraan in de weg staat dat de OvJ met machtiging van de RC de handhaving van het beslag op dat voorwerp ex art. 94a Sv bewerkstelligt. Daaruit volgt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de OvJ i.s.m. de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft gehandeld. De HR doet de zaak zelf af en verklaart het klaagschrift ongegrond; uit de overwegingen van de Rechtbank volgt dat zij heeft vastgesteld dat aan de vereisten voor een conservatoir beslag a.b.i. art. 94a.1 Sv is voldaan en dat zij heeft geoordeeld dat de handhaving van het beslag ex art. 94a Sv gerechtvaardigd is.
Nr. 14/05471
Mr. Harteveld
Zitting 16 juni 2015 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 22 oktober 2014 het beklag van klager ex art. 552a Sv gegrond verklaard en de teruggave aan klager gelast van een onder hem inbeslaggenomen personenauto, merk Audi, type A3, met kenteken [AA-00-AA].
2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. A.M. Hermelink, cassatieberoep ingesteld.
3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, mr. M.E. de Meijer, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank op onjuiste gronden heeft beslist tot gegrondverklaring van het beklag, althans dat dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv. De rechtbank dient te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen en of bij het indienen van een klaagschrift door een derde zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de indiener als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Feiten en omstandigheden
Op 22 juli 2014 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde personenauto.
Overwegingen
In het onderhavige geval is sprake van strafvorderlijk beslag en heeft het Openbaar Ministerie met machtiging van de rechter-commissaris het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Dat is gedaan nadat de rechtbank op 1 oktober 2014 het bezwaarschrift van klager tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen auto gegrond verklaard had en de teruggave van de auto aan klager had gelast. Door de officier van justitie is geen cassatie ingesteld tegen die beslissing van de rechtbank. Evenmin is uitvoering gegeven aan de last van de rechtbank tot teruggave van de auto.
Artikel 94a Sv bepaalt, voor zover van belang, dat in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen in beslag genomen kunnen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete (eerste lid) dan wel een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (tweede lid).
Klager wordt verdacht van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Handelen in strijd met een in art. 3 onder B, C of D gegeven verbod is een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd volgens artikel 11 lid 2 van de Opiumwet. Een geldboete van de vijfde categorie kan volgens artikel 11 lid 5 Opiumwet worden opgelegd indien het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid. Onder grote hoeveelheid moet volgens art. 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit worden verstaan 200 of meer hennepplanten. Eveneens kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd indien sprake is van hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan in de onderhavige zaak sprake is en heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal. De rechtbank heeft eerst op 21 oktober 2014 de beschikking gekregen over dat proces-verbaal. Daaruit blijkt dat sprake was van 160 aangetroffen planten en van een verdenking van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een hennepkwekerij. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een grote hoeveelheid als bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet zodat oplegging van een geldboete van de vijfde categorie op die grond niet aan de orde is. Wel kan uit het dossier een verdenking worden afgeleid voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet, strafbaar gesteld in artikel 11 lid 3 Opiumwet. Dit impliceert dat de gedane omzetting van het beslag naar conservatoir beslag op die grond op zichzelf gerechtvaardigd is.
Nu die omzetting evenwel heeft plaatsgevonden nadat door de rechtbank op 1 oktober 2014 al een beschikking tot gegrondverklaring van een eerder op 5 augustus 2014 ingediend bezwaarschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave van diezelfde auto was gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie gehandeld heeft in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. Het is immers van tweeën een: ofwel de officier van justitie gaat in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank en behoudt zich dus alle rechten voor, inbegrepen het recht om het beslag om te zetten naar conservatoir beslag, ofwel de officier van justitie volgt de beschikking van de rechtbank op en geeft de auto terug aan de beslagene.
In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie beide niet gedaan: geen cassatieberoep ingesteld en evenmin de auto teruggegeven aan klager. In plaats daarvan is het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en zijn de belangen van klager geschaad.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat pas op 21 oktober 2014 het dossier inzake de verdenking van verdachte van overtreding van de Opiumwet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, aan de rechtbank ter beschikking is gesteld nadat door de rechtbank aan het Openbaar Ministerie al in een vroeg stadium - ai vóór de behandeling van het eerste bezwaarschrift op 1 oktober 2014 en daarna nog weer met het oog op de behandeling van het tweede bezwaarschrift op 22 oktober 2014 - om nadere stukken was verzocht. Tot dan toe kon slechts beschikt worden over een uiterst summier dossier met daarin een verklaring van verdachte van 22 juli 2014 en een kennisgeving van inbeslagneming.
Conclusie
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moet worden en dat de auto teruggegeven moet worden aan klager.”
4.3. Een in eerste instantie op grond van art. 94 Sv gelegd beslag kan slechts krachtens een door de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie verleende schriftelijke machtiging als bedoeld in art. 103, eerste lid, Sv worden ‘omgezet’ in een conservatoir beslag ex art. 94a Sv.1.
4.4.Het beslag op grond van art. 94a Sv heeft een ander karakter dan het beslag op grond van art. 94 Sv. Dit verschil in doelstelling brengt mee dat de enkele omstandigheid dat een op art. 94 Sv gebaseerd beslag is beëindigd en teruggave van het voorwerp is gelast, er niet aan in de weg staat dat in een later stadium dat voorwerp op grond van art. 94a Sv wordt inbeslaggenomen. Niet valt in te zien dat onder omstandigheden niet alsnog, doch dan met het oog op de bewaring van het recht op verhaal, beslag zou kunnen worden gelegd op een voorwerp dat eerder na inbeslagneming is teruggegeven omdat de belangen genoemd in art. 94 Sv voortzetting van dat beslag niet vorderden.2.
4.5. Op 24 september 2014 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris machtiging verleent tot handhaving van het reeds gelegde beslag ex art. 94 Sv als conservatoir beslag ex art. 94a Sv. Op 3 oktober 2014 heeft de rechter-commissaris een schriftelijke machtiging als bedoeld in art. 103, eerste lid, Sv verleend voor het handhaven van het reeds gelegde beslag als conservatoir beslag. Met ingang van 3 oktober 2014 heeft de officier van justitie conservatoir beslag gelegd op de bewuste personenauto.
4.6. De beschikking van 1 oktober 2014, waarbij de Rechtbank het bezwaarschrift van klager tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen auto heeft gegrond verklaard en de teruggave van de auto aan klager heeft gelast, was op 3 oktober 2014 nog niet onherroepelijk geworden en aan de daarbij gegeven last tot teruggave van de inbeslaggenomen auto was geen gevolg gegeven.
4.7. Blijkens haar overwegingen is voor het oordeel van de Rechtbank dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde doorslaggevend geweest dat de officier van justitie tegen de beschikking van 1 oktober 2014 geen cassatie heeft ingesteld. Zoals de Rechtbank heeft overwogen: “ofwel de officier van justitie gaat in cassatie tegen de beschikking van de Rechtbank en behoudt zich dus alle rechten voor, inbegrepen het recht om het beslag om te zetten naar conservatoir beslag, ofwel de officier van justitie volgt de beschikking van de Rechtbank op en geeft de auto terug aan de beslagene.”
4.8. Dat de officier de mogelijkheid van conservatoir beslag zou ‘verspelen’ door geen cassatie in te stellen tegen de beschikking van 1 oktober 2014, zoals de Rechtbank voorstaat, vindt mijns inziens geen steun in het recht. Zou het Openbaar Ministerie het onherroepelijk worden van de beschikking van 1 oktober 2014 hebben afgewacht en de auto vervolgens hebben teruggegeven, dan had op die auto in een later stadium immers alsnog op grond van art. 94a Sv beslag kunnen worden gelegd (zie 4.4).
Bovendien valt niet in te zien waarom het leggen van conservatoir beslag voordat de beschikking waarbij de Rechtbank de teruggave van de auto heeft gelast onherroepelijk was geworden en voordat de auto was teruggegeven in strijd zou zijn met beginselen van een behoorlijke procesorde, waar conservatoir beslag ook ná het onherroepelijk worden van die beschikking en ná teruggave van de auto mogelijk zou zijn geweest.
Dat juist het in een eerder stadium, terwijl de beschikking waarbij de Rechtbank de teruggave van de auto heeft gelast nog niet onherroepelijk was en de auto nog in de macht van het Openbaar Ministerie was, leggen van conservatoir beslag op de auto strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde zou opleveren is naar mijn oordeel niet begrijpelijk.
4.9.Gelet op het vorenstaande is het oordeel van de Rechtbank niet begrijpelijk. Voor zover het middel hierover klaagt is het mijns inziens terecht voorgesteld.
4.10. Overigens ben ik met de steller van het middel van mening dat ook de overweging van de Rechtbank dat zij bij haar oordeel mede in aanmerking heeft genomen dat het Openbaar Ministerie het dossier pas in een laat stadium aan de Rechtbank ter beschikking heeft gesteld zonder nadere motivering, die ontbreekt,niet goed valt te begrijpen.
4.11. Het middel slaagt.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑06‑2015
Vgl. HR 19 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0580, NJ 1997/385.
Beroepschrift 11‑12‑2014
CASSATIESCHRIFTUUR
Kenmerk: RK 14/1109
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 22 oktober 2014, waarbij de Rechtbank in de zaak tegen de klager:
[klager]
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [postcode] [woonplaats]
het klaagschrift ex art. 552a Sv gegrond heeft verklaard en de teruggave heeft gelast van het in beslag genomen voorwerp, zijnde een personenauto, merk Audi, type A3 met kenteken [AA-BB-CC], aan de klager.
Rekwirant kan zich met deze beschikking en de gronden waarop deze berust niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in het bijzonder schending van art. 94a, 103 Sv en 24 Sv,
doordat de Rechtbank het klaagschrift gegrond heeft verklaard op grond van haar oordeel dat het Openbaar Ministerie beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden door een op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag ‘om te zetten’ in een conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a Sv nadat de Rechtbank eerder een last tot teruggave van hetzelfde inbeslaggenomen voorwerp had gegeven,
aangezien
- —
de Rechtbank ten onrechte, althans op onjuiste gronden, de omzetting van het beslag in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft geoordeeld nu geen rechtsregel zich tegen een handhaving van het beslag op grond van een andere titel verzet;
- —
de Rechtbank daarbij ten onrechte heeft miskend, althans onvoldoende in diens oordeel heeft betrokken, dat een machtiging van de rechter-commissaris tot het handhaven van het beslag met conservatoire titel was afgegeven op grond van een reeds vóór de beschikking van de rechtbank (strekkende tot opheffing van het klassiek strafvorderlijk beslag en teruggave) ingediende vordering en tevens binnen de cassatietermijn van de eerdere beschikking waardoor deze nog niet onherroepelijk was geworden;
- —
de Rechtbank bovendien onvoldoende heeft gemotiveerd welk beginsel van behoorlijke procesorde geschonden zou zijn;
Toelichting
1.
De bestreden beschikking houdt met betrekking tot de gegrondverklaring van het klaagschrift in:
‘5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv. De rechtbank dient te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen en of bij het indienen van een klaagschrift door een derde zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de indiener als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Feiten en omstandigheden
Op 22 juli 2014 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde personenauto.
Overwegingen
In het onderhavige geval is sprake van strafvorderlijk beslag en heeft het Openbaar Ministerie met machtiging van de rechter-commissaris het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Dat is gedaan nadat de rechtbank op 1 oktober 2014 het bezwaarschrift van klager tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen auto gegrond verklaard had en de teruggave van de auto aan klager gelast. Door de officier van justitie is geen cassatie ingesteld tegen die beslissing van de rechtbank. Evenmin is uitvoering gegeven aan de last van de rechtbank tot teruggave van de auto.
Artikel 94a Sv bepaalt, voor zover van belang, dat in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen in beslag genomen kunnen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete (eerste lid) dan wel naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (tweede lid).
Klager wordt verdacht van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Handelen in strijd met een in art. 3 onder B, C of D gegeven verbod is een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd volgens artikel 11 lid 2 van de Opiumwet. Een geldboete van de vijfde categorie kan volgens artikel 11 lid 5 Opiumwet worden opgelegd indien het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid. Onder grote hoeveelheid moet volgens art. 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit worden verstaan 200 of meer hennepplanten. Eveneens kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd indien sprake is van hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan in de onderhavige zaak sprake is en heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal. De rechtbank heeft eerst op 21 oktober 2014 de beschikking gekregen over dat proces-verbaal. Daaruit blijkt dat sprake was van 160 aangetroffen planten en van een verdenking van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een hennepkwekerij. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een grote hoeveelheid als bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet zodat oplegging van een geldboete van de vijfde categorie niet op die grond aan de orde is. Wel kan uit het dossier een verdenking worden afgeleid voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet, strafbaar gesteld in artikel 11 lid 3 Opiumwet. Dit impliceert dat de gedane omzetting van het beslag naar conservatoir beslag op die grond op zichzelf gerechtvaardigd is.
Nu die omzetting evenwel heeft plaatsgevonden nadat door de rechtbank op 1 oktober 2014 al een beschikking tot gegrondverklaring van een eerder op 5 augustus 2014 ingediend bezwaarschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave van diezelfde auto was gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie gehandeld heeft in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. Het is immers van tweeën een: ofwel de officier van justitie gaat in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank en behoudt zich dus alle rechten voor, inbegrepen het recht om het beklag om te zetten naar conservatoir beslag, ofwel de officier van justitie volgt de beschikking van de rechtbank op en geeft de auto terug aan de beslagene.
In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie beide niet gedaan: geen cassatieberoep ingesteld en evenmin de auto teruggegeven aan klager. In plaats daarvan is het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en zijn de belangen van klager geschaad.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat pas op 21 oktober 2014 uit het dossier inzake de verdenking van verdachte van overtreding van de Opiumwet in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan de rechtbank ter beschikking is gesteld nadat door de rechtbank aan het Openbaar Ministerie al in een vroeg stadium — al voor de behandeling van het eerste bezwaarschrift op 1 oktober 2014 en daarna nog weer met het oog op de behandeling van het tweede bezwaarschrift op 22 oktober 2014 — om nadere stukken was verzocht. Tot dan toe kon slechts beschikt worden over een uiterst summier dossier met daarin een verklaring van verdachte van 22 juli 2014 en een kennisgeving van inbeslagneming.
Conclusie
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moet worden en dat de auto teruggegeven moet worden aan klager.’
2.
De feitelijke gang van zaken is blijkens het procesdossier als volgt.
Op 22 juli 2014 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op een voertuig van klager.1. Op 24 september 2014 is door de officier van justitie een vordering machtiging conservatoir beslag ex art. 103 Sv bij de rechter-commissaris ingediend, meer in het bijzonder vordert de officier van justitie dat de rechter-commissaris machtiging verleent tot handhaving van het reeds gelegde beslag als conservatoir beslag.2. Op 1 oktober 2014 heft de raadkamer, na te zijn gekomen tot een gegrondverklaring van het beklag van de beslagene, het (eerste) klassiek strafvorderlijk beslag op en gelast de teruggave van het voertuig. Op 3 oktober 2014 verleent de rechter-commissaris de machtiging conservatoir beslag, zoals op 24 september door de officier van justitie was gevorderd, en ‘handhaaft’3. de officier van justitie — ditmaal conservatoir — het beslag. Gelet op de datum van de machtiging van de rechter-commissaris merkt requirant hier reeds op dat de machtiging van de rechter-commissaris aldus is verleend binnen de cassatietermijn van de beschikking van de Raadkamer tot opheffing en teruggave.
Op 13 oktober heeft klager een tweede klaagschrift ingediend bij de griffie van de Rechtbank, gericht tegen het beslag ex art. 94a Sv op (wederom) de personenauto, merk Audi, type A3 met kenteken [AA-BB-CC]. De behandeling van het klaagschrift vindt plaats op 22 oktober 2014.4. Bij beschikking van 22 oktober 2014 komt de Raadkamer tot het oordeel zoals hierboven onder 1. is weergegeven.
3.
De relevante wettelijke bepalingen zijn::
Art. 94a Sv:
- 1.
In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
- 2.
In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Art. 103 Sv:
- 1.
Beslag kan op grond van artikel 94a slechts worden gelegd of gehandhaafd krachtens schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.
4.
In een beschikking van 19 november 19965. heeft Uw Raad gewezen op het verschil in doelstelling tussen beide beslaggronden6. en geoordeeld dat ‘de enkele omstandigheid dat een op art. 94 Sv gebaseerd beslag is geëindigd en teruggave van het voorwerp is gelast, er niet aan in de weg staat dat in een later stadium dat voorwerp op grond van art. 94a Sv wordt inbeslaggenomen’.
Hoewel het in de zaak die leidde tot 's Hogen Raads beschikking van 19 november 1996 handelde om het ‘leggen’ van conservatoir beslag op geld dat reeds was teruggegeven, terwijl het in de thans voorliggende zaak gaat om een op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen auto die — na gegrondverklaring van het tegen die inbeslagneming gerichte beklag — nog niet is teruggegeven, vermag rekwirant niet in te zien waarom een omzetting naar conservatoir beslag met betrekking tot het onderhavige voertuig niet geoorloofd zou zijn. Daarbij neemt rekwirant in aanmerking dat de op 3 oktober 2014 door de Rechter-Commissaris verleende machtiging ex art. 103 Sv is afgegeven voordat het (klassieke) strafvorderlijk beslag onherroepelijk was geëindigd, nu de Audi nog in de macht was van het Openbaar Ministerie en ook de cassatietermijn nog liep.
5.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt kennelijk de opvatting besloten dat er na gegrondverklaring van een beklag gericht tegen een klassiek strafvorderlijk beslag ex art. 94 Sv en een last tot teruggave van het voertuig, de officier van justitie dit beslag enkel kan ‘omzetten’ in een conservatoir beslag, indien tegen die beslissing tot teruggave beroep in cassatie is ingesteld. Die opvatting is in de visie van rekwirant in zijn algemeenheid onjuist. Voor zover de Rechtbank hierin tot uitdrukking heeft willen brengen dat de officier van justitie enkel niet gehouden is de beschikking van de Rechtbank op te volgen zolang deze nog niet onherroepelijk is geworden, wijst rekwirant er op dat in het onderhavige geval de termijn voor het instellen van cassatie nog niet was verstreken en de beschikking bijgevolg nog niet onherroepelijk wás toen de machtiging van de rechter-commissaris tot handhaving van het beslag op grond van een andere — in casu conservatoire — titel werd verleend.
6.
De Rechtbank geeft in haar beschikking voorts niet aan welke beginsel of welke beginselen van een behoorlijke procesorde zij geschonden acht, gegeven de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van het geval, terwijl zij evenmin aangeeft in welk rechtens te respecteren belang klager is geschaad. Rekwirant wijst er in dit kader op dat de officier van justitie op 26 september reeds een vordering ex art. 103 Sv had ingediend en tevens op 1 oktober 20147. reeds had aangekondigd dat het Openbaar Ministerie het voornemen had het beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering te handhaven in de vorm van een conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a van dit Wetboek indien de Rechter-Commissaris daartoe machtiging zou verlenen.
7
Rekwirant meent ten slotte dat niet zonder meer begrijpelijk is de overweging van de Rechtbank dat de Rechtbank bij diens oordeel tevens in aanmerking heeft genomen dat de Rechtbank in een laat stadium de beschikking heeft gekregen over nadere stukken terzake de tegen klager gerezen verdenking van overtreding van de Opiumwet in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft bijgedragen aan — zoals de Rechtbank overweegt — de schending van een beginsel of beginselen van een behoorlijke procesorde. Immers, de late ontvangst van het dossier heeft de Rechtbank toch niet belet uit het dossier af te leiden dat sprake is van een verdenking van beroepsmatig of bedrijfsmatig telen van hennep.8. Ook in dit opzicht is de beschikking van de Rechtbank naar de mening van rekwirant, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk.
Indien het cassatiemiddel doel treft, zal de bestreden beschikking niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook deze beschikking te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 11 december 2014
M.E. de Meijer,
plaatsvervangend officier van justitie Dij het parket Oost-Nederland.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑12‑2014
Proces-verbaal …
Vordering machtiging conservatoir beslag, parketnr. 08/730442-14, met daarop de ontvangststempel van het kabinet rechter-commissaris d.d. 24 september 2014.
De Rechtbank spreekt in de onderhavige beschikking steevast van ‘omzetting’. Bedoeld zal hiermee uiteraard zijn dat het bestaand beslag wordt gehandhaafd, maar de titel van het beslag wordt omgezet van een klassiek strafvorderlijk beslag naar een conservatoir beslag.
Zie proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 22 oktober 2014, bezwaarschriftnr. 14/1109.
Kort gezegd waarheidsvinding versus bewaring van het recht tot verhaal
Tijdens de behandeling in raadkamer van het eerste beklag
Dit is een andere situatie dan die waarin de Rechtbank niet kon beoordelen of het beslag rechtmatig was gelegd en rechtmatig voortduurde (vgl. bijv. HR 24 november 1998, LJN ZD1433, NJ 1999/153 en A-G Knigge's conclusie ECLI:NL:PHR:2012:BX6930)