Uit de cassatieakte kan ik niet opmaken dat de advocaat, die bij de griffie van het hof is verschenen en verklaarde beroep in cassatie in te stellen, bepaaldelijk gevolmachtigd was. Aangezien de akte is opgemaakt en ter ondertekening is aangeboden door een justitiële autoriteit, mocht de advocaat erop vertrouwen dat deze geen later fataal blijkende fouten of leemten bevatte en dat door de ondertekening en inlevering ook het beoogde doel van het rechtsgeldig instellen van het rechtsmiddel werd bereikt, zie HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9116 en Van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 41. Vgl. ook HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924.
HR, 17-03-2020, nr. 18/05175
ECLI:NL:HR:2020:437
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
18/05175
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:437, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:31
ECLI:NL:PHR:2020:31, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:437
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑05‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0082
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
N-o in h.b. op de grond dat h.b. is ingetrokken. Ingesteld h.b. duidelijk en ondubbelzinnig ingetrokken ex art. 453.1 Sv? Verdachte heeft griffie Rb per brief laten weten “(…) dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, (…). Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in”. O.g.v. art. 453.1 Sv brengt intrekking van h.b. mee afstand van bevoegdheid dit rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Dit heeft tot gevolg dat betreffend vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Een en ander brengt met zich dat alleen duidelijke en ondubbelzinnige intrekking als rechtsgeldige intrekking kan gelden. Het is de in beroep oordelende rechter die beslist over vraag of van rechtsgeldige intrekking sprake is. ’s hofs kennelijke oordeel dat inhoud van de brief als duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kan gelden, is - mede gelet op hetgeen door en namens verdachte ttz. in h.b. is aangevoerd - niet z.m. begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05175
Datum 17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van5 december 2018, nummer 20/000834-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
De uitspraak van het hof
2.2.1
De uitspraak van het hof houdt onder ‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep’ het volgende in:
“Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken.
Op 10 maart 2017 heeft de raadsman van verdachte, mr. B. Kurvers, namens verdachte tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter Zeeland-West-Brabant d.d. 10 maart 2017, waarbij verdachte wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken en de personenauto met kenteken [kenteken] verbeurd werd verklaard.
Op 14 juni 2018 heeft de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een door verdachte en zijn partner, [betrokkene 1], ondertekende brief ontvangen, waarin - voor zover van belang- het volgende staat vermeld:
‘parketnummer 9624242216
na telefonisch contact, schrijf ik u deze brief, waarin zowel [betrokkene 1], als ik, [verdachte], u willen laten weten dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, een Mazda met kenteken [kenteken]. Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in (cursivering hof).’
Naar aanleiding van deze brief is [betrokkene 3], medewerkster strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ter griffie van voornoemde rechtbank gegaan en heeft verklaard namens verdachte het hoger beroep in te trekken tegen het eindvonnis parketnummer 96-24242216, door de Politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, op 10 maart 2017 gewezen. Ook de strafgriffie heeft daarbij de door verdachte op 14 juni 2018 verstuurde brief beschouwd als een bijzondere volmacht.
Het hof is van oordeel dat de in de brief van 14 juni 2018 gedane mededeling dusdanig duidelijk is verwoord dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de betreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.
Hetgeen door en namens de verdediging verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat het namens verdachte ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 10 maart 2017 is ingetrokken overeenkomstig de vereisten van artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het onderzoek ter terechtzitting desondanks was aangevangen met het uitroepen van de zaak, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang - het volgende in:
“De voorzitter deelt mede:
Het hof zal zich allereerst dienen te buigen over de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De politierechter Zeeland- West-Brabant, locatie Breda, heeft de verdachte op 10 maart 2017 ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Namens de verdachte is op diezelfde dag hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, waarbij tevens een grievenformulier is ingediend. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief ondertekend door verdachte en zijn vrouw binnengekomen, waarin onder meer is geschreven ‘... maar ook hoger beroep trek ik hierbij in ’. Naar aanleiding van deze brief heeft de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Vervolgens heeft de raadsman van verdachte op 26 juni 2018 een e-mailbericht gericht aan [betrokkene 2], administratief medewerker bij de rechtbank Zeeland-West- Brabant, gestuurd waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto en niet op het gehele door verdachte ingestelde hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd:
De brief van 14 juni 2018 is geschreven door mijn partner en haar buurvrouw. Mijn partner vertelde mij dat zij met mijn advocaat had gebeld en dat hij haar had geadviseerd om een brief naar de rechtbank te sturen met de mededeling dat ik afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto. Daarna zou de auto kunnen worden geschorst en zou de verplichting tot het betalen van belasting komen te vervallen. Ik heb in de brief enkel gelezen dat hierin stond vermeld dat ik afstand zou doen van de auto. Indien dit niet het geval was geweest, had ik de brief nooit ondertekend. Vanwege de scheiding had ik veel gezeik aan mijn hoofd. Ik dacht dat als ik snel de brief zou ondertekenen, het afgelopen zou zijn met het gezeur over de auto. Het was niet mijn bedoeling om het gehele hoger beroep in te trekken.
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik voordat ik de brief heb ondertekend geen contact heb opgenomen met mijn raadsman. Ik heb geen contact met mijn raadsman opgenomen, omdat mijn vrouw aangaf dat zij mijn raadsman al had gebeld en dat het zijn advies was om een brief op te stellen waarin ik afstand deed van de auto. Dan is het klaar en hoef ik mijn raadsman niet meer te bellen. Mijn vrouw heeft ook gezegd dat zij niet wist dat door deze brief het gehele hoger beroep zou worden ingetrokken. Mijn vrouw heeft de brief van 14 juni 2018 opgestuurd, omdat ik vanwege de ziekte van mijn broer steeds naar Turkije moest afreizen. Mijn raadsman deed niets.
De raadsman deelt mede:
Ik persisteer bij hetgeen ik in de brief van 26 juni 2018 heb gesteld. De daarbij gevoegde productie 4 betreft alle e-mails die ik namens de partner van cliënt heb geschreven. Ik heb haar 5 à 6 keer aan de telefoon gehad en ik heb haar medegedeeld dat nu de zaak in hoger beroep loopt, ik niets voor haar kan betekenen. Uiteindelijk heb ik haar geadviseerd om een brief op te stellen gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Breda waarin vermeld staat dat cliënt afstand doet van de inbeslaggenomen auto en waarin wordt verzocht om een vrijwaringsbewijs. (...)
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Gelet op de toelichting van de raadsman, ben ik van mening dat alhoewel verdachte heel onnozel is geweest om de brief van 14 juni 2018 te ondertekenen zonder eerst contact op te nemen met zijn raadsman, hij duidelijk niet de intentie heeft gehad om het namens hem ingestelde hoger beroep in te trekken. Ik verzoek uw hof dan ook om verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De raadsman deelt mede:
Naar aanleiding van mijn e-mailbericht van 26 juni 2018 heeft [betrokkene 2] de intrekking hoger beroep uit het systeem gehaald, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter een halt werd toegeroepen. Cliënt en zijn vrouw zijn al maanden bezig met de inbeslaggenomen auto.
Daarnaast blijkt uit het feit dat verdachte in twee andere strafzaken eveneens hoger beroep heeft ingesteld, met als doel om in het kader van de straftoemeting een werkstraf opgelegd te krijgen in plaats van een gevangenisstraf, dat hij het onderhavige appel niet wilde intrekken. In de eerste twee hoger beroepzaken zijn de in eerste aanleg opgelegde straffen omgezet in een andere strafmodaliteit. Dit betreft het laatste appel in rij.
Blijkens artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering is in de regel een intrekking van het hoger beroep een intrekking, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. In mijn brief gericht aan [betrokkene 2] heb ik uitgelegd waarom in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke omstandigheid. De verdediging is van mening dat gelet op al het voorgaande, cliënt ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.”
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een op naam van de verdachte gesteld ‘Grievenformulier Hoger beroep’ als bedoeld in artikel 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit formulier houdt onder meer in:
“Om één of meer van de volgende redenen kom ik in hoger beroep (…):
Ik ben wel bij de zitting geweest, maar ik wil een nieuwe behandeling, om de volgende reden(en): Strafmaat (gev straf buitenproportioneel + vv ten onrechte)”
Het oordeel van de Hoge Raad
2.3.1
Op grond van artikel 453 lid 1 Sv brengt intrekking van het hoger beroep mee afstand van de bevoegdheid dit rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Dit heeft tot gevolg dat het betreffende vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Een en ander brengt met zich dat alleen een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking als rechtsgeldige intrekking kan gelden. Het is de in beroep oordelende rechter die beslist over de vraag of van rechtsgeldige intrekking sprake is.
2.3.2
Het kennelijke oordeel van het Hof dat de inhoud van de onder 2.2.1 weergegeven brief in dit geval als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kan gelden is, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4
Het middel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.
Conclusie 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep. Art. 453 lid 1 Sv. Interpretatie van de schriftelijke intrekking van hoger beroep door de verdachte, die bij brief afstand doet van een inbeslaggenomen auto en daarbij schrijft "deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in”. De AG stelt zich op het standpunt dat, hoewel ook een andere uitleg mogelijk is, het oordeel van het hof dat de strafgriffie de brief van de verdachte kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekking van hoger beroep, niet onbegrijpelijk is. Ook van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven tot het oordeel dat geen sprake was van een geldige intrekking, is volgens de AG geen sprake. De AG adviseert het cassatieberoep te verwerpen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05175
Zitting 28 januari 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 5 december 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij vonnis van 10 maart 2017 de verdachte wegens “overtreding van art. 9 lid 2 WVW 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Ook heeft de rechtbank een personenauto verbeurd verklaard.
1.2.
In deze zaak is de verdachte door de politierechter veroordeeld wegens rijden in een auto zonder geldig rijbewijs. De politierechter heeft daarnaast de auto, die toebehoorde aan zijn vrouw, verbeurd verklaard. De raadsman heeft op de dag van het vonnis, 10 maart 2017, namens de verdachte hoger beroep ingesteld, waarbij tevens een grievenformulier is ingevuld. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief, ondertekend door de verdachte en zijn vrouw, binnengekomen bij de strafgriffie van de rechtbank waarin zij kort gezegd schrijven afstand te doen van de auto, met de toevoeging “deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in”. Naar aanleiding hiervan heeft de strafgriffie een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Daarna is op 26 juni 2018 door de raadsman van de verdachte een e-mailbericht verstuurd naar de rechtbank waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de auto. Ook ter terechtzitting is betoogd dat het niet de bedoeling was geweest van de verdachte om het hoger beroep integraal in te trekken en dat sprake was van een bijzondere omstandigheid. Het hof heeft geoordeeld dat de strafgriffie van de rechtbank de brief van 14 juni 2018 kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld1.namens de verdachte en mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
2. Het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het hof het verweer dat de brief van de verdachte van 14 juni 2018 niet kon worden verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
2.2.
De brief van 14 juni 2018 houdt, blijkens het bestreden arrest, het volgende in:
“ “parketnummer 9624242216
“ na telefonisch contact, schrijf ik u deze brief, waarin zowel [betrokkene 1] , als ik, [verdachte] , u willen laten weten dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, een Mazda met kenteken [kenteken] . Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in (cursivering hof).”
2.3.
Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2018 houdt het volgende in:
“ “De voorzitter deelt mede:
“ Het hof zal zich allereerst dienen te buigen over de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De politierechter Zeeland- West-Brabant, locatie Breda, heeft de verdachte op 10 maart 2017 ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Namens de verdachte is op diezelfde dag hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, waarbij tevens een grievenformulier is ingediend. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief ondertekend door verdachte en zijn vrouw binnengekomen, waarin onder meer is geschreven ‘... maar ook hoger beroep trek ik hierbij in ’. Naar aanleiding van deze brief heeft de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Vervolgens heeft de raadsman van verdachte op 26 juni 2018 een e-mailbericht gericht aan [betrokkene 2] , administratief medewerker bij de rechtbank Zeeland-West- Brabant, gestuurd waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto en niet op het gehele door verdachte ingestelde hoger beroep.
“ De verdachte verklaart desgevraagd:
“ De brief van 14 juni 2018 is geschreven door mijn partner en haar buurvrouw. Mijn partner vertelde mij dat zij met mijn advocaat had gebeld en dat hij haar had geadviseerd om een brief naar de rechtbank te sturen met de mededeling dat ik afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto. Daarna zou de auto kunnen worden geschorst en zou de verplichting tot het betalen van belasting komen te vervallen. Ik heb in de brief enkel gelezen dat hierin stond vermeld dat ik afstand zou doen van de auto. Indien dit niet het geval was geweest, had ik de brief nooit ondertekend. Vanwege de scheiding had ik veel gezeik aan mijn hoofd. Ik dacht dat als ik snel de brief zou ondertekenen, het afgelopen zou zijn met het gezeur over de auto. Het was niet mijn bedoeling om het gehele hoger beroep in te trekken.
“ U, voorzitter, vraagt mij waarom ik voordat ik de brief heb ondertekend geen contact heb opgenomen met mijn raadsman. Ik heb geen contact met mijn raadsman opgenomen, omdat mijn vrouw aangaf dat zij mijn raadsman al had gebeld en dat het zijn advies was om een brief op te stellen waarin ik afstand deed van de auto. Dan is het klaar en hoef ik mijn raadsman niet meer te bellen. Mijn vrouw heeft ook gezegd dat zij niet wist dat door deze brief het gehele hoger beroep zou worden ingetrokken. Mijn vrouw heeft de brief van 14 juni 2018 opgestuurd, omdat ik vanwege de ziekte van mijn broer steeds naar Turkije moest afreizen. Mijn raadsman deed niets.
“ De raadsman deelt mede:
“ Ik persisteer bij hetgeen ik in de brief van 26 juni 2018 heb gesteld. De daarbij gevoegde productie 4 betreft alle e-mails die ik namens de partner van cliënt heb geschreven. Ik heb haar 5 à 6 keer aan de telefoon gehad en ik heb haar medegedeeld dat nu de zaak in hoger beroep loopt, ik niets voor haar kan betekenen. Uiteindelijk heb ik haar geadviseerd om een brief op te stellen gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Breda waarin vermeld staat dat cliënt afstand doet van de inbeslaggenomen auto en waarin wordt verzocht om een vrijwaringsbewijs.
“ Cliënt heeft in totaal tegen drie vonnissen, waarbij een gevangenisstraf was opgelegd, hoger beroep ingesteld. Het eerste hoger beroep is behandeld door de kamer Van Es. Het tweede appel heeft gediend voor de kamer van mr. Gründemann.
“ Destijds heb ik echter verzocht om alle drie de zaken tegelijk te behandelen. Het hof heeft mij middels een brief te kennen gegeven dat dit niet mogelijk was, omdat zij het dossier in de onderhavige zaak nog niet binnen hadden. Waren de zaken destijds wel gelijktijdig behandeld, dan hadden wij dit gezeur van vandaag niet gehad.
“ De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
“ Gelet op de toelichting van de raadsman, ben ik van mening dat alhoewel verdachte heel onnozel is geweest om de brief van 14 juni 2018 te ondertekenen zonder eerst contact op te nemen met zijn raadsman, hij duidelijk niet de intentie heeft gehad om het namens hem ingestelde hoger beroep in te trekken. Ik verzoek uw hof dan ook om verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
“ De raadsman deelt mede:
“ Naar aanleiding van mijn e-mailbericht van 26 juni 2018 heeft [betrokkene 2] de intrekking hoger beroep uit het systeem gehaald, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter een halt werd toegeroepen. Cliënt en zijn vrouw zijn al maanden bezig met de inbeslaggenomen auto.
“ Daarnaast blijkt uit het feit dat verdachte in twee andere strafzaken eveneens hoger beroep heeft ingesteld, met als doel om in het kader van de straftoemeting een werkstraf opgelegd te krijgen in plaats van een gevangenisstraf, dat hij het onderhavige appel niet wilde intrekken. In de eerste twee hoger beroepzaken zijn de in eerste aanleg opgelegde straffen omgezet in een andere strafmodaliteit. Dit betreft het laatste appel in rij.
“ Blijkens artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering is in de regel een intrekking van het hoger beroep een intrekking, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. In mijn brief gericht aan [betrokkene 2] heb ik uitgelegd waarom in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke omstandigheid. De verdediging is van mening dat gelet op al het voorgaande, cliënt ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.
“ De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
“ Het onderzoek wordt hervat.
“ De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
“ De voorzitter spreekt het arrest uit:
“ Het hof is van oordeel dat verdachte het namens hem ingestelde hoger beroep heeft ingetrokken. Verdachte heeft op 14 juni 2018 een brief verzonden naar de griffie. Gelet op de inhoud van deze brief, is het hof van oordeel dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de betreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.
“ Het is hof is daarom van oordeel dat verdachte het hoger beroep rechtsgeldig heeft ingetrokken, waardoor er in hoger beroep geen zaak is. Een en ander zal nog duidelijk schriftelijk worden vastgelegd.”
2.4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, in:
“ “Het hof is van oordeel dat de in de brief van 14 juni 2018 gedane mededeling dusdanig duidelijk is verwoord dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de betreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.
“ Hetgeen door en namens de verdediging verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat het namens verdachte ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 10 maart 2017 is ingetrokken overeenkomstig de vereisten van artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het onderzoek ter terechtzitting desondanks was aangevangen met het uitroepen van de zaak, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.”
2.5.
De volgende wetsbepalingen zijn van belang:
“ “Art. 450 lid 1 sub b Sv:
“ 1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
“ (…)
“ b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
“ Art 451 lid 1 Sv:
“ 1. Van iedere verklaring of inlevering, als bedoeld in de beide voorgaande artikelen, maakt de griffier eene akte op, die hij met dengene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift inlevert, onderteekent. Indien deze niet kan teekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld. De griffier vraagt aan degene die de verklaring aflegt, naar het adres in Nederland waaraan de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting kan worden toegezonden.
“ Art. 453 lid 1 Sv:
“ 1. Uiterlijk tot den aanvang der behandeling van het beroep of bezwaarschrift kan degene door wien het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
“ 1. Intrekking en afstand geschieden door eene verklaring, af te leggen op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven of de handeling is verricht.
“ (…)
“ 3. De artikelen 450 en 451 zijn van overeenkomstige toepassing.”
2.6.
Vooropgesteld moet worden dat een eenmaal ingesteld rechtsmiddel tot de aanvang van de behandeling kan worden ingetrokken door degene die het heeft aangewend.2.Een dergelijke intrekking kan ook geschieden door een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen aan de griffiemedewerker. Met de intrekking wordt ook afstand gedaan van de bevoegdheid tot het instellen van het rechtsmiddel. Een dergelijke intrekking is dus in beginsel onherroepelijk en kan niet meer worden teruggedraaid. Dit is slechts anders als bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat de intrekking van het hoger beroep, en de daarmee gedane afstand, niet kan gelden als intrekking in de zin van de art. 453-455 Sv.3.Daarvan is niet snel sprake. Een voorbeeld van zo’n bijzondere omstandigheid is te vinden in HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:521 (art. 81 RO), waarin de raadsman van de verdachte het ingestelde cassatieberoep had doen intrekken en het direct daarna weer had doen instellen, uitsluitend met het oog op het herstellen van een – vermeende – misslag in de oorspronkelijk volmacht. Ook kan worden gewezen op het ex art. 381 Sv mondeling doen van afstand tijdens een politierechterzitting. Daar kan zich als bijzondere omstandigheid voordoen dat de verdachte verschoonbaar dwaalde omtrent de betekenis van zijn afstandsverklaring.4.In deze gevallen was het tamelijk evident dat de intrekking van het rechtsmiddel niet als zodanig bedoeld was.
2.7.
Aan de andere kant wordt, als het gaat om het aanwenden van een rechtsmiddel, ruimhartig omgegaan met van de verdachte afkomstige brieven aan de strafgriffie. Deze worden welwillend opgevat als bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel in de zin van art. 450 lid 1 sub b Sv.
2.8.
Hoe dan ook geldt dat als een verdachte in hoger beroep stelt dat een akte van intrekking van het hoger beroep onterecht is opgemaakt, het aan de feitenrechter is te onderzoeken en te beoordelen wat de griffie had kunnen en moeten begrijpen.5.Het oordeel van de feitenrechter hierover kan in cassatie slechts in beperkte mate, te weten op de begrijpelijkheid, worden getoetst.6.
2.9.
De eerste vraag is of het oordeel van het hof dat de strafgriffie van de rechtbank de brief van 14 juni 2018 kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep, onbegrijpelijk is.
2.10.
Het hof heeft overwogen dat de brief van 14 juni 2018 dusdanig duidelijk is verwoord, dat de strafgriffie dit schrijven redelijkerwijs kon en mocht opvatten als een intrekking van het hoger beroep. Hierbij heeft het hof blijkens de cursivering van “maar ook hoger beroep trek ik hierbij in” bijzonder gewicht toegekend aan deze laatste zinsnede. Dit oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk, waarbij ik niet wil verhelen dat, mede gelet op de overige bewoordingen van de brief, waaruit blijkt dat de schrijver ervan de Nederlandse taal niet vlekkeloos beheerst, een andere uitkomst naar mijn oordeel ook goed voorstelbaar was geweest.
2.11.
Hetzelfde geldt voor het kennelijk oordeel van het hof dat er in casu geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er geen sprake is van een rechtsgeldige intrekking van het hoger beroep. Het hof had kunnen meegaan met de advocaat-generaal die door hetgeen door de raadsman en de verdachte was aangevoerd, ervan overtuigd was geraakt dat de verdachte niet de intentie heeft gehad het hoger beroep in te trekken en ervoor gepleit heeft de verdachte ontvankelijk te verklaren. Door de verdachte is kort gezegd aangevoerd dat hij in de brief enkel had gelezen dat hierin stond vermeld dat hij afstand zou doen van de auto. Dit was volgens hem ook de enige bedoeling geweest van de brief, zodat de auto kon worden ‘geschorst’ en de verplichting tot het betalen van belasting zou komen te vervallen. Het hof heeft echter in het e-mailbericht van 26 juni 2018 van de raadsman en het aangevoerde ter terechtzitting geen aanleiding gezien aan te nemen dat sprake was van een bijzondere omstandigheid. Onbegrijpelijk is dat niet, nu de verdachte de brief waarin toch staat dat hij het hoger beroep intrekt zelf heeft ondertekend en volgens het hof, gezien zijn justitiële documentatie, geacht moest worden op de hoogte te zijn van de regels van het strafproces. Dat het hof zich wat soepeler had kunnen opstellen is nu eenmaal geen grond voor cassatie, zodat mijn conclusie is dat het middel faalt.
3. Conclusie
3.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑01‑2020
Zoals bepaald in HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:888.
Vgl. HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6775.
Vgl. HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810.
Vgl. HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2709 met betrekking tot de toetsing door de Hoge Raad van beslissingen van feitenrechters over toepassing van art. 416 Sv.
Beroepschrift 20‑05‑2019
Cassatieschriftuur
Schriftuur houdende 1 middel van cassatie in de strafzaak van de heer [rekwirant] rekwirant van cassatie, geboren op [geboortedatum] 1969 en wonende aan de [adres] te [woonplaats] ([postcode]), welke ter dezer zake domicilie heeft gekozen ten kantore van zijn raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's‑Hertogenbosch (correspondentieadres: postbus 174, 5201 AD 's‑Hertogenbosch), die door rekwirant bepaaldelijk wordt gemachtigd tot het indienen van deze cassatieschriftuur tegen het arrest in hoger beroep op tegenspraak gewezen door de Kamer voor Strafzaken van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 5 december 2018 onder parketnummer 20/000834-17
In genoemd arrest heeft het Hof verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, daar verzoeker, aldus het hof, middels een schrijven d.d. 14 juni 2018 aan de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West Brabant had c.q. zou hebben medegedeeld dat hij zijn eerder ingestelde hoger beroep zou hebben willen intrekken.
In verband met het voornoemde zou de uitspraak van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant d.d. 10 maart 2017 onder parketnummer 96/242422-16 reeds onherroepelijk zijn geworden.
Als grond van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Het recht — in het bijzonder de artikelen 358 Sv en 359 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof het verweer van verzoeker, inhoudende dat een schrijven van verzoeker d.d. 14 juni 2018 niet kon worden verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, dan wel dat deze verwerping ontoereikend is gemotiveerd.
's Hofs arrest is op grond hiervan niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
1.1. Toelichting Middel
De politierechter Zeeland-West Brabant, locatie Bre da, heeft verzoeker op 10 maart 2017 ter zake overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
Door de raadsman van verzoeker is op 10 maart 2017 hoger beroep aangetekend tegen voornoemd vonnis, waarbij tevens een grievenformulier is ingediend.
Op 14 juni 2018 is een door verzoeker en zijn vrouw ondertekende brief binnengekomen op de strafgriffie, waarin onder meer door c.q. namens verzoeker en zijn vrouw zou zijn aangegeven dat verzoeker zijn hoger beroep middels het schrijven wenste in te trekken.
Naar aanleiding van voornoemde brief heeft de griffie van de rechtbank Zeeland-West Brabant een akte intrekking hoger beroep opgemaakt.
Op 26 juni 2018 heeft de raadsman van verzoeker een email gestuurd naar de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin te kennen is gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de door de politierechter genomen beslissing tot verbeurdverklaring van de onder verzoeker in beslag genomen auto en niet op het gehele door verzoeker ingestelde hoger beroep.
1.2. Verklaring verzoeker ter terechtzitting d.d. 5 december 2018
Door verzoeker is zoals beschreven op pagina 2 van het proces-verbaal ter terechtzitting het navolgende verklaard:
‘ De brief van 14 juni 2018 is geschreven door mijn partner en haar buurvrouw. Mijn partner vertelde mij dat zij met mijn advocaat had gebeld en dat hij haar had geadviseerd om een brief naar de rechtbank te sturen met de mededeling dat ik afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto.
Daarna zou de auto kunnen worden geschorst en zou de verplichting tot het betalen van belasting komen te vervallen. Ik heb in de brief enkel gelezen dat hierin stond vermeld dat ik afstand zou doen van de auto. Indien dit niet het geval was geweest, had ik de brief nooit ondertekend. Vanwege de scheiding had ik veel gezeik aan mijn hoofd. Ik dacht dat als ik snel de brief zou ondertekenen, het afgelopen zou zijn met het gezeur over de auto. Het was niet mijn bedoeling om het gehele hoger beroep in te trekken.
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik voordat ik de brief heb ondertekend geen contact heb opgenomen met mijn raadsman. Ik heb geen contact met mijn raadsman opgenomen, omdat mijn vrouw aangaf dat zij mijn raadsman al had gebeld en dat het zijn advies was om een brief op te stellen waarin ik afstand deed van de auto. Dan is het klaar en hoef ik mijn raadsman niet meer te bellen.
Mijn vrouw heeft ook gezegd dat zij niet wist dat door deze brief het hele hoger beroep zou worden ingetrokken.
Mijn vrouw heeft de brief van 14 juni 2018 opgestuurd, omdat ik vanwege de ziekte van mijn broer steeds naar [land] moest afreizen. Mijn raadsman deed niets’
Namens de raadsman van verzoeker is zoals beschreven het navolgende naar voren gebracht.
‘Ik persisteer bij hetgeen ik in de brief van 26 juni 2018 heb gesteld. De daarbij gevoegde productie 4 betreft alle e-mails die ik namens de partner van cliënt heb geschreven. Ik heb haar 5 à 6 keer aan de telefoon gehad en ik heb haar medegedeeld dat nu de zaak in hoger beroep loopt, ik niets voor haar kan betekenen. Uiteindelijk had ik haar geadviseerd om een brief op te stellen gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Breda waarin vermeld staat dat cliënt afstand doet van de inbeslaggenomen auto en waarin wordt verzocht om een vrijwaringsbewijs.
Cliënt heeft in totaal tegen drie vonnissen, waarbij een gevangenisstraf was opgelegd, hoger beroep ingesteld. Het eerste hoger beroep is behandeld door de kamer Van Es. Het tweede appel heeft gediend voor de kamer van mr. Gründemann.
Destijds heb ik echter verzocht om alle drie de zaken tegelijk te behandelen. Het hof heeft mij middels een brief te kennen gegeven dat dit niet mogelijk was, omdat zij het dossier in de onderhavige zaak nog niet binnen hadden. Waren de zaken destijds wel gelijktijdig behandeld, dan hadden wij dit gezeur van vandaag niet gehad’.
De advocaat-generaal stelt naar aanleiding van het voorgaande zich op het volgende standpunt.
‘De advocaat-generaal deels desgevraagd mede:
Gelet op de toelichting van de raadsman, ben ik van mening dat alhoewel verdachte heel onnozel is geweest om de brief van 14 juni 2018 te ondertekenen zonder eerst contact op te nemen met zijn raadsman, hij duidelijk niet de intentie heeft gehad om het namens hem ingestelde hoger beroep in te trekken. Ik verzoek uw hof dan ook om verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep’.
Tot slot stelt de raadsman van verzoeker het navolgende.
‘De raadsman deelt mede:
Naar aanleiding van mijn emailbericht van 26 juni 2018 heeft de heer [betrokkene 2] de intrekking hoger beroep uit het systeem gehaald, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter een halt werd toegeroepen. Cliënt en zijn vrouw zijn al maanden bezig met de inbeslaggenomen auto.
Daarnaast blijkt uit het feit dat verdachte in twee andere strafzaken eveneens hoger beroep heeft ingesteld, met als doel om in het kader van de straftoemeting een werkstraf opgelegd te krijgen in plaats van een gevangenisstraf, dat hij het onderhavige appel niet wilde intrekken. In de eerste twee hoger beroepzaken zijn de in eerste aanleg opgelegde straffen omgezet in een andere strafmodaliteit. Dit betreft het laatste appel in rij.
Blijkens artikel 453 jo. 454 van Wetboek van Strafvordering is in de regel een intrekking van het hoger beroep een intrekking, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. In mijn brief gericht aan de heer [betrokkene 2] heb ik uitgelegd waarom in onderhavige zaak sprake is van een dergelijke omstandigheid. De verdediging is van mening dat gelet op al het voorgaande, cliënt ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.’
Het Hof verwerpt het verweer van verzoeker en motiveert dat als volgt:’
‘Op 14 juni 2018 heeft de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West Brabant een door verdachte en zijn partner, [betrokkene 1], ondertekende brief ontvangen, waarin — voor zover van belang — het volgende staat vermeld:
‘parketnummer 9624242216
na telefonisch contact, schrijf ik u deze brief, waarin zowel [betrokkene 1], als ik, [rekwirant], u willen laten weten dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, een Mazda met kenteken [kenteken]. Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in (cursivering hof)’
Naar aanleiding van deze brief is [betrokkene 3], medewerkster stafgriffie van de rechtbank Zeeland-West Brabant, ter griffie van voornoemde rechtbank gegaan en heeft Verklaard namens verdachte het hoger beroep in te trekken tegen het eindvonnis parketnummer 96-24242216, door de Politierechter in de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Breda, op 10 maart 2017 gewezen. Ook de strafgriffie heeft daarbij de door verdachte op 14 juni 2018 verstuurde brief beschouwd als een bijzondere volmacht.
Het hof is van oordeel dat de in de brief van 14 juni 2018 gedane mededeling dusdanig duidelijk is verwoord dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de desbetreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.
Hetgeen door en namens de verdediging verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat het namens verdachte ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant d.d. 10 maart 2017 is ingetrokken overeenkomstig de vereisten van artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het onderzoek ter terechtzitting desondanks was aangevangen met het uitroepen van de zaak, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep’.
2.1. Opmerkingen verzoeker
Uit de jurisprudentie van uw Raad volgt, dat ieder ter griffie ontvangen geschrift afkomstig van de verdachte, waaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat deze de zaak aan een hogere rechter wil voorleggen, moet worden aangemerkt als een schriftelijke volmacht aan de griffiemedewerker om namens de verdachte het rechtsmiddel in te stellen (zie HR 23 juni 1987, NJ 1988, 352, NHR 3 maart 1998, griffienummer 106 869 en zie tevens HR 21 oktober 2003 AF1942).
Naar mening van verzoeker is voornoemde jurisprudentie van toepassing op elk geschrift van een verdachte waarmee een verdachte een volmacht wenst te verlenen voor het instellen én het intrekken van een rechtsmiddel.
Derhalve kan het schrijven van verzoeker d.d. 14 juni 2018 enkel als een schriftelijke volmacht worden aangemerkt, indien uit voornoemd schrijven in redelijkheid de intentie van de verzoeker volgt om het (gehele) appèl in te trekken.
Naar mening van verzoeker kan ten aanzien van de inhoud van het schrijven van verzoeker niet worden gesteld dat daaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat hij het hoger beroep van zijn strafzaak wenst in te trekken. Dit om de navolgende redenen.
Naar mening van verzoeker is de tekst van het schrijven van verzoeker namelijk grammaticaal onjuist waar het gaat om de wenste ‘iets’ in te trekken. Immers, aldaar staat geschreven:
‘Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in.’
Ten eerste kan naar mening van verzoeker in zijn algemeenheid van een grammaticaal onjuiste zin niet zonder meer worden gesteld dat daaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat het geschrift dient te worden beschouwd als een volmacht om een rechtsmiddel in zijn geheel of partieel in te trekken.
Ten tweede verwijst verzoeker door het schrijven van het woord ‘deze’ naar de onder hem inbeslaggenomen auto, waar hij in een zin eerder over schrijft. Verzoeker is derhalve van mening dat uit zijn schrijven d.d. 14 juni 2018 enkel volgt dat hij de intrekking wenst van een rechtsmiddel tegen de onder hem in beslaggenomen auto.
Kortom, het schrijven van verzoeker kan hooguit worden opgevat als een verzoek om het appèl partieel in te trekken en niet als een verzoek om het appèl in de grond- c.q. strafzaak in te trekken.
Gelet op het voorgaande is verzoeker van mening dat uit de door het hof aangehaalde zinssnede niet in redelijkheid kan worden afgeleid dat zijn geschrift d.d. 14 juni 2018 beschouwd dient te worden als een volmacht aan een griffiemedewerker om het appèl in zijn geheel in te trekken. Zeker gelet op de inhoud van de door verzoeker en diens raadsman gegeven toelichting.
Immers zowel verzoeker als diens raadsman is ter terechtzitting uiteengezet waar deze bijzondere omstandigheid uit bestond, namelijk het feit dat de brief niet door verzoeker zelf was opgesteld, dat verzoeker slechts had getekend omdat hij in de veronderstelling was dat hij enkel afstand deed van de in beslaggenomen auto en dat de raadsman van verzoeker middels zijn schrijven d.d. 28 juni 2018 reeds uiteengezet dat sprake zou zijn van een misverstand.
In aanvulling op het reeds gesteld merkt verzoeker op dat onder andere uit Uw arrest d.d. 8 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:888), is overwogen dat de intrekking van het hoger beroep niet kan gelden als de intrekking van het beroep in de zin van de artikelen 453 – 455 Sv, indien bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
Zoals reeds hierboven is vermeld is door verzoeker en diens raadsman ter terechtzitting in appèl uiteengezet dat in casu sprake zou zijn van de in de rechtspraak bedoelede bijzondere omstandigheden.
Het hof is naar mening van verzoeker niet nader ingegaan op zijn verweer dat in casu sprake is geweest van bijzondere omstandigheden.
Het hof heeft in algemene zin slechts gesteld dat verzoeker in de loop der jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als onderhavige zodat verzoeker volgens het hof geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.
Naast het feit dat volgens verzoeker vaststaat dat hij geen juridische opleiding heeft genoten en hij derhalve geen rechtsgeleerde is, is het naar mening van verzoeker niet uitgesloten dat een verdachte met een uitgebreide documentatie niet op de hoogte is van de processuele regels van het strafproces zoals deze zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering.
3.1. Conclusie
Gelet op het voorgaande is verzoeker van mening dat de motivering van de verwerping van het verweer van verzoeker, niet begrijpelijk is en / of de verwerping van het verweer niet toereikend is gemotiveerd.
Op grond van het voorgaande is het verweer mitsdien ten onrechte verworpen, althans is de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen omkleed.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's‑Hertogenbosch, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
's‑Hertogenbosch, 20 mei 2019
Mr. R.J.M. Oerlemans