Met weglating van voetnoten.
HR, 05-04-2022, nr. 21/01816
ECLI:NL:HR:2022:505
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2022
- Zaaknummer
21/01816
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:505, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:3123
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:109
ECLI:NL:PHR:2022:109, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:505
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Overval op horecagelegenheid (art. 312.1 Sr). Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). 1. Heeft hof ten onrechte bewezenverklaring uitsluitend gebaseerd op verklaring van aangeefster? 2. Heeft hof ten onrechte niet gerespondeerd op uitdrukkelijk onderbouwd standpunt m.b.t. bewijsminimum? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01816
Datum 5 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 april 2021, nummer 20-000322-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2022.
Conclusie 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Overval op snackbar. Middel klaagt dat (1) bewezenverklaring uitsluitend is gebaseerd op verklaring van aangeefster en (2) hof niet heeft gerespondeerd op uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01816
Zitting 15 februari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 april 2021 het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 januari 2020 vernietigd voor wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging en het vonnis voor het overige bevestigd met aanvulling en verbetering van gronden. In het vonnis is de verdachte wegens 1. “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” en 2. “mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden als in het vonnis omschreven, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank beslist op twee vorderingen van benadeelde partijen en aan de verdachte twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het vonnis nader omschreven.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel klaagt allereerst dat het hof het onder 1 bewezenverklaarde in wezen uitsluitend heeft gebaseerd op de verklaring van de aangeefster [aangeefster], ten gevolge waarvan de bewezenverklaring van dit feit in strijd is met art. 342, tweede lid, Sv, althans onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Ten tweede klaagt het middel dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat aan het bewijsminimum niet werd voldaan en het feit niet bewezen kon worden verklaard, terwijl van dat standpunt is afgeweken en een dergelijke respons niet besloten ligt in de nadere bewijsoverweging van de rechtbank. Beide klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Ten laste van de verdachte is in het door het hof bevestigde vonnis onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 13 december 2017, in de gemeente Roermond, een hoeveelheid geld, dat toebehoorde aan [A], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het dreigend met een mes in zijn, verdachtes, hand lopen in de richting van genoemde [aangeefster] en het dreigend houden van een mes ter hoogte van de buik van genoemde [aangeefster] en daarbij op dreigende toon tegen genoemde [aangeefster] zeggen dat hij, verdachte, geld wilde hebben en dat genoemde [aangeefster] niet mocht praten anders zou hij, verdachte, genoemde [aangeefster] steken”.
5. Het bevestigde vonnis bevat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende overwegingen met betrekking tot de beoordeling van het bewijs:1.
“Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [aangeefster] onbetrouwbaar is en van het bewijs dient te worden uitgesloten. Nu verdachte alleen door aangeefster als dader van de overval wordt aangewezen, is er bij uitsluiting van de verklaring van aangeefster verder geen bewijs voor de betrokkenheid van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat ook zonder bewijsuitsluiting onvoldoende bewijs voorhanden is voor deze betrokkenheid, nu de verklaring die aangeefster heeft afgelegd geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel en de overige verklaringen ‘van horen zeggen’ zijn.
[…]
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Op 14 december 2017 relateerde verbalisant [verbalisant 1] als volgt:
Op 13 december 2017. omstreeks 21.30 uur, kreeg ik de melding te gaan naar de [a-straat 1] te Roermond. Aldaar zou een beroving zijn geweest en zou gedreigd zijn met een mes. Om 21.35 uur was ik ter plaatse. Ik sprak met de meldster [aangeefster]. Zij deelde mij mede dat de dader 15 minuten geleden was weggelopen en dat de dader een vaste klant betrof. Ze wist dat deze bij de [B] werkzaam was geweest. Ze deelde ons mede dat de jongen welke aan de linker gokautomaat stond, samen met de dader gegokt zou hebben ’s middags. Ik zag dat de aangeefster wees naar een jongen in de zaak. Deze jongen gaf op te zijn: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1995.
Aangeefster [aangeefster] verklaarde op 13 december 2017 als volgt:
Op woensdag 13 december 2017 was ik omstreeks 21.15 uur aan het werk in mijn snackbar op de [a-straat 1] te Roermond. Achterin de zaak staan twee gokkasten. Op een van die kasten was een jongeman aan het spelen, al zeker vanaf 17.00 uur. Die jongen komt hier vaker. Op enig moment was hij door zijn geld heen en zei hij dat hij ergens geld ging halen. De jongen verliet de zaak voor ongeveer vijf minuten. Even later (21.15 uur) zag ik dat de jongen weer binnenkwam. Ik stond op dat moment achter de toonbank. Ik zag dat de jongen achter de toonbank langs naar mij toe kwam lopen. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat hij boos was en dat hij zijn geld terug wilde hebben. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vasthield. Ik hoorde dat hij zei dat ik niet mocht praten, anders zou hij mij steken. Terwijl hij dat zei hield hij het mes naar mij gericht ter hoogte van mijn buik. Ik zag dat de jongen uit het kastje onder de kassa een doorzichtige plastic zak met daarin 2-euro munten pakte. Daarna is de jongen achter de balie vandaan gelopen en verliet hij de zaak. Ik kan de jongen als volgt omschrijven: 20 a 25 jaar oud, licht getinte huidskleur, ongeveer 1.75m lang, zwart kort haar, zwart baardje, helemaal in het zwart gekleed. Ik ben heel erg geschrokken van wat er gebeurd is. Ik was heel bang dat mij iets aangedaan zou worden. Ik weet dat die jongen vroeger voor [B] werkte.
Aangeefster [aangeefster] verklaarde op 17 december 2017 als volgt:
De jongen die al vanaf 17.00 uur aan het gokken was speelde op de rechter gokkast. Ik weet nu dat hij [verdachte] heet. Verder was er een andere jongen op de linker gokkast aan het spelen. Deze jongen was na de overval ook weer in de cafetaria toen de politie daar was. Ongeveer twee maanden geleden kwamen [verdachte] en die jongen samen in een bus van de [B]. Ik heb direct nadat [verdachte] wegrende naar de politie gebeld. Hij is vanaf 17.00 uur totdat hij kort voor de overval wegging, de hele tijd in de cafetaria geweest. Omstreeks 21.20 uur vertelde [verdachte] dat hij geld ging halen. Ik zag dat hij de cafetaria verliet en in de richting van de [b-straat] liep.
Ongeveer 5 minuten later kwam hij terug lopen. Toen [verdachte] terugkwam stond ik achter de toonbank. Ik zag [verdachte] voor mij staan. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes had. Ik zag dat hij met de punt van het mes in mijn richting wees. Hij hield het mes ongeveer 15 centimeter van mijn lichaam af. Ik hoorde hem zeggen: “[aangeefster], ik ben boos, ik wil mijn geld terug”. Hij hield zijn linkerhand tegen mijn mond zodat ik niet kon praten. Hij zei toen: "Niet praten, niks zeggen anders steek ik jou”. Ik zag dat hij onder de kassa een zak met kleingeld, met daarin munten van 2 euro pakte. Daarna ging hij weg en zag ik dat hij wegrende in de richting van de [b-straat]. Twee maanden geleden kwam [verdachte] bij de cafetaria met een [B] bus. Hij droeg toen ook kleren van [B]. Ik ben bij [betrokkene 2] geweest en heb tegen hem gezegd dat zijn broer mij overvallen had en met een mes bedreigd had. Ik zei dat ik mijn geld terug wilde hebben, ongeveer 400 euro. [betrokkene 2] zei dat hij naar zijn broer zou gaan en dit zou onderzoeken. Later werd ik gebeld door [betrokkene 2]. Hij zei toen dat het 150 euro was.
Aan aangeefster werd een foto getoond van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]. Aangeefster verklaarde: Dat is hem. Hij is het zeker. Voor 100 procent, nee voor 200 procent. Ik zag al aan de achterzijde dat hij het is.
Opmerking verbalisant [verbalisant 2]: bij het pakken van de foto keek aangeefster tegen de achterzijde van het fotoblad. Door de lichtinval riep zij al, nog voordat zij de foto van voren had gezien: “Dat is hem”.
Door [betrokkene 2] werd bevestigd dat aangeefster op 14 of 15 december 2017 bij hem is geweest en hem confronteerde met de overval op haar cafetaria. Ook heeft hij naar aanleiding van dat bezoek contact gehad met zijn broer [verdachte] .
Getuige [betrokkene 1] verklaarde op 20 januari 2018 als volgt:
Ik heb op 13 december 2017 gewerkt tot 16.00 uur of 16.30 uur. Ik ben pakketbezorger bij [B]. Ik ben naar de cafetaria gegaan. Ik heb daar ook even op de gokkast gespeeld. Er staan twee fruitmachines. In eerste instantie stond ik alleen bij de gokkast en even later kwam een andere jongen binnen die op de gokkast naast mij ging spelen. Ik heb ongeveer een half uurtje gespeeld en ben toen naar een jongen gegaan om mijn haar te laten knippen. Rond 22.00 uur ben ik weer naar de cafetaria gegaan. Ik hoorde toen dat de zaak was overvallen. Ik hoorde dat de eigenaresse van de cafetaria vertelde dat de jongen die haar overvallen had, ’s middags samen met mij aan de gokkast had gestaan. Die jongen heet [verdachte] .
Op 19 januari 2018 relateerde verbalisant [verbalisant 3] als volgt:
Op 21 december 2017 heb ik de beelden bekeken van een camera die zicht had op de kruising van de [a-straat] met de [c-straat]. Ik zag op deze beelden op 13 december 2017 om 21.17 uur een persoon vanuit de richting van de friture lopend in beeld kwam en in de richting van de [b-straat] liep. Vervolgens zag ik dat ongeveer anderhalve minuut later, om 21.18 uur, een persoon, die geheel voldeed aan het signalement van de persoon op de beelden van 21.17 uur, weer uit de richting van de [b-straat] aan kwam lopen en in de richting van de friture liep. Daarna zag ik dat dezelfde persoon diezelfde avond om 21.21 uur rennend vanuit de richting van de friture in de richting van de [b-straat].
Bij de fouillering van verdachte werd op 23 januari 2018 een mobiele telefoon inbeslaggenomen. Het toestel was voorzien van 2 simkaarten met de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2]. De aansluiting van het nummer [telefoonnummer 1] werd in september 2017 beëindigd. Uit de gegevens opgeslagen op de telefoon bleek dat onder de contacten 3 keer een contact ' [verdachte] ’ staat opgeslagen, waaronder 1 keer ’ [verdachte] ’. Aan alle drie de contacten is het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en het emailaccount [e-mailadres] gekoppeld.
Uit mastgegevens van 13 december 2017 blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zich, in de periode dat de overval werd gepleegd, heeft bevonden in een geografisch gebied te Roermond waarin de plaats delict is gelegen.
Verdachte verklaarde op 23 januari 2018 als volgt:
Ik ben te bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. V: Wij hadden nog een ander telefoonnummer, namelijk het nummer [telefoonnummer 2]. A: Dat is hem. Ik heb namelijk twee simkaarten in de telefoon.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting als volgt:
Ik was bij iemand in dienst die als ZZP-er bij [B] werkte. Ik ken een jongen genaamd [betrokkene 1]. Het klopt dat mijn broer [betrokkene 2] contact met mij heeft opgenomen met de vraag of ik iets met de overval te maken heb gehad.
Overwegingen
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde. Daartoe betwist hij allereerst de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, die bovendien onvoldoende steun vindt in enig ander bewijsmateriaal.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster wel degelijk betrouwbaar is. Haar verklaring wordt immers ondersteund door de verklaring van getuige [betrokkene 1], de camerabeelden, de telefoon- en mastgegevens en de bevindingen omtrent het contact met [betrokkene 2] . Dat aangeefster en verdachte ten tijde van de overval alleen in de cafetaria waren, brengt daarom niet mee dat de verklaring van aangeefster niet of minder betrouwbaar is. De rechtbank merkt daarbij op dat aangeefster in hoofdlijnen consistent verklaart omtrent hetgeen haar is overkomen en dat niet is gebleken van enig motief van aangeefster verdachte onterecht te beschuldigen. Aangeefster heeft onmiddellijk na de overval aangegeven dat de dader een vaste klant is en dat hij ’s middags samen met getuige [betrokkene 1] heeft staan gokken in haar cafetaria. Deze getuige bevestigt dit en noemt ook de naam van verdachte. Verder geeft aangeefster meteen een duidelijke omschrijving van de dader. Verdachte, zoals hij er toen blijkens de in het dossier aanwezige foto uitzag, past binnen die omschrijving. Voorts weet aangeefster te melden dat de door haar beschreven dader voor [B] heeft gewerkt, wat (later) juist blijkt. Het blote feit dat aangeefster in haar verhoor door de politie aanvankelijk een andere naam heeft genoemd dan die van verdachte en zij verder heeft verklaard dat de dader mogelijk in een BMW X6 reed, wat niet het geval was, is op zichzelf dan onvoldoende haar hele verklaring als onbetrouwbaar te bestempelen en voor bewijs onbruikbaar te achten zoals de raadsman ingang heeft willen doen vinden. De rechtbank tekent hierbij aan dat aangeefster de naam van de dader op het moment van haar eerste verklaring niet kende. Het enig dat haar kennelijk voor ogen stond was alle beschikbare informatie met de politie te delen in de zoektocht naar de dader van de overval op haar cafetaria. In deze zoektocht past ook haar bezoek aan [betrokkene 2] , de broer van verdachte. Dit bezoek wordt ook bevestigd door deze broer en aangeefster is daar ook eerlijk over in haar verklaring. De conclusie van de raadsman dat uit dit bezoek moet worden afgeleid dat aangeefster zich tijdens de overval kennelijk niet bedreigd heeft gevoeld, onderschrijft de rechtbank niet. Het een sluit het ander immers niet uit en aangeefster heeft op 13 december 2017 duidelijk verklaard dat ze ten tijde van de overval erg bang was dat haar iets aangedaan zou worden. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.”
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Het hof vult aan en verbetert de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, in die zin dat:
- op pagina 2 van het vonnis in het relaas van verbalisant [verbalisant 1] de zin ‘Op 13 december 2017, omstreeks 21.30 uur, kreeg ik de melding te gaan naar de [a-straat 1] te Roermond’ wordt gewijzigd in: ‘Op 13 december 2017, omstreeks 21.30 uur, kreeg ik van de meldkamer het verzoek te gaan naar de [a-straat 1] te Roermond’.
- op pagina 2 van het vonnis aan de verklaring van aangeefster [aangeefster] wordt toegevoegd dat zij aangifte deed mede namens [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te Roermond (het hof begrijpt: in de gemeente Roermond);
[…]
- aan de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit wordt toegevoegd:
○ het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2017 (PL23002017198107, onderzoeksnummer LB 1R017119 Clivia) pagina 11, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [aangeefster]:
■ Ik kan de jongen als volgt omschrijven:
(...)
- Licht getinte huidskleur
(...)
- Zwart kort haar
- Zwart baardje;
○ de eigen waarneming van het hof dat de foto van verdachte d.d. 23 januari 2018 op de ID Staat opgenomen in voornoemd proces-verbaal op pagina 57 overeenstemt met de door de getuige gegeven beschrijving van het uiterlijk van de verdachte;
○ de verklaring van getuige [betrokkene 1] zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris d.d. 21 december 2020, voor zover inhoudende:
Voordat ik bij de kapper terecht kon ben ik ook in de cafetaria geweest. Ik heb daar friet gegeten. Ik heb toen ook op de fruitautomaat gespeeld. Daar stonden twee fruitautomaten. (..) Ik heb bij de politie wel de waarheid verklaard, want ik lieg gewoon niet.
Het hof stelt vast dat getuige [betrokkene 1] onmiskenbaar doelt op zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie op 20 januari 2018, vastgelegd op pagina’s 30 en 31, welke verklaring de rechtbank voor het bewijs heeft gebezigd en met welke bewijsvoering het hof zich verenigt.”
7. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2021 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Overval cafetaria
Er is in dezen maar één verklaring die cliënt aanwijst als degene die de overval heeft gepleegd, namelijk de verklaring van [aangeefster]. De verdediging is van mening dat deze verklaring als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en derhalve van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu er behoorlijk wat tegenstrijdigheden in haar verklaring zitten. Subsidiair is de verdediging van mening dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van [aangeefster].
[…]
Voor zover het gerechtshof van oordeel is dat de verklaring van [aangeefster] wel betrouwbaar is, is er naar de mening van de verdediging nog immer onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig, nu er geen steunbewijs is voor de verklaring van [aangeefster].
Uitgaande van de unus testis jurisprudentie van de Hoge Raad 'kan het bewijs dat de verdachte het delict heeft begaand niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De door de getuige benoemde feiten en omstandigheden moeten niet op zichzelf staan en moeten voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of voldaan is aan het vereiste in artikel 342 lid 2 Sv laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Verder moet er sprake zijn van een verband tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal, waarbij dit verband duidelijk moet zijn en er geen sprake dient te zijn van een te ver verwijderd verband.’
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er in dezen geen steunbewijs aanwezig is.
In dit verband wordt allereerst naar de beschikking van de raadkamer gevangenhouding verwezen, welke op basis van het dossier destijds geen ernstige bezwaren aanwezig achtte. De raadkamer beschikte destijds over hetzelfde dossier als de rechtbank en uw gerechtshof beschikte, met uitzondering van de telefoongegevens.
Het wordt onbegrijpelijk en ook niet juist geacht dat de rechtbank op basis van hetzelfde dossier bij vonnis van 30 januari 2020 wel tot een bewezenverklaring komt, terwijl de raadkamer niet eens ernstige bezwaren aannam. Als er al geen ernstige bezwaren aanwezig waren, dan is er al helemaal geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van [aangeefster] wel wordt ondersteund door ander bewijs, allereerst door de telefoongegevens. Naar de mening van de verdediging kunnen deze echter niet als voldoende steunbewijs worden aangemerkt voor de verklaring van [aangeefster]. Cliënt heeft tijdens zijn verhoor aangegeven dat het niet zijn telefoon was, zodat allereerst al niet is vast te stellen dat cliënt ook daadwerkelijk degene is geweest die die sites heeft bezocht.
Verder heeft cliënt ter zitting een zeer plausibele verklaring gegeven voor het eventueel bezoeken van de betreffende sites of het beschikken over screenshots van nieuwsberichten. Cliënt heeft verklaard dat dit soort berichten vaak in groepsapps worden gedeeld, hetgeen een zeer gebruikelijk iets is. Ook is het niet vreemd dat cliënt, indien hij verneemt dat er in de stad waar hij woont een overval is gepleegd, nieuwsberichten hierover bekijkt. Het bekijken van de nieuwsberichten kan derhalve niet als steunbewijs worden gezien.
In dit verband is het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 december 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:14008) van belang. In die zaak was sprake van een filmpje over een overval wat tussen de verdachten werd verspreid en waarin ook nog werd gezegd dat zij die overval hadden gepleegd. De rechtbank heeft het bezit van dit filmpje echter niet als afdoende steunbewijs gezien, zodat het bekijken van berichten al helemaal niet als steunbewijs kan worden gezien.
Ook de aanwezigheid van de telefoon van cliënt in het gebied 34449 tussen 20.35 uur en 21.07 uur en in het gebied 344388 tussen 19.39 uur en 21.18 uur kan niet als steunbewijs dienen. Dit betreft immers een dermate groot gebied, waarbij ook nog van belang is dat cliënt woonachtig is in Roermond, zodat het feit dat zijn telefoon daar aanwezig is, niets zegt. Ook deze gegevens kunnen derhalve niet als steunbewijs dienen. Ook is nog van belang dat 34388 niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft verder nog geoordeeld dat de camerabeelden de verklaring van [aangeefster] ondersteunen, maar ook dit wordt door de verdediging betwist. Op de camerabeelden is immers niemand te herkennen, zodat deze beelden niet ter ondersteuning van de verklaring van [aangeefster] kunnen gelden. Een en ander zoals de raadkamer eerder ook heeft geoordeeld.
Verder zijn de bevindingen omtrent het contact met [betrokkene 2] door de rechtbank als ondersteuning aangemerkt, maar ook dit betreft in de visie van de verdediging geen ondersteuning.
[aangeefster] bezoekt [betrokkene 2] kennelijk naar aanleiding van hetgeen klanten hierover hebben verteld. Wie dat zijn en waarom ze tot [verdachte] en [betrokkene 2] zijn gekomen, wordt echter niet bekend.
Als [betrokkene 2] hierover bevraagd wordt dan geeft hij allereerst aan dat hij zich niet kan voorstellen dat [verdachte] iets met de overval te maken had. Er wordt ook gerelateerd dat hij contact heeft gehad met [verdachte] maar dat hij heeft gezegd er niets mee te maken te hebben. Later zegt [betrokkene 2] niets meer met de zaak te maken willen hebben, omdat hij heeft gebroken met zijn broertje en er allemaal mensen voor hem bij [betrokkene 2] aan de deur komen.
Dit enkele contact kan geen steunbewijs vormen voor de verklaring van [aangeefster]. Zij heeft hem zelf benaderd en hem haar verhaal vertelt, terwijl [betrokkene 2] niets verklaart waaruit blijkt dat [verdachte] de overval gepleegd heeft. Het enige dat [betrokkene 2] aan de politie vertelt, is wat hij van [aangeefster] heeft vernomen en is derhalve afkomstig uit dezelfde bron.
Verder is ook nog van belang dat het verhaal dat [aangeefster] vertelt over dat [betrokkene 2] gezegd zou hebben dat de buit maar € 150,00, zou zijn, enkel afkomstig is van [aangeefster] en niet door [betrokkene 2] wordt bevestigd. De bevindingen omtrent het contact met [betrokkene 2] kunnen derhalve niet als steunbewijs dienen. Dat [aangeefster] eigenhandig naar iemand toe gaat om verhaal te halen, zonder dat hier vervolgens iets uitkomt, kan immers bezwaarlijk als steunbewijs worden aangemerkt.
Tot slot is ook de getuigenverklaring van [betrokkene 1] door de rechtbank als steunbewijs aangemerkt. Naar de mening van de verdediging kan deze verklaring evenmin als steunbewijs dienen. Deze getuige is allereerst immers niet aanwezig geweest bij de overval, maar verklaart enkel iets over wat in de middag voorafgaand aan de overval in de cafetaria zou zijn gebeurd, zodat er sprake is van een te ver verwijderd verband.
[aangeefster] heeft aangegeven dat [betrokkene 1] samen met de dader ’s middags had gegokt in de cafetaria en [betrokkene 1] verklaart dat hij inderdaad met iemand heeft gegokt.
Die persoon met wie hij heeft gegokt, noemt [betrokkene 1] op diezelfde dag, derhalve nog maar kort nadat hij met die persoon heeft gegokt, [betrokkene 3]. [betrokkene 1] wordt een maand later gehoord door de politie en wijzigt dan ineens zijn verklaring (net als [aangeefster]) naar [verdachte] . Waarom hij eerst heeft gezegd dat [betrokkene 3] degene was waarmee hij had gegokt is door de politie echter niet gevraagd en derhalve niet duidelijk geworden.
Ook heeft de politie verzuimd te vragen of [betrokkene 1] en [aangeefster] in de tussentijd nog contact met elkaar hebben gehad en over een en ander hebben gesproken. Verder is ook niet uit de verklaring van [betrokkene 1] af te leiden of er nog meerdere personen in de cafetaria in de middag aanwezig waren en of [betrokkene 1] derhalve wel de juiste persoon heeft aangewezen.
Gelet op deze onduidelijkheden is [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris als getuige gehoord Daar heeft hij verklaard vooral niet veel meer te weten van hetgeen destijds is gebeurd.
Wat hij wel verklaart is over waarom hij destijds twee namen heeft genoemd. Hij zegt hierover dat dat waarschijnlijk een vergissing was, maar wat voor vergissing dat was, weet hij niet. Het is dus niet duidelijk of het noemen van de naam ‘[betrokkene 3]’ of het noemen van de naam ‘ [verdachte] ’ een vergissing was.
De verklaring die door de rechtbank ter ondersteuning is gebruikt, is de verklaring van [betrokkene 1] waarin hij [verdachte] noemt als degene waarmee hij in de middag heeft gegokt. Nu [betrokkene 1] eerst [betrokkene 3] noemt als degene die samen met hem heeft gegokt, nog immer niet duidelijk is geworden waarom hij is geswitcht naar [verdachte] , hij later heeft aangegeven zich te hebben vergist, maar niet duidelijk is geworden wat dan die de vergissing was, is de verdediging van mening dat er teveel twijfel bestaat over hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard en de verklaring van [betrokkene 1] van 20 januari 2018 derhalve niet als steunbewijs kan worden gebruikt.
Een en ander klemt te meer nu [betrokkene 4], welke ook aanwezig was in de cafetaria, een signalement van de persoon geeft die aanwezig was in de cafetaria welk niet overeenkomt met het signalement van cliënt.
Nu ook de verklaring van [betrokkene 1] niet als steunbewijs gebruikt kan worden, is er geen sprake van enig steunbewijs zodat cliënt dient te worden vrijgesproken.”
8. Voor de beoordeling van de eerste klacht van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Volgens art. 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.2.Met betrekking tot de vereiste steun in ander bewijsmateriaal geldt dat dit bewijs geen betrekking behoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen.3.Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.4.Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.5.Opmerking verdient tot slot dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.6.
9. Daarnaast dient voor de beoordeling van de tweede klacht van het middel het volgende te worden vooropgesteld. De rechter die in zijn beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingevolge art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv dient in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Deze plicht tot nadere motivering houdt in dat het standpunt in de uitspraak beargumenteerd moet worden weerlegd. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de argumenten. Ook kan zich het geval voordoen dat, wanneer het naar voren gebrachte, door de rechter niet aanvaarde standpunt niet uitdrukkelijk wordt weerlegd, de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante, bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin de weerlegging van het standpunt besloten ligt.7.
10. In deze zaak heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis het primaire verweer dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar is en het subsidiaire verweer dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in enig ander bewijsmateriaal uitdrukkelijk verworpen. In het bevestigde vonnis is de rechtbank aldus ingegaan op het verweer dat aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv niet is voldaan. In dat kader heeft de rechtbank in de door het hof overgenomen overwegingen onder meer overwogen dat de verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [betrokkene 1], de camerabeelden, de telefoon- en mastgegevens en de bevindingen omtrent het contact met [betrokkene 2] . Verder wordt in de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen van de rechtbank gewezen op een aantal specifieke punten waarop de verklaringen van de aangeefster steun vinden in andere bewijsmiddelen. Allereerst wordt overwogen dat de verklaring van de aangeefster dat de dader een vaste klant is en dat hij ’s middags samen met getuige [betrokkene 1] heeft staan gokken in haar cafetaria, wordt bevestigd door de getuige [betrokkene 1], die ook de naam van de verdachte noemt. Verder wordt in aanmerking genomen dat de verdachte, zoals hij er destijds blijkens de in het dossier aanwezige foto uitzag, past binnen de duidelijke omschrijving die de aangeefster heeft gegeven van de dader. Daarnaast houden de overwegingen in dat de aangeefster weet te melden dat de door haar beschreven dader voor [B] heeft gewerkt, wat (later) juist blijkt. Daarmee had de rechtbank kennelijk het oog op de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte dat hij bij iemand in dienst was die als ZZP-er bij [B] werkte. Ten slotte wordt overwogen dat het bezoek aan [betrokkene 2] , de broer van verdachte, wordt bevestigd door deze broer.
11. Over de camerabeelden houden de gebezigde bewijsmiddelen in dat om 21.17 uur een persoon is te zien die vanuit de richting van de snackbar kwam en in de richting van de [b-straat] liep, dat ongeveer anderhalve minuut later, om 21.18 uur, een persoon, die geheel voldeed aan het signalement van de persoon op de beelden van 21.17 uur, weer uit de richting van de [b-straat] aan kwam lopen en in de richting van de snackbar liep en dat dezelfde persoon om 21.21 uur vanuit de richting van de snackbar in de richting van de [b-straat] rende. Deze waarnemingen bieden steun voor de verklaringen van de aangeefster dat de jongen die de overval heeft gepleegd voorafgaand aan de overval in de snackbar was, dat de jongen de snackbar voor ongeveer vijf minuten heeft verlaten, dat zij even later zag dat de jongen weer binnenkwam en dat de jongen na de overval de snackbar weer heeft verlaten.
12. De voor het bewijs gebezigde verklaring die de getuige [betrokkene 1] bij de politie heeft afgelegd, houdt onder meer in dat hij naar de snackbar is gegaan, dat hij ongeveer een half uurtje op een gokkast heeft gespeeld, dat een jongen op de gokkast naast hem ging spelen en dat die jongen [verdachte] heet. Deze verklaring, die het hof kennelijk gelet op de verklaring die de getuige bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, betrouwbaar acht, biedt steun voor de verklaringen van de aangeefster dat het de verdachte is geweest die de overval op de snackbar heeft gepleegd.
13. Verder vinden de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster, voor zover inhoudende dat zij bij [betrokkene 2] is geweest, dat zij tegen hem heeft gezegd dat zij haar geld terug wilde hebben, dat [betrokkene 2] zei dat hij naar zijn broer zou gaan en dit zou onderzoeken en dat zij later werd gebeld door [betrokkene 2] en dat hij zei dat het 150 euro was, steun in de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 2] en van de verdachte. Deze verklaringen houden immers in dat de aangeefster op 14 of 15 december 2017 bij [betrokkene 2] is geweest, dat zij hem heeft geconfronteerd met de overval op haar cafetaria, dat hij naar aanleiding van dat bezoek contact heeft gehad met de verdachte en dat hij de verdachte heeft gevraagd of hij iets met de overval te maken heeft gehad.
14. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de telefoon- en mastgegevens, waaruit kan worden afgeleid dat de telefoon van de verdachte zich in de periode dat de overval werd gepleegd, heeft bevonden in een geografisch gebied te Roermond waarin de plaats delict is gelegen, op zichzelf beschouwd onvoldoende steun bieden voor de verklaringen van de aangeefster dat de verdachte de overval op de snackbar heeft gepleegd. Dat geldt eveneens voor de vaststelling dat de foto van de verdachte van 23 januari 2018 overeenstemt met de door de aangeefster gegeven beschrijving van het uiterlijk van de jongen. Die voor het bewijs gebezigde beschrijving houdt immers niet meer in dan dat het een jongen betrof met een licht getinte huidskleur, zwart kort haar en een zwart baardje. Ook de vaststelling dat de verklaring van de aangeefster dat de door haar beschreven dader voor [B] heeft gewerkt, bevestiging vindt in de verklaring van de verdachte dat hij bij iemand in dienst was die als ZZP-er bij [B] werkte, biedt op zichzelf genomen onvoldoende steun voor de verklaringen van de aangeefster. Echter, dit staat aan het gebruik daarvan als (onderdeel van het) steunbewijs niet in de weg.
15. Gelet op de door het hof overgenomen overwegingen van de rechtbank, alsmede de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen in de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van de getuige [betrokkene 1] dat de verdachte in de snackbar was, komt het oordeel van het hof dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal, zodat geen sprake is van schending van art. 342, tweede lid, Sv, mij niet onbegrijpelijk voor. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Verder bevat de bestreden uitspraak, in het bijzonder de gebezigde bewijsmiddelen en de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen van de rechtbank, voldoende gegevens waarin de nadere motivering voor het niet aanvaarden van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt besloten ligt.
16. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Conclusie
17. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2022
Vgl. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers.
Vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298 m.nt. Rozemond.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Vegter (ECLI:NL:PHR:2019:1092, onder 24) voor HR 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1641 (HR: art.81 RO).
Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512 m.nt. Borgers.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.