Rb. Den Haag, 07-12-2015, nr. 09/842242-15
ECLI:NL:RBDHA:2015:14008
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-12-2015
- Zaaknummer
09/842242-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:14008, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑12‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑12‑2015
Inhoudsindicatie
jeugrecht-vrijspaak Nu er derhalve, gelet op het vorenstaande, slechts sprake is van de verklaring van één getuige, is de rechtbank - gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met medeverdachte de overval op de Trekpleister te Leiden op 5 februari 2015 heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit. Ten aanzien van feit 2 De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte ook van het hem onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te bewijzen dat de verdachte op 5 februari 2015 een veerdrukwapen als bedoeld in Categorie IV, onder 4, van artikel 2 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Partij(en)
Rechtbank Den Haag
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/842242-15
Datum uitspraak: 7 december 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
[adres 1] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 november 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de raadsman van de verdachte
mr. K.B.H. Welvaart, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 februari 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 548 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Trekpleister, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het richten van een vuurwapen of op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het toevoegen van de woorden "doe de kassa open" en/of "ik wil je geld" en/of "geef geld" aan die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks 5 februari 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 548 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Trekpleister, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, althans alleen, een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hierbij de woorden ‘doe de kassa open’ en/of ‘ik wil je geld’ en/of ‘geef geld’ aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft toegevoegd;
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Inleiding
Op donderdag 05 februari 2015 omstreeks 19.30 uur vond er een overval op drogisterij
Trekpleister, gevestigd aan de [adres 2] te Leiden, plaats. Twee mannen, die beiden - om herkenning te voorkomen - hun gezicht en hoofd hadden bedekt, dwongen de twee aanwezige medewerksters van de Trekpleister onder bedreiging van een vuurwapen de kassalades open te maken en geld te geven. De buit bedroeg een bedrag van € 548,-.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte, die terzake van voornoemd incident is aangehouden, hierbij betrokken is geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd. Ook dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of de verdachte op 5 februari 2015 een veerdrukwapen voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feit 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief en feit 2 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat het enige bewijs in de onderhavige zaak de verklaring van de [getuige 1] is.
De verdachte en zijn [medeverdachte] ontkennen uitdrukkelijk dat zij dergelijke uitspraken tegenover [getuige 1] hebben gedaan.
De verklaring van [getuige 1] staat aldus op zichzelf en de betrouwbaarheid van deze verklaring wordt uitdrukkelijk door de verdediging betwist.
De verdachte heeft diverse malen met stelligheid ontkend dat hij de overval heeft gepleegd. Er zijn verder geen onafhankelijke getuigen die kunnen verklaren dat de verdachte de overval heeft gepleegd.
Nu de verklaring van [getuige 1] bevestiging noch steun in onafhankelijke bewijsmiddelen vindt, stelt de verdediging zich op het standpunt - onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende de unus testis nullus testis-regel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - dat er in de onderhavige zaak geen, danwel onvoldoende, steunbewijs voorhanden is om het daderschap van de verdachte te kunnen vaststellen. De huidige interpretatie van de hiervoor genoemde bewijsminimumregel staat er naar het oordeel van de verdediging voorts aan in de weg dat daderschap van de verdachte op één bewijsmiddel, te weten de verklaring van [getuige 1] , wordt aangenomen.
Voorts is het, aldus de raadsman, van belang dat de verdachte uiteindelijk niet op de beelden is herkend door zijn zus noch zijn moeder en dat er geen overeenkomst in kleding, schoeisel en schoenafdruk is gevonden.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 eveneens vrijspraak bepleit nu het wapen dat bij de overval is gebruikt en op de camerabeelden te zien is, niet overeenkomt met het nepwapen dat de moeder van de verdachte in zijn jaszak heeft aangetroffen. Het wapen is bovendien niet aangetroffen en ook niet onderzocht. Er kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden gekwalificeerd om welk wapen het zou gaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het belangrijkste bewijsmiddel in de onderhavige zaak de de auditu verklaring van [getuige 1] is.
De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en betrouwbaar.
Gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan het bewijs dat de verdachte de overval op de Trekpleister heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient deze de auditu verklaring van [getuige 1] door voldoende steunbewijs, dat niet in te ver verband mag staan tot deze verklaring, te worden ondersteund.
Volgens het Openbaar Ministerie bestaat dit steunbewijs uit de aanvankelijke herkenning van de verdachte op de beelden door de moeder en de zus van de verdachte. Verder zijn er, aldus de officier van justitie, enige overeenkomsten tussen de beelden en de verdachte (benen, blauwe ogen) en zijn medeverdachte (houding naar voren, loopje). De verdachte kon voorts, aldus de officier van justitie, beschikken over een (al dan niet nep)pistool en kon ook beschikken over een pistool met een zilveren loop, zoals volgens de aangeefsters bij de overval is gebruikt. Dit is het wapen van zijn vriend [betrokkene] en met dit wapen staat de verdachte ook op de foto op Instagram. [medeverdachte] heeft aan [getuige 1] verteld dat de verdachte het wapen van de overval van [betrokkene] heeft gekregen en ook de moeder van de verdachte zegt dat de verdachte een wapen had van [betrokkene] . [getuige 2] stuurt na de overval een TV-West filmpje naar Lorens en zegt dat de verdachte en [medeverdachte] de overval hebben gepleegd.
Ook de omstandigheden dat het alibi van de verdachte niet klopt en dat de [medeverdachte]
zijn SIM-kaart verknipt omdat de politie zijn gegevens niet mocht zien, tezamen met het feit dat [medeverdachte] heeft gezegd dat de verdachte bij hem thuis was, terwijl zijn eigen alibi rammelt, maken dat er - aldus de officier van justitie - voldoende bewijs is en dat het niet anders kan dan dat de verdachte samen met [medeverdachte] de overval heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier niet voldoende steunbewijs bevat.
De verdachte is aanvankelijk in beeld gekomen bij de politie naar aanleiding van de verklaring van diens moeder op 14 maart 2015, die naar aanleiding van het zien van de beelden van de overval niet kon uitsluiten dat haar zoon hierbij betrokken was als degene met het wapen in zijn handen. Zij meende dit te zien aan de hand die het wapen vasthad en aan het neerzetten van de voeten. Bovendien had zij ongeveer een week na de overval een pistool in de jaszak van haar zoon aangetroffen. De zus van de verdachte verklaarde op
15 maart 2015 dat haar moeder haar stills op haar mobiele telefoon had laten zien, waarop de zus heeft aangegeven de verdachte ook te herkennen. Op 16 maart 2015 heeft de moeder van de verdachte ten overstaan van de politie verklaard dat door het zien van de bewegende beelden van TV West op 15 maart 2015, haar twijfel over de betrokkenheid van haar zoon bij de overval alleen maar is toegenomen. Daarbij leek ook het wapen niet op het (nep)wapen dat zij bij haar zoon had aangetroffen. Op 19 maart 2015 verklaarde de zus van de verdachte eveneens dat zij na het zien van de bewegende beelden twijfelde aan haar eerdere herkenning.
De rechtbank concludeert uit de aanvankelijke verklaringen van de moeder en de zus van de verdachte dat er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, maar dat deze aanwijzingen door de – na het zien van de bewegende beelden – herziene verklaringen onvoldoende zijn om te kunnen dienen als direct steunbewijs.
Ook de overige stukken in het dossier bevatten geen direct ondersteunend bewijs.
Het schoensporenonderzoek levert geen match op met de schoenen van de verdachte, de jas die de persoon op de beelden aanheeft, komt niet overeen met de jas van de verdachte en het geld waarmee de verdachte dure merkkleding heeft gekocht bestaat uit andere coupures dan die bij de overval zijn buitgemaakt. Verder zijn op de camerabeelden de overvallers niet zodanig duidelijk te zien dat directe herkenning kan volgen.
De verdachte heeft geen opheldering verschaft en zich bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
Ook de verklaringen van [medeverdachte] kunnen niet tot ondersteuning van het bewijs dienen.
Nu er derhalve, gelet op het vorenstaande, slechts sprake is van de verklaring van één getuige, is de rechtbank - gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met [medeverdachte] de overval op de Trekpleister te Leiden op 5 februari 2015 heeft gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte ook van het hem onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te bewijzen dat de verdachte op
5 februari 2015 een veerdrukwapen als bedoeld in Categorie IV, onder 4, van artikel 2 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Een dergelijk veerdrukwapen is niet bij de verdachte aangetroffen en derhalve ook niet onderzocht. De enkele omstandigheid dat de moeder van de verdachte op enig moment een (nep)wapen in een jaszak van de verdachte zou hebben aangetroffen en de verdachte met een wapen op foto’s op Instagram te zien is, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen.
4. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, ten bedrage van € 1.545,-, zijnde immateriële schade, alsook ten bedrage van € 20,36, zijnde materiële schade, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.674,05 waarvan een bedrag van € 1.545,- als immateriële schade, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, afwijzing van de vorderingen van de
benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betoogd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 eerste en tweede alternatief/cumulatief en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2015.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.