Zie voor deze problematiek Melai/Groenhuijsen, Het Wetboek van Strafvordering, aantek. 6 en 7 bij art. 453 (bijgewerkt tot 1 augustus 2001).
HR, 10-02-2015, nr. 13/03920
ECLI:NL:HR:2015:521
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-02-2015
- Zaaknummer
13/03920
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:521, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1156, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1156, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:521, Gevolgd
Uitspraak 10‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Intrekking a.b.i. art. 453.1 Sv? HR leidt uit de gedingstukken af dat de raadsman van verdachte het tijdig ingestelde beroep in cassatie wenste te handhaven, doch dit beroep heeft doen “intrekken” en het direct weer heeft doen instellen, uitsluitend met het oog op het herstellen van een - vermeende - misslag in de oorspronkelijke volmacht. Tegen die achtergrond moet het ervoor worden gehouden dat geen intrekking a.b.i. art. 453.1 Sv heeft plaatsgevonden. Verdachte kan in het beroep worden ontvangen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
10 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/03920
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2013, nummer 21/003455-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij brief van 2 december 2014 heeft de raadsman het eerste middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, is op 1 augustus 2013 door een griffiemedewerker, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd door de toenmalige raadsman van de verdachte, beroep in cassatie ingesteld.
2.2.
Uit de stukken van het geding leidt de Hoge Raad af dat de raadsman van de verdachte het op 1 augustus 2013 ingestelde beroep in cassatie wenste te handhaven, doch dit beroep heeft doen "intrekken" en het direct weer heeft doen instellen, uitsluitend met het oog op het herstellen van een - vermeende - misslag in de oorspronkelijke volmacht. Tegen die achtergrond moet het ervoor worden gehouden dat geen intrekking als bedoeld in art. 453, eerste lid, Sv heeft plaatsgevonden.
2.3.
De verdachte kan mitsdien in zijn beroep worden ontvangen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Intrekking a.b.i. art. 453.1 Sv? HR leidt uit de gedingstukken af dat de raadsman van verdachte het tijdig ingestelde beroep in cassatie wenste te handhaven, doch dit beroep heeft doen “intrekken” en het direct weer heeft doen instellen, uitsluitend met het oog op het herstellen van een - vermeende - misslag in de oorspronkelijke volmacht. Tegen die achtergrond moet het ervoor worden gehouden dat geen intrekking a.b.i. art. 453.1 Sv heeft plaatsgevonden. Verdachte kan in het beroep worden ontvangen. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 13/03920
Mr. Vegter
Zitting 8 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 29 juli 2013 verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard voor zover gericht tegen het onder 1 ten laste gelegde en overigens het vonnis van Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 februari 2013 met inachtneming van hetgeen in het arrest nader is overwogen bevestigd. De Rechtbank sprak verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit, verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en veroordeelde verdachte ter zake van 2. “Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
2. Namens verdachte is op 1 augustus 2013 cassatie ingesteld. Op 6 augustus 2013 is daarna namens de verdachte het cassatieberoep ingetrokken. Vervolgens is, eveneens op 6 augustus 2013, opnieuw namens verdachte cassatie ingesteld. Mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Mr. Kizilocak heeft bij brief van 17 december 2013 een schriftelijke nadere toelichting gegeven. Hij heeft toegelicht dat het cassatieberoep op initiatief van de toenmalig raadsman, van verdachte, mr. H. Raza, is ingetrokken, omdat “er een gebrek zou kleven aan de fax waarin de griffier bij het hof werd verzocht om cassatie in te stellen”. Die toenmalig raadsman heeft dat in een e-mailbericht van 27 november 2013 als volgt toegelicht:
"Op 1 augustus 2013 heb ik in opgemelde zaak namens cliënt cassatie ingesteld (zie bijlage).
Op 6 augustus 2013 is mij opgevallen dat de machtiging aangepast had moeten worden en heb ik om die reden contact opgenomen met de strafgriffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden locatie Arnhem. Mij werd medegedeeld dat de machtiging niet kon aanpassen en daarvoor het cassatieberoep ingetrokken zou moeten worden, waarna deze met de gecorrigeerde machtiging opnieuw kon worden ingesteld.
Om die reden heb ik het cassatieberoep ingetrokken en direct weer laten instellen."
Met een beroep op HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:888 wordt vervolgens betoogd dat het cassatieberoep wegens bijzondere omstandigheden niet als ingetrokken moet worden beschouwd: “De enige reden voor de intrekking van het cassatieberoep is namelijk gelegen in het feit dat de raadsman constateerde dat de fax van 1 augustus niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Om dat gebrek te herstellen is het cassatieberoep ingetrokken en opnieuw ingesteld.”
4. Artikel 453 Sv luidt als volgt:
“1. Uiterlijk tot den aanvang der behandeling van het beroep of bezwaarschrift kan degene door wien het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
2. In het geval de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, is de advocaat-generaal tevens tot intrekking van het hoger beroep bevoegd. Van het gebruik van deze bevoegdheid doet de advocaat-generaal onverwijld mededeling aan de officier van justitie.
3. Eveneens kan afstand worden gedaan van de bevoegdheid om tegen eene bepaalde beslissing of handeling zeker rechtsmiddel aan te wenden.”
5. De tekst van de tweede volzin van het eerste lid van artikel 453 Sv is glashelder: intrekking van het rechtsmiddel brengt afstand mee van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Uit het door de raadsman in zijn toelichting genoemde arrest van de Hoge Raad blijkt inderdaad dat strikte wetstoepassing soms achterwege blijft. In r.o. 2.3 valt onder meer te lezen:
“Ingevolge art. 453, eerste lid, Sv brengt intrekking van het hoger beroep mee afstand van de bevoegdheid dit rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Dit heeft tot gevolg dat het desbetreffende vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Dit is slechts anders indien bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat de intrekking van het hoger beroep - en de daarmee gedane afstand - niet kan gelden als intrekking van het hoger beroep in de zin van de art. 453-455 Sv.”
6. De vraag is wanneer omstandigheden als zo bijzonder kunnen worden aangemerkt dat aan een akte van afstand kan worden voorbij gegaan.1.Ook bij ‘afstand hoger beroep’ (art. 381 Sv) ter terechtzitting van de Politierechter kunnen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat de in het proces-verbaal van de Politierechter vermelde afstand niet kan gelden als afstand als bedoeld in art. 381, eerste lid, Sv.2.Daar kan als bijzondere omstandigheid gelden dat de verdachte dwaalt omtrent de inhoud van het vonnis of de betekenis van zijn afstandsverklaring. Een aanknopingspunt voor de vraag wanneer van bijzondere omstandigheden sprake is, biedt ook de rechtspraak waarin strikte wetstoepassing achterwege blijft bij gebreken inzake het instellen van een rechtsmiddel. De Hoge Raad3.overwoog:
“De Hoge Raad tekent bij het vorenoverwogene aan dat een strikte wetstoepassing niet in de rede ligt in het – zich hier niet voordoende - geval dat de volmacht aan de griffiemedewerker door de verdachte zelf is verstrekt en hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim, bijvoorbeeld als dat is begaan ten gevolge van gebreken in de – in de memorie van toelichting in het vooruitzicht gestelde – ‘informatievoorziening aan de verdachte over de wijze van instellen van rechtsmiddelen’.”
7. Er is geen aanleiding in het onderhavige geval af te zien van een strikte wetstoepassing. Dat de raadsman is afgegaan op verkeerde informatie van de griffie is vooralsnog niet veel meer dan een losse bewering. Het ligt op de weg van de rechtsgeleerde verdediging om in een geval als het onderhavige op zijn minst te trachten bevestiging van die informatie bij de griffie te verkrijgen. Zelfs indien vaststaat dat verkeerde informatie is verstrekt, lijkt mij dat nog niet van een bijzonder geval kan worden gesproken. Van advocaten mag immers worden verwacht –het ligt anders indien de verdachte zelf het rechtsmiddel aanwendt of intrekt- dat zij de implicaties van de aanwending en intrekking van rechtsmiddelen doorgronden en daarbij niet afhankelijk zijn van inlichtingen van medewerkers van de griffie. Dat kan anders liggen ingeval er sprake is van ‘rechtsonzekerheid’4., maar daarvan was in augustus 2013 geen sprake (meer). Er was immers inmiddels rechtspraak van de Hoge Raad die inhield dat een onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.5.
8. Om doelmatigheidsredenen merk ik nog op dat voor het geval Uw Raad meent dat verdachte wel ontvankelijk is in het beroep in cassatie het eerste middel slaagt en de zaak opnieuw zal moeten worden berecht door een Hof. Dat middel klaagt (voor dat geval) namelijk terecht over het achterwege blijven van een aanvulling van het verkorte proces-verbaal van de zitting van het Hof (art. 415 Sv jo 327a Sv). Het tweede middel behoeft dan geen bespreking meer.
9. De slotsom is dat verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep in cassatie.
10. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep in cassatie.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
Zie HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001: AB2060, NJ 2001/695 en HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6775.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 m.nt. Borgers (r.o.3.8.).
Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4479, NJ 2011/261.
HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7146.