Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/654
Opzettelijk handelen i.s.m. in art. 3 onder C Opiumwet gegeven verbod. Falende klacht over toerekening tenlastegelegde aan verdachte (rechtspersoon). HR: art. 81 lid 1 RO.
HR 21-05-2019, ECLI:NL:HR:2019:761
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21 mei 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
17/03545
- Conclusie
A-G mr. D.J.C. Aben
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑05‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:533, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2019
Essentie
Opzettelijk handelen i.s.m. in art. 3 onder C Opiumwet gegeven verbod. Falende klacht over toerekening tenlastegelegde aan verdachte (rechtspersoon). HR: art. 81 lid 1 RO.
Partij(en)
21 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/03545
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 30 juni 2017, nummer 21/006926-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
Conclusie
Conclusie A-G mr. D.J.C. Aben:
1. De verdachte is bij arrest van 30 juni 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens ‘opzettelijk ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.