Vgl. HR 22 december 2009, NS 2010, 17; HR 22 december 2009, LJN BJ3711 (niet gepubliceerd) en HR 22 december 2009, NJ 2010, 102 m.nt. M.J. Borgers.
HR, 24-05-2011, nr. 09/03227
ECLI:NL:HR:2011:BP4479
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-05-2011
- Zaaknummer
09/03227
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP4479
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP4479, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4479
ECLI:NL:HR:2011:BP4479, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4479
- Wetingang
art. 450 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/190
Conclusie 24‑05‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 21 juli 2009 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 2 juni 2008, waarbij verdachte ter zake van 1. en 4. ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet, meermalen gepleegd’, 2. en 5. ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd’ en 3. en 6. ‘door het bevoegd gezag naar zijn naam gevraagd, een valse naam opgeven, meermalen gepleegd’ ten aanzien van 1., 2., 4. en 5. is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en ten aanzien van 3. en 6. is veroordeeld tot tweemaal hechtenis voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de Politierechter ten aanzien van 1. verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke ontzegging motorrijtuigen te besturen, zoals in het vonnis omschreven.
2.
Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. T. Venneman, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingediend, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van verdachte in zijn hoger beroep.
3.2
De stukken van het geding houden — voor zover hier van belang — het volgende in:
- (i)
een proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 2 juni 2008, waarbij tegen de niet verschenen verdachte verstek is verleend, met een aantekening van het mondeling vonnis;
- (ii)
een mededeling uitspraak betreffende het vonnis van de Politierechter van 2 juni 2008, welke blijkens de daaraan gehechte akte van uitreiking op 31 december 2008 in persoon aan verdachte is uitgereikt;
- (iii)
een brief van mr. G.A. Nandoe Tewarie ter attentie van [betrokkene 1], Rechtbank Den Haag, sector strafrecht, gedateerd en ingekomen bij de griffie van de sector strafrecht van de Rechtbank 's‑Gravenhage op 6 januari 2009, betreffende de zaken met parketnummers 09/614395-07 en 09-610503-05 en — voor zover hier van belang — inhoudende: ‘Tot mij wendde zich [verdachte] met het verzoek zijn belangen te behartigen in bovengenoemde zaken. Hierbij bericht ik u dat ik namens cliënt gemachtigd ben hoger beroep tegen de uitspraken in bovengenoemde zaken in te stellen. Hierbij doe ik zulks en verzoek ik u mij dit te bevestigen’;
- (iv)
een door de griffier opgemaakte akte instellen rechtsmiddel, inhoudende dat op 6 januari 2009 [betrokkene 1], ambtenaar ter griffie van de Rechtbank 's‑Gravenhage, ter griffie van deze rechtbank is gekomen en, daartoe blijkens een bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd, namens verdachte beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 2 juni 2008;
- (v)
een dagvaarding van verdachte in hoger beroep om op 21 juli 2009 ter terechtzitting van het hof te verschijnen.
3.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 21 juli 2009 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘(…)
De voorzitter deelt mede het wenselijk te achten eerst de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep te bespreken. De mededeling uitspraak van het vonnis van de politierechter van 2 juni 2008 met de onderhavige parketnummers is in persoon aan de verdachte uitgereikt op 31 december 2008. Voorts houdt zij de inhoud van de brief van de raadsvrouw van de verdachte, d.d. 6 januari 2009, voor, in welke brief de raadsvrouw de strafgriffie van de rechtbank te 's‑Gravenhage te kennen geeft dat zij hoger beroep wenst in te stellen tegen voornoemd vonnis en dat zij hiertoe door haar cliënt is gemachtigd. Vervolgens is door de griffiemedewerkster [betrokkene 1] op basis van deze brief een akte instellen rechtsmiddel opgemaakt.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld merkt de raadsvrouw in dit verband het navolgende op:
Het klopt wat u net heeft voorgehouden. Ik weet dat ik eigenlijk persoonlijk naar de griffie moet om hoger beroep in te stellen, maar destijds heb ik telefonisch contact gehad met de voornoemde griffiemedewerkster, die mij vertelde dat ik hoger beroep kon instellen door het sturen van een brief waarin ik aangaf dat ik door mijn cliënt was gemachtigd om hoger beroep in te stellen.
De voorzitter deelt mede dat met de inwerkingtreding van de Wet stroomlijnen hoger beroep op 1 maart 2007 de regels met betrekking tot het instellen van hoger beroep strenger zijn geworden. In de voornoemde brief van de raadsvrouw is weliswaar vermeld dat de raadsvrouw door haar cliënt is gemachtigd om hoger beroep in te stellen, maar niet dat de raadsvrouw de griffiemedewerk(st)er een bijzondere volmacht verleent om hoger beroep in te stellen. Ook is in de brief geen adres opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.
De raadsvrouw deelt hierop mede:
Nadat mijn cliënt de mededeling uitspraak van voornoemd vonnis had ontvangen, heb ik naar de griffie gebeld. Er werd mij verteld dat de termijn om hoger beroep in te stellen nog niet was verstreken en [betrokkene 1] zei mij vervolgens dat ik op de vorenomschreven manier hoger beroep kon instellen.
De voorzitter vraagt de advocaat-generaal om haar standpunt terzake.
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, overeenkomstig de door haar aan het gerechtshof overgelegde schriftelijke vordering. Zij merkt hiertoe het navolgende op:
De wet is duidelijk wat betreft de eisen met betrekking tot het geldig instellen van hoger beroep, terwijl bovendien de Wet stroomlijnen hoger beroep reeds op 1 maart 2007 in werking is getreden. De raadsvrouw heeft verzuimd aan de griffiemedewerker een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen om hoger beroep in te stellen, terwijl zij de wet op dit punt behoort te kennen en in ieder geval behoort zij dit beter te weten dan de betreffende griffiemedewerker.
De raadsvrouw deelt hierop mede dat zij blijft bij hetgeen zij zojuist heeft medegedeeld en dat zij de tekst van haar brief van 6 januari 2009 heeft doorgenomen met de griffiemedewerkster [betrokkene 1].
(…)’
3.4
Het hof heeft terstond uitspraak gedaan en heeft in zijn arrest ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende overwogen:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsvrouw van de verdachte heeft per brief, d.d. 6 januari 2009, de strafgriffie van de rechtbank te 's‑Gravenhage te kennen gegeven dat zij hoger beroep wenst in te stellen tegen het vonnis van de politierechter van 2 juni 2008 met bovengenoemde parketnummers en dat zij hiertoe door haar cliënt is gemachtigd.
Ingevolge artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt voor vonnissen gewezen in eerste aanleg ná 1 maart 2007, dat een gemachtigde raadsvrouw bij brief een schriftelijke bijzondere volmacht kan geven aan een griffiemedewerker van de rechtbank om namens een cliënt hoger beroep in te stellen. De raadsvrouw dient in die brief in elk geval aan te geven dat zij door haar cliënt uitdrukkelijk is gemachtigd om hoger beroep in te stellen én zij dient daarbij tevens aan de griffiemedewerker een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen als voormeld.
In de brief van de raadsvrouw is geen melding gemaakt van die laatstgenoemde schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker en ook overigens is van een dergelijke volmacht niet gebleken.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hoger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die de wet daaraan stelt, zodat de verdachte daarin niet- ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
3.5
De steller van het middel heeft aangevoerd dat het hof de brief van mr. Nandoe Tewarie, zoals genoemd onder 3.2 (iii), ten onrechte niet heeft opgevat als een bijzondere volmacht. Kort gezegd is hiertoe aangevoerd dat voorafgaand aan het opstellen van bedoelde brief telefonisch overleg heeft plaatsgevonden tussen mr. Nandoe Tewarie en [betrokkene 1], waarbij is afgesproken dat [betrokkene 1] namens mr. Nandoe Tewarie hoger beroep zou instellen. Bedoelde brief is ter bevestiging van die afspraak opgesteld en kan derhalve niet anders worden opgevat dan als een verzoek aan [betrokkene 1] hoger beroep in te stellen en als een verlening van bijzondere volmacht daartoe. Dat in de brief niet expliciet over een bijzondere volmacht is gesproken, doet hier niet aan af. Ten onrechte heeft het hof nagelaten invulling te geven aan de omstandigheden van het geval en de verwachtingen over en weer.
3.6
Vooropgesteld wordt dat een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat op de wijze van art. 450, derde lid, Sv hoger beroep kan instellen. De schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte hoger beroep in te stellen, zal moeten voldoen aan de in art. 450, derde lid, Sv nader geformuleerde eisen. Dat betekent dat de schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet inhouden:
- (i)
de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv);
- (ii)
de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv);
- (iii)
het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding (art. 450, derde lid, Sv).1.
De schriftelijke mededeling van een advocaat aan de griffie van een rechtbank enkel inhoudende dat namens verdachte hoger beroep wordt ingesteld, wordt niet aangemerkt als een door de advocaat van de verdachte aan een griffiemedewerker verleende schriftelijke volmacht tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep.2.
3.7
De raadsvrouw van verdachte heeft een brief, zoals opgenomen onder 3.2 (iii), naar griffiemedewerkster [betrokkene 1] gestuurd inhoudende dat zij namens verdachte gemachtigd is hoger beroep in te stellen en dat zij zulks aldus doet. Nu de raadsvrouw van verdachte enkel heeft aangegeven hoger beroep in te stellen en er niet expliciet blijk van heeft gegeven de griffiemedewerkster daartoe bijzondere volmacht te verlenen, kan de brief niet worden aangemerkt als een schriftelijke volmacht aan de griffiemedewerkster om namens de verdachte hoger beroep in te stellen. Voorts is met genoemde brief niet voldaan aan de eisen zoals genoemd onder 3.6 (ii) en (iii). Strikt genomen is verdachte dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
3.8
Ter terechtzitting van het hof van 21 juli 2009 is door de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat zij, nadat verdachte de mededeling uitspraak heeft ontvangen, telefonisch contact heeft gehad met de griffiemedewerkster [betrokkene 1]. De griffiemedewerkster heeft haar verteld dat zij hoger beroep kan instellen door het sturen van een brief waarin is vermeld dat zij, de raadsvrouw van verdachte, door verdachte is gemachtigd om hoger beroep in te stellen. De raadsvrouw van verdachte heeft haar brief van 6 januari 2009 met de griffiemedewerkster doorgenomen.
3.9
Hoewel de advocaat voor het namens de verdachte instellen van hoger beroep een eigen verantwoordelijkheid draagt en ook zelf moet controleren of aan alle vereisten hiervoor is voldaan, kan ook een advocaat bescherming inroepen tegen fouten van griffiepersoneel.3. De griffiemedewerkster heeft de raadsvrouw van verdachte medegedeeld dat zij hoger beroep kan instellen door het sturen van een brief waarin is vermeld dat zij, de raadsvrouw van verdachte, door verdachte is gemachtigd hoger beroep in te stellen. Kennelijk is de raadsvrouw van verdachte ervan uit gegaan dat dit de gebruikelijke wijze is om door een griffiemedewerker aldaar hoger beroep te laten instellen en dat hiermee tevens aan alle wettelijke vereisten voor het instellen van hoger beroep, waaronder de in het onderhavige geval gestelde eis van de schriftelijke volmacht aan de griffiemedewerker, is voldaan. Ook een advocaat mag erop vertrouwen dat verstrekte informatie van een griffiemedewerkster omtrent het instellen van een rechtsmiddel geen later fataal blijkende fouten of leemten bevat en dat door het instellen van hoger beroep conform deze verstrekte informatie ook het beoogde doel, te weten: het rechtsgeldig instellen van het rechtsmiddel wordt bereikt. 's Hofs oordeel dat verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep lijdt mijns inziens dan ook aan een motiveringsgebrek.
4.
Het middel slaagt. Gronden waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2011
Vgl. HR 14 december 2010, LJN BN8388, rov. 3.2. in samenhang met 2.3.
Vgl. HR 30 maart 2010, LJN BL3194 en HR 1 juni 2010, LJN BL9116.
Uitspraak 24‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in h.b. Art. 450 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BJ7810 m.b.t. het door een advocaat schriftelijk h.b. instellen op de wijze die is voorzien in art. 450.3 Sv. Onderhavige zaak dateert van voor LJN BJ7810 maar van na de inwerkingtreding van de Wet stroomlijnen hoger beroep. In het licht daarvan en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd, is het in ’s Hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de raadsvrouwe er niet op mocht vertrouwen dat de door de griffiemedewerkster verstrekte informatie omtrent het instellen van een rechtsmiddel geen later fataal blijkende fouten of leemten bevat en dat door het instellen van h.b. conform deze verstrekte informatie ook het beoogde doel, te weten het rechtsgeldig instellen van het rechtsmiddel wordt bereikt, zonder nadere motivering, die ontbreekt niet begrijpelijk.
24 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/03227
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2009, nummer 22/000094-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T. Venneman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2009 houdt in:
"De voorzitter deelt mede het wenselijk te achten eerst de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep te bespreken. De mededeling uitspraak van het vonnis van de politierechter van 2 juni 2008 met de onderhavige parketnummers is in persoon aan de verdachte uitgereikt op 31 december 2008. Voorts houdt zij de inhoud van de brief van de raadsvrouw van de verdachte, d.d. 6 januari 2009, voor, in welke brief de raadsvrouw de strafgriffie van de rechtbank te 's-Gravenhage te kennen geeft dat zij hoger beroep wenst in te stellen tegen voornoemd vonnis en dat zij hiertoe door haar cliënt is gemachtigd. Vervolgens is door de griffiemedewerkster [betrokkene 1] op basis van deze brief een akte instellen rechtsmiddel opgemaakt.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld merkt de raadsvrouw in dit verband het navolgende op:
Het klopt wat u net heeft voorgehouden. Ik weet dat ik eigenlijk persoonlijk naar de griffie moet om hoger beroep in te stellen, maar destijds heb ik telefonisch contact gehad met de voornoemde griffiemedewerkster, die mij vertelde dat ik hoger beroep kon instellen door het sturen van een brief waarin ik aangaf dat ik door mijn cliënt was gemachtigd om hoger beroep in te stellen.
De voorzitter deelt mede dat met de inwerkingtreding van de Wet stroomlijnen hoger beroep op 1 maart 2007 de regels met betrekking tot het instellen van hoger beroep strenger zijn geworden. In de voornoemde brief van de raadsvrouw is weliswaar vermeld dat de raadsvrouw door haar cliënt is gemachtigd om hoger beroep in te stellen, maar niet dat de raadsvrouw de griffiemedewerk(st)er een bijzondere volmacht verleent om hoger beroep in te stellen. Ook is in de brief geen adres opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.
De raadsvrouw deelt hierop mede:
Nadat mijn cliënt de mededeling uitspraak van voornoemd vonnis had ontvangen, heb ik naar de griffie gebeld. Er werd mij verteld dat de termijn om hoger beroep in te stellen nog niet was verstreken en [betrokkene 1] zei mij vervolgens dat ik op de vorenomschreven manier hoger beroep kon instellen.
De voorzitter vraagt de advocaat-generaal om haar standpunt terzake.
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, overeenkomstig de door haar aan het gerechtshof overgelegde schriftelijke vordering. Zij merkt hiertoe het navolgende op:
De wet is duidelijk wat betreft de eisen met betrekking tot het geldig instellen van hoger beroep, terwijl bovendien de Wet stroomlijnen hoger beroep reeds op 1 maart 2007 in werking is getreden. De raadsvrouw heeft verzuimd aan de griffiemedewerker een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen om hoger beroep in te stellen, terwijl zij de wet op dit punt behoort te kennen en in ieder geval behoort zij dit beter te weten dan de betreffende griffiemedewerker.
De raadsvrouw deelt hierop mede dat zij blijft bij hetgeen zij zojuist heeft medegedeeld en dat zij de tekst van haar brief van 6 januari 2009 heeft doorgenomen met de griffiemedewerkster [betrokkene 1]."
2.2.2. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft per brief, d.d. 6 januari 2009, de strafgriffie van de rechtbank te 's-Gravenhage te kennen gegeven dat zij hoger beroep wenst in te stellen tegen het vonnis van de politierechter van 2 juni 2008 met bovengenoemde parketnummers en dat zij hiertoe door haar cliënt is gemachtigd.
Ingevolge artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt voor vonnissen gewezen in eerste aanleg ná 1 maart 2007, dat een gemachtigde raadsvrouw bij brief een schriftelijke bijzondere volmacht kan geven aan een griffiemedewerker van de rechtbank om namens een cliënt hoger beroep in te stellen. De raadsvrouw dient in die brief in elk geval aan te geven dat zij door haar cliënt uitdrukkelijk is gemachtigd om hoger beroep in te stellen én zij dient daarbij tevens aan de griffiemedewerker een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen als voormeld.
In de brief van de raadsvrouw is geen melding gemaakt van die laatstgenoemde schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker en ook overigens is van een dergelijke volmacht niet gebleken.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hoger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die de wet daaraan stelt, zodat de verdachte daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.2.3. Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een door de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage ondertekende "Akte instellen rechtsmiddel", inhoudende:
"Op 06 januari 2009 kwam ter griffie van deze rechtbank
[betrokkene 1]
ambtenaar ter voormelde griffie
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd door na te noemen persoon tot het aanwenden van na te melden rechtsmiddel, die verklaarde namens:
naam [verdachte]
voornamen [voornamen]
geboren [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
wondende te [woonplaats]
adres [adres]
Beroep in te stellen tegen het vonnis gewezen door de Politierechter in deze rechtbank op 02 juni 2008."
Aan deze akte is een brief van 6 januari 2009 gehecht, gericht aan [betrokkene 1], griffiemedewerkster van de Rechtbank te 's-Gravenhage, voor zover hier van belang, inhoudende:
"Geachte [betrokkene 1],
Tot mij wendde zich [verdachte] met het verzoek zijn belangen te behartigen in bovengenoemde zaken. Hierbij bericht ik u dat ik namens cliënt gemachtigd ben hoger beroep tegen de uitspraken in bovengenoemde zaken in te stellen. Hierbij doe ik zulks en verzoek ik u mij dit te bevestigen.
(...)
Vertrouwend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
G.A. Nandoe Tewarie"
2.3. Het Hof heeft de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn beroep doen steunen op de vaststelling dat de brief van de raadsvrouwe aan de griffiemedewerkster niet inhoudt een op grond van art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv vereiste bijzondere volmacht aan die griffiemedewerkster om namens de verdachte hoger beroep in te stellen en dat ook overigens niet van een dergelijke volmacht is gebleken.
2.4.1. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, kan ook een advocaat schriftelijk hoger beroep instellen op de wijze die is voorzien in art. 450, derde lid, Sv. De daartoe vereiste schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker moet dan inhouden (i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep, (ii) de verklaring dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep, en (iii) het door de verdachte opgegeven adres voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.
2.4.2. Voordat de Hoge Raad bovengenoemd arrest had gewezen, leidde de wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzingen van de tenlastelegging (Wet stroomlijnen hoger beroep; Stb. 470) tot onzekerheid wat betreft de vraag of een advocaat aan een griffiemedewerker een schriftelijke volmacht kan verlenen om namens de verdachte een rechtsmiddel in te stellen, in het bijzonder doordat de uit de memorie van toelichting sprekende bedoeling hieromtrent niet in de wettelijke regeling is verwoord. In het licht daarvan en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd, is het in 's Hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de raadsvrouwe er niet op mocht vertrouwen dat de door de griffiemedewerkster verstrekte informatie omtrent het instellen van een rechtsmiddel geen later fataal blijkende fouten of leemten bevat en dat door het instellen van hoger beroep conform deze verstrekte informatie ook het beoogde doel, te weten het rechtsgeldig instellen van het rechtsmiddel wordt bereikt, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 mei 2011.