Zie ook hoofdstuk 2 van de s.t. van Thuiskopie.
HR, 28-03-2014, nr. 13/02422
ECLI:NL:HR:2014:768
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-03-2014
- Zaaknummer
13/02422
- Roepnaam
Fiar c.s./Thuiskopie
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:768, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:7, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:7, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:768, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑05‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/206 met annotatie van H.B. Krans
JIN 2014/93 met annotatie van J. van Weerden
TvPP 2014, afl. 3, p. 91
Uitspraak 28‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Vordering tot voeging of tussenkomst. Art. 217 Rv. Maatstaf; eisen van goede procesorde. Voldoende belang bij vordering tot tussenkomst in verband met gevolgen uitspraak hoofdzaak? Vordering tot voeging ingesteld binnen termijn art. 218 Rv. Gronden voor afwijzing. Slagende motiveringsklachten. Voldoende belang bij vordering tot voeging? HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58.
Partij(en)
28 maart 2013
Eerste Kamer
13/02422
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
In de zaak van:
1. FIAR CONSUMER ELECTRONICS (FIAR CE),gevestigd te Amsterdam,
2. IMATION EUROPE B.V.,gevestigd te Amsterdam,
3. DEXXON DATA MEDIA AND STORAGE B.V.,gevestigd te Alphen aan de Rijn,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
1. STICHTING DE THUISKOPIE,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. S.M. Kingma,
3. STICHTING ONDERHANDELINGEN THUISKOPIEVERGOEDING,gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Eiseressen zullen hierna ook worden aangeduid als FIAR c.s. en verweerders als Thuiskopie, de Staat en SONT.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 339583 / HA ZA 09-1911 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 oktober 2011;
b. het arrest in de zaak 200.101.177/01 van het gerechtshof Den Haag van 29 januari 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben FIAR c.s. beroep in cassatie ingesteld. Thuiskopie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. FIAR c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel cassatieberoep.
De Staat heeft in het principaal beroep geconcludeerd tot referte. Tegen SONT is verstek verleend.
De zaak is voor Thuiskopie toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot vernietiging van het bestreden arrest in het principale beroep, met verwijzing naar het hof om opnieuw over de vordering tot voeging te beslissen, en tot verwerping voor het overige, met een beslissing over de kosten als in de conclusie vermeld.
De advocaten van FIAR c.s. en Thuiskopie hebben ieder afzonderlijk bij brief van 24 januari 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) FIAR c.s. zijn (belangenbehartigers van) importeurs en fabrikanten van harddisk-apparatuur zoals mp-3-spelers, mp-4-spelers en harddiskrecorders.
(ii) In de hoofdzaak tussen enerzijds Thuiskopie en anderzijds de Staat en SONT vordert Thuiskopie schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, waartoe zij onder meer stelt dat de Staat in een reeks algemene maatregelen van bestuur tussen 2006 en 2012 digitale audiospelers en digitale videorecorders ten onrechte niet heeft aangewezen als voorwerpen ten aanzien waarvan een thuiskopievergoeding verschuldigd is.
(iii) De rechtbank heeft de vorderingen van Thuiskopie afgewezen. Thuiskopie heeft hoger beroep ingesteld, negen grieven aangevoerd en haar eis vermeerderd. De Staat heeft verweer gevoerd. SONT heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
(iv) FIAR c.s. hebben vervolgens een incidentele memorie ingediend, waarbij zij primair vorderen hen toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van de Staat en SONT, en subsidiair om hen toe te laten als tussenkomende partij. De Staat en SONT hebben zich bij afzonderlijke memories in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. Thuiskopie heeft geconcludeerd dat het verzoek tot voeging, subsidiair tussenkomst, dient te worden afgewezen. FIAR c.s., Thuiskopie en de Staat hebben de zaak in het incident doen bepleiten.
3.2
Het hof heeft de primaire en de subsidiaire vordering in het incident afgewezen. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen.
Aangezien niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering tegen de partijen in de hoofdzaak willen instellen, is de vordering tot tussenkomst reeds om dez e reden niet toewijsbaar (rov. 2.3).
FIAR c.s. hebben voldoende belang om zich aan de zijde van de Staat en SONT te voegen. Voor voeging is noodzakelijk maar ook voldoende dat de uitspraa k in de hoofdzaak voor FIAR c.s. rechtens of feitelijk gevolgen kan hebben. Daarvan is sprake. Het is duidelijk dat Thuiskopie met de onderhavige procedur e onder meer wil bereiken dat een thuiskopieheffing op mp-3-spelers, mp-4-spelers en harddiskrecorders wordt ingevoerd. Dat de verkopen van dez e producten daardoor negatief kunnen worden beïnvloed, acht het hof aannemelijk en is door Thuiskopie niet bestreden. De omstandigheid dat, indien d e vorderingen van Thuiskopie zouden worden toegewezen, SONT over (de hoogte van) de thuiskopieheffing nog een beslissing moet nemen, doet er niet aa n af dat FIAR c.s. thans reeds belang hebben te kunnen betogen dat SONT niet tot het nemen van een dergelijk besluit kan worden gedwongen. Daarbij kom t dat het niet voor de hand ligt dat SONT na een uitspraak als door Thuiskopie wordt gevorderd, nog de vrijheid zou hebben te besluiten géén heffing op mp-3-spelers, mp-4-spelers en harddisk-recorders in te stellen of de hoogte van de heffing op nihil te stellen. Thuiskopie betoogt zelf ook het tegendeel. (rov. 2.4)
Het verweer van Thuiskopie dat de procedure door het toestaan van voeging onredelijk zou worden vertraagd, is gegrond. FIAR c.s. hebben de vordering to t voeging in hoger beroep op het laatst toegestane moment – indiening van de memorie van antwoord door de Staat – ingediend. FIAR c.s. hadden in ee n eerder stadium van het geding om voeging kunnen verzoeken. Indien voeging thans zou worden toegestaan, zou Thuiskopie in een zeer laat stadium me t een nieuwe tegenstander en mogelijk met nieuwe argumenten worden geconfronteerd, waarbij de kans aanwezig is dat de goede procesorde zou eisen da t Thuiskopie nog de gelegenheid zou moeten krijgen om daarop schriftelijk te reageren voordat de pleidooien plaatsvinden, hetgeen ook al het geval zou zij n indien FIAR c.s. nog producties in het geding zouden brengen of (voorwaardelijk) incidenteel appel zouden instellen. Tegen deze achtergrond moet, naast d e vertraging die reeds is opgetreden door de incidentele vordering en het feit dat FIAR c.s. in het incident pleidooi hebben gevraagd, voor een nie t onaanzienlijke verdere vertraging in het geding worden gevreesd. Tegenover deze vertraging staat dat het geschil van alle betrokken partijen in de ker n betrekking heeft op een juridische vraag van principiële aard, waarover naar het zich thans laat aanzien niet in de onderhavige zaak maar in de za k Norma/Staat door de Hoge Raad (eventueel na het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU) zal worden beslist. Niet duidelijk is wat de argumente n van FIAR c.s. in dit geding aan de beslissing op die vraag zouden kunnen bijdragen. (rov. 2.5)
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1.1
Onderdeel 1 klaagt onder meer dat het oordeel van het hof in rov. 2.3 onbegrijpelijk is. Volgens de klacht hebben FIAR c.s. hun belang bij tussenkomst voor het hof toegelicht en de door Imation en Dexxon in de hoofdzaak in te stellen vordering voldoende omschreven.
4.1.2
Bij de beoordeling van deze klacht wordt vooropgesteld dat een partij op de voet van art. 217 Rv in een aanhangig geding kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden (vgl. voor het geval van voeging: HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58, rov. 3.6.2). Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
4.1.3
Voor zover onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend dat een partij die verlangt te worden toegelaten tot tussenkomst, daarbij niet kenbaar behoeft te maken wat zij wenst te vorderen en van wie, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Een oordeel over de gerechtvaardigdheid van de verlangde tussenkomst is immers alleen mogelijk indien duidelijk is wat de interveniënt wenst te bewerkstelligen.
Voor zover het onderdeel klaagt over onbegrijpelijk-heid van het oordeel van het hof dat niet blijkt dat FIAR c.s. een vordering tegen de partijen in de hoofdzaak wensen in te stellen, is het evenwel terecht voorgesteld, nu zij immers het navolgende hebben gesteld:
- in de "incidentele memorie tot voeging, subsidiair tot tussenkomst (ex artikel 217 Rv)" onder "C. Belang bij voeging/tussenkomst":
"11. Een beslissing ten nadele van De Staat dreigt tot gevolg te hebben dat de rechten of rechtspositie van de aangeslotenen bij FIAR, Dexxon en Imation zelf wordt benadeeld (vgl. HR 3 mei 1957, NJ 1959/621). FIAR c.s. hebben bovendien een belang om benadeling of verlies van recht te voorkomen (vgl. HR 14 maart 2003/313; HR 22 mei 1992, NJ 1992/512). Bij toe-wijzing van de vorderingen van STK zal SONT immers verplicht zijn een thuiskopievergoeding vast te stellen over hard disks (en dus mogelijk ook mede op de producten van Imation en Dexxon) waar tot dusver geen sprake was van een dergelijke heffing. Het vaststellen van een heffing zal zeer nadelige gevolgen hebben voor de aangeslotenen bij FIAR, Dexxon en Imation o.m. omdat dit leidt tot een gedwongen prijsverhoging van hun producten, waardoor de verkoop van deze producten zal teruglopen. Dit is zeker het geval gezien de (irrealistische) hoogte van de schade die De Thuiskopie meent te lijden ten gevolge van de harddisks. Met het verzoek tot een voorschot op vergoeding van die schade (175.000.000 Euro) belast STK reeds nu een eventuele discussie die over de vaststelling van de hoogte van billijke compensatie zou moeten plaatsvinden tussen FIAR c.s. en STK. Een oordeel van Uw Gerechtshof over deze schade en de motivering van dat oordeel (welke noodzakelijkerwijs criteria zou moeten behelzen voor de wijze waarop die billijke compensatie zou moeten worden vastgesteld) tast daarom rechtstreeks hun belangen aan bij een eventuele latere onderhandeling (ook als de schade maar bij wege van voorschot verzocht wordt). Die vordering van STK doorkruist dan ook de regeling van 16d-16e Aw.
12. Op grond van het bovenstaande hebben FIAR, Dexxon en Imation een belang in de zin van artikel 217 Rv om zich te mogen voegen in de onderhavige procedure, althans om daarin tussen te komen."
- in de pleitnota in het incident onder het kopje 'Belang
bij voeging/tussenkomst':
"19. Imation en Dexxon wensen daarom nog een voorwaardelijke vordering in te stellen. Als er wordt geoordeeld dat er in de afgelopen jaren ten onrechte geen heffing rustte op hardware, dan was de heffing op CD's en DVD's onevenwichtig hoog (…). Imation en Dexxon hebben dus een rechtstreeks financieel belang om te mogen tussenkomen in die discussie over de algehele heroverweging van het heffingensysteem van de afgelopen jaren als blijkt dat de antwoorden die de "bevriezings-AmvB's" tot dusverre boden onjuist worden geacht. In ieder geval een (groot) deel van de door Thuiskopie gevorderde 175.000.000,= komt dan toe aan Imation en Dexxon. (…)"
4.1.4
De gegrondbevinding van onderdeel 1 leidt echter niet tot cassatie, aangezien FIAR c.s. daarbij geen belang hebben.
De hoofdzaak waarin FIAR c.s. willen tussenkomen, gaat over de vraag of de Staat jegens Thuiskopie onrechtmatig heeft gehandeld door digital e audiospelers en digitale videorecorders ten onrechte niet aan te wijzen als voorwerpen ten aanzien waarvan een thuis-kopievergoeding verschuldigd is. D e (voorwaardelijke) vorderingen die FIAR c.s. blijkens hun evenvermelde stellingen in de hoofdzaak willen instellen, zijn vorderingen tegen de Staat to t vergoeding van schade die zij, bij toewijzing van de vorderingen in de hoofdzaak en de als gevolg daarvan te verwachten wijziging van de heffingsregeling, stellen te zullen lijden door omzetderving als gevolg van de dan te verwachten heffing die zal worden gelegd op apparaten voorzien van een hard disk, respectievelijk van schade die zij in dat geval stellen te hebben geleden doordat in het verleden de heffing op cd’s en dvd’s (wellicht) onevenwichtig hoog blijkt te zijn geweest.Aldus hebben FIAR c.s. onvoldoende toegelicht dat de vorderingen die zij wensen in te stellen tegen de Staat in de hoofdzaak, voldoende samenhang vertonen met het onderwerp van de hoofdzaak om tot het oordeel te kunnen leiden dat FIAR c.s. voldoende belang hebben bij tussenkomst in verband met de gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kunnen ondervinden. De gedingstukken laten dan ook geen andere conclusie toe dan dat het hof na verwijzing de verzochte tussenkomst (opnieuw) zal moeten weigeren.
4.2.1
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof (rov. 2.5) dat de procedure door het toestaan van voeging onredelijk zou worden vertraagd. Onderdeel 2.1.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat een partij die het door art. 217 Rv vereiste belang heeft en de incidentele vordering tot voeging niet later instelt dan op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding (art. 218 Rv), afgezien van misbruik van recht, waarvan in dit geval geen sprake is, steeds moet worden toegelaten als gevoegde partij. Onderdeel 2.1.2 klaagt dat het hof heeft miskend dat de rechter slechts in uitzonderlijke gevallen en met grote terughoudendheid mag aannemen dat een volgens art. 218 Rv tijdige vordering tot voeging door een partij die daarbij het door art. 217 Rv vereiste belang heeft, in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Onderdeel 2.2 klaagt dat, indien het hof het voorgaande niet heeft miskend, het bestreden oordeel onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
4.2.2
Op de voet van art. 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Indien aan deze eis is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar.
Aan de toewijsbaarheid kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. Onderdeel 2.1.1 gaat hieraan voorbij en faalt daarom . Afwijzing van een incidentele vordering tot voeging wegens strijd met de goede procesorde is onder meer mogelijk indien toewijzing tot onredelijke vertragi ng van de hoofdzaak zou leiden (art. 20 Rv). Voor zover onderdeel 2.1.2 op een andere opvatting berust, faalt het.
4.2.3
Het hof heeft zijn oordeel dat toewijzing van de incidentele vordering tot voeging de procedure in de hoofdzaak onnodig vertraagt, erop gestoeld dat 1) FIAR c.s. de incidentele vordering eerder hadden kunnen instellen, 2) na voeging het partijdebat moet worden vervolgd en 3) onduidelijk is wat FIAR c.s. zouden kunnen bijdragen aan de beslechting van het geschil in de hoofdzaak.
Het eerste argument kan het bestreden oordeel niet dragen. Blijkens rov. 2.5 moet in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat FIAR c.s. hebbe n voldaan aan de eisen van art. 218 Rv, te weten dat de vordering tot voeging wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatst e conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Als voor het instellen van een incidentele vordering een wettelijke termijn geldt en die termijn niet i s overschreden, kan het oordeel dat de procedure in de hoofdzaak bij toewijzing van de incidentele vordering onredelijk wordt vertraagd, niet worden gegron d op de enkele omstandigheid dat de incidentele vordering ook eerder dan op de wettelijk laatst mogelijke dag had kunnen worden ingesteld .
Het tweede argument kan het bestreden oordeel evenmin dragen. Voeging strekt ertoe dat een derde zich mengt in het processuele debat van partijen . Daarmee zal in het algemeen tijd zijn gemoeid. Een in beginsel toewijsbare vordering tot voeging kan dan ook niet – behoudens bijzondere omstandigheden waaromtrent het hof niets heeft vastgesteld – wegens strijd met de eisen van een goede procesorde worden afgewezen op de grond dat de procedure in de hoofdzaak als gevolg van de voeging wordt vertraagd.
Het derde argument verdraagt zich niet met het oordeel van het hof in rov. 2.4 dat FIAR c.s. voldoende belang hebben bij voeging.
Op grond van het voorgaande is het bestreden oordeel onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 2.2 slaagt.
4.3
Nu de Staat de beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten in cassatie worden gereserveerd.
5. Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep
5.1
Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep gegrond is. Blijkens hetgeen in 4.1.3 en 4.2.3 is overwogen, is deze voorwaarde vervuld.
5.2
Het middel richt klachten tegen het oordeel dat FIAR c.s. voldoende belang hebben om zich aan de zijde van de Staat en SONT te voegen (rov. 2.4). Volgens het middel is het belang van FIAR c.s. beperkt tot de vrees dat een voor de Staat nadelige uitspraak tot gevolg zal hebben dat SONT verplicht zal zijn een thuiskopie-vergoeding vast te stellen voor hard disks waarvoor dat tot dusver niet gold. Het hof heeft miskend dat vrees alleen geen belang in de zin van art. 217 Rv is. Het hof heeft over het hoofd gezien dat niet de uitspraak in de hoofdzaak de gevreesde gevolgen heeft, maar de algemene maatregel van bestuur van 23 oktober 2012. Verder heeft het hof miskend dat het in de hoofdzaak slechts gaat om de rechtmatigheid van algemene maatregelen van bestuur uit het verleden. Voor zover het hof een en ander niet heeft miskend, is het bestreden oordeel volgens het middel onvoldoende gemotiveerd en onbegrijpelijk.
5.3
Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (vgl. HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168; HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58).
5.4
In rov. 2.4 ligt besloten dat het hof in de beoordeling van het belang van FIAR c.s. bij voeging heeft betrokken dat in de hoofdzaak onder meer een oordeel wordt gevraagd over de rechtmatigheid van de algemene maatregelen van bestuur waarin bepaalde voorwerpen buiten de heffing zijn gebleven. Het bestreden oordeel komt erop neer dat een op dit punt voor de Staat en SONT ongunstige uitspraak nadelige gevolgen kan hebben voor FIAR c.s., omdat zij als (belangenbehartigers van) importeurs en fabrikanten van harddisk-apparatuur belang erbij hebben dat SONT zo veel mogelijk vrij is om te bepalen welke voorwerpen aan heffing onderworpen zijn. Aldus geeft het bestreden oordeel geen blijk van miskenning van de hiervoor in 5.3 vermelde maatstaven. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 januari 2013;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak in hoger beroep;
begroot deze kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van FIAR c.s. op € 904,89 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, aan de zijde van de Staat op € 815,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris, en aan de zijde van SONT op nihil;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Thuiskopie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FIAR c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 28 maart 2014.
Conclusie 10‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Vordering tot voeging of tussenkomst. Art. 217 Rv. Maatstaf; eisen van goede procesorde. Voldoende belang bij vordering tot tussenkomst in verband met gevolgen uitspraak hoofdzaak? Vordering tot voeging ingesteld binnen termijn art. 218 Rv. Gronden voor afwijzing. Slagende motiveringsklachten. Voldoende belang bij vordering tot voeging? HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58.
Partij(en)
Zaaknummer 13/02422
Mr A. Hammerstein
Zitting, 10 januari 2014
Conclusie inzake:
1. Fiar Consumer Electronics .
2. Imation Europe B.V.
3. Dexxon Data Media and Storage B.V.
(hierna tezamen: FIAR c.s.)
tegen
1. Stichting De Thuiskopie
2. De Staat der Nederlanden
3. Stichting onderhandelingen Thuiskopievergoeding
(hierna: SONT)
1. Feiten en procesverloop
1.1
De feiten staan vermeld in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.13 van het bestreden arrest1.. Eiseressen tot cassatie in het principale beroep (“FIAR c.s.”) zijn (belangenbehartiger van) importeurs en fabrikanten van harddisk-apparatuur, zoals mp-3 spelers, mp-4 spelers en harddiskrecorders. FIAR c.s. hebben in appel toestemming tot voeging of tussenkomst gevorderd in een geding van de Stichting De Thuiskopie (“Thuiskopie”) tegen de Staat en Sont. In de hoofdprocedure vordert Thuiskopie schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, dat hierin zou hebben bestaan dat de Staat in een reeks algemene maatregelen van bestuur tussen 2006 en 2012 digitale audiospelers en digitale videorecorders niet heeft aangewezen als voorwerpen ten aanzien waarvan een thuiskopievergoeding verschuldigd is. Nederland heeft in de Auteurswet en in de Wet op de Naburige Rechten een exceptie voor privékopieën ingevoerd. Daarvoor is een billijke vergoeding verschuldigd die wordt geïnd door een heffing bij de importeur of de fabrikant van voorwerpen waarop de privékopie wordt gemaakt (art. 16c lid 2 Aw en art. 10 onder e van de WNR). Thuiskopie is de door de bevoegde minister aangewezen rechtspersoon die belast is met de inning en verdeling van de thuiskopievergoedingen. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding en van de voorwerpen waarop deze wordt geheven, is opgedragen aan Sont. De minister heeft de bevoegdheid tot ingrijpen en hij heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij het uitvaardigen van de algemene maatregelen van bestuur.
1.2
Het hof heeft de vorderingen van FIAR c.s. in het incident tot voeging en tussenkomst afgewezen. Van dit arrest hebben FIAR c.s. beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van een middel van cassatie2.. De Staat heeft bij antwoord geconcludeerd tot referte. Thuiskopie heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Sont is niet verschenen. Thuiskopie heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
1.3
Voor de goede orde wijs ik erop dat het Haagse hof in een procedure tussen Norma en de Staat een soortgelijke vordering tegen de Staat heeft toegewezen bij arrest van 27 maart 2012. Van dit arrest is cassatieberoep ingesteld (zaaknummer 12/03239). Ik heb hierin op 29 november 2013 een conclusie genomen die strekt tot verwerping daarvan.
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1
Het hof heeft in rov. 2.1-2.3 het volgende overwogen;
“2.1 FIAR is een vereniging die de belangen behartigt van fabrikanten en importeurs van harddisks, zoals mp-3 spelers, mp-4 spelers en harddiskrecorders. Imation en Dexxon zijn importeur of fabrikant van harddisks zoals mp-3 spelers, mp-4 spelers en harddiskrecorders. FIAR c.s. stellen dat, indien de vordering van Stichting Thuiskopie wordt toegewezen, dit een substantiële verhoging van de aanschafprijs van dergelijke, door de leden van FIAR, Imation en Dexxon op de markt gebrachte producten zou betekenen. Volgens FIAR c.s. zal het resultaat hiervan zijn dat de verkoop van deze producten zal teruglopen. Toewijzing van de vorderingen van Stichting Thuiskopie dreigt daarom tot gevolg te hebben dat de rechten of rechtspositie van degenen wiens belangen FIAR behartigt en van Imation en Dexxon zelf worden benadeeld. Om die reden willen FIAR c.s. worden toegelaten.als gevoegde partijen aan de zijde van de Staat en Sont, althans als tussenkomende partij.
2.2
Stichting Thuiskopie heeft de vordering tot voeging respectievelijk tussenkomst bestreden. Zij is van mening dat de positie van FIAR c.s. niet geraakt (kan) worden door de onderhavige hoofdprocedure, aangezien pas de inhoud van de door Sont te nemen besluiten rechtstreeks de belangen van FIAR c.s. kunnen raken. FIAR c.s. zijn dus te vroeg met hun actie. Bovendien kan voeging of tussenkomst niet leiden tot het door FIAR c.s. gewenste resultaat, aangezien het hof al in de zaak Norma/Staat, die zeer grote verwantschap vertoont met de onderhavige hoofdprocedure, een beslissing heeft genomen omtrent het in beide procedures spelende principiële punt. Bovendien maken FIAR c.s. met hun vordering misbruik van procesrecht, omdat zij met de onderhavige vordering geen ander doel hebben dan besluitvorming over de vergoedingsplicht opnieuw verder te vertragen, mede bezien tegen de achtergrond van de obstructieve opstelling die FIAR c.s. binnen Sont innemen. Zij hebben niet in de zaak Norma/Staat geïntervenieerd, en in de onderhavige zaak pas na de laatste stukkenwisseling in hoger beroep. In ieder geval zal voeging of tussenkomst leiden tot onredelijke vertraging van de hoofdprocedure, aldus Stichting Thuiskopie.
2.3
Het hof oordeelt als volgt. Aangezien niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering tegen de partijen in de hoofdzaak willen instellen, is de vordering tot tussenkomst, of deze nu primair (zoals mr. Groen bij pleidooi leek te suggereren) of toch subsidiair is ingesteld, reeds om deze reden niet toewijsbaar.”
2.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 2.3 van het bestreden arrest en klaagt erover dat het hof heeft miskend dat de tussenkomende partij niet reeds bij haar vordering tot tussenkomst haar vordering ‘in tussenkomst’ behoeft te preciseren. Het hof heeft door te overwegen dat de vordering tot tussenkomst reeds niet toewijsbaar is omdat niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering tegen partijen in de hoofdzaak willen instellen, een maatstaf aangelegd die geen steun vindt in het recht. Vereist is immers niet meer dan dat de partij die tussenkomst vordert, aantoont dat hij daarbij een (voldoende) belang heeft, aldus het onderdeel.
2.3
Uw Raad oordeelde eerder dat voor toewijzing van een verzoek tot tussenkomst moet blijken van een belang van de verzoeker om benadeling of verlies van een hem toekomend recht te voorkomen3.. Voor een goed overzicht van de materie verwijs ik naar de conclusie van de toenmalige A-G Bakels bij dit arrest. Uw Raad is niet meegegaan met zijn voorzichtige suggestie de norm voor toelating tot tussenkomst te verruimen. Ik meen dat daarvoor nog steeds geen reden bestaat. Tussenkomst betekent dat een derde partij haar eigen vordering instelt. Dat moet in samenhangende rechtsverhouding uit een oogpunt van proceseconomie mogelijk zijn, maar het compliceert de procedure en dat laatste noopt tot een terughoudende toepassing van art. 217 Rv4.. De ratio van tussenkomst is naar algemene opvatting dat tegenstrijdige beslissingen moeten worden voorkomen en dat het daarom wenselijk is dat op de verschillende vorderingen, waaronder die van de tussengekomen partij, in één procedure worden beslist. Van de eiser tot tussenkomst mag op dit punt dus voldoende motivering van het belang bij de vordering worden verlangd. Het hof heeft in het bestreden arrest naar mijn mening impliciet beslist dat deze motivering ontbrak. Immers, of voldoende belang bij tussenkomst bestaat, moet blijken uit de vordering die gepretendeerd wordt. Die vordering behoeft niet helemaal te worden uitgesponnen, maar mag summier worden aangeduid. Als echter niet blijkt dat een (eigen) vordering wordt ingesteld, ontbreekt iedere grond voor tussenkomst. Nu de klachten van onderdeel 1 hieraan voorbijgaan, kunnen zij niet tot cassatie leiden.
2.4
Ten overvloede merk ik nog het volgende op. De rechtsklacht van onderdeel 1 berust op een verkeerde lezing van rov. 2.3 van het hof en mist dus feitelijke grondslag. Het hof overweegt immers dat niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering willen instellen. Het hof verlangt dus niet dat de vordering reeds bij het verzoek tot tussenkomst wordt ingesteld of gepreciseerd, maar wèl dat blijkt van de bedoeling om een vordering in te stellen. Die laatste eis ligt nogal voor de hand omdat dit juist het verschil uitmaakt tussen voeging en tussenkomst5.. Nu dit oordeel berust op een aan het hof voorbehouden en in cassatie niet op juistheid te toetsen uitleg van de gedingstukken, kunnen de motiveringsklachten niet slagen. Welke vordering FIAR c.s. hadden willen instellen, is mij uit de stukken ook niet duidelijk geworden. Het valt op dat FIAR c.s. in cassatie veel woorden nodig hebben om aan te tonen dat het hof niet is ingegaan op haar essentiële stellingen, al hetgeen mij eerder een illustratie lijkt op te leveren van de juistheid van het oordeel van het hof.
2.5
Onderdeel 2 komt op tegen de afwijzing door het hof in rov. 2.5 van de vordering tot voeging. Het voert daartoe aan dat het hof heeft miskend dat een partij die (i) het door art. 217 Rv. vereiste belang heeft en (ii) zijn vordering niet later instelt dan op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding (art. 218 Rv.) - afgezien van misbruik van recht waarvan in het onderhavige geval geen sprake is - steeds moet worden toegelaten tot de gevorderde voeging.
2.6
Het hof heeft in rov. 2.4-2.5 het volgende overwogen:
“2.4 Het hof oordeelt voorts dat FIAR c.s. op zichzelf voldoende belang hebben om zich aan de zijde van de Staat en Sont te voegen, Voor voeging is noodzakelijk maar ook voldoende dat de uitspraak in de hoofdzaak voor FIAR c.s. rechtens of feitelijk gevolgen kan hebben. Daarvan is hier sprake. Het is duidelijk dat Stichting Thuiskopie met de onderhavige procedure onder meer wil bereiken dat een thuiskopieheffing op mp-3 spelers, mp-4 spelers en harddiskrecorders wordt ingevoerd. Dat de verkopen van deze producten daardoor negatief kunnen worden beïnvloed acht het hof aannemelijk en is door Stichting Thuiskopie ook niet bestreden. De omstandigheid dat, indien de vorderingen van Stichting Thuiskopie zouden worden toegewezen, Sont over (de hoogte van) de thuiskopieheffing nog een beslissing moet nemen, doet er niet aan af dat FIAR c.s. thans reeds belang hebben te kunnen betogen dat Sont niet tot het nemen van een dergelijk besluit kan worden gedwongen. Daar komt bij dat het niet voor de hand ligt dat Sont na een uitspraak als door Stichting Thuiskopie gevorderd, nog de vrijheid zou hebben te besluiten géén heffing op mp-3 spelers, mp-4 spelers en harddiskrecorders in te stellen of de hoogte van de heffing op nihil te stellen. Stichting Thuiskopie betoogt zelf ook het tegendeel.
2.5
Het verweer dat de procedure door het toestaan van voeging onredelijk zou worden vertraagd acht het hof echter gegrond. FIAR c.s. hebben de vordering tot voeging in hoger beroep op het laatst toegestane moment (vgl. art. 218 Rv.) ingediend, te weten op de rolzitting waarop de Staat de memorie van antwoord in het geding heeft gebracht. De verklaring die FIAR c.s. hiervoor bij pleidooi hebben gegeven, welke verklaring er op neerkomt dat het arrest van dit hof inzake Norma/Staat voor hen als een verrassing kwam, doet er niet aan af dat FIAR c.s. met de mogelijkheid van een andere dan door hen verwachte uitkomst rekening hadden moeten houden en in een eerder stadium van het geding om voeging hadden kunnen verzoeken. Indien voeging thans zou worden toegestaan, zou Stichting Thuiskopie in een zeer Iaat stadium met een nieuwe tegenstander en mogelijk met nieuwe argumenten worden geconfronteerd, waarbij de kans aanwezig is dat de goede procesorde zou eisen dat Stichting Thuiskopie nog de gelegenheid zou moeten krijgen om daarop schriftelijk te reageren voordat de pleidooien plaatsvinden, hetgeen ook al het geval zou zijn indien FIAR c.s. nog producties in het geding zouden brengen of (voorwaardelijk) incidenteel appel zouden instellen. Tegen deze achtergrond moet, naast de vertraging die reeds is opgetreden door de incidentele vordering en het feit dat FIAR c.s. in het incident pleidooi hebben gevraagd, voor een niet onaanzienlijke verdere vertraging van het geding worden gevreesd. Tegenover deze vertraging staat dat het geschil van alle betrokken partijen in de kern betrekking heeft op een juridische vraag van principiële aard, waarover naar het zich thans laat aanzien niet in de onderhavige zaak maar in de zaak Norma/Staat door de Hoge Raad (of na het stellen van prejudiciële vragen, door het Hof van Justitie EU) zal worden beslist. Niet duidelijk is wat de argumenten van FIAR c.s. in dit geding aan de beslissing op die vraag zouden kunnen bijdragen.”
2.7
Voor het aannemen van een belang bij voeging is volgens uw Raad6.voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. De vraag is of daarnaast bij de beoordeling van de vordering tot voeging nog een nadere afweging van belangen dient plaats te vinden. G. Snijders7.is van mening dat naar analogie van HR 10 april 19928.inzake vrijwaring aan de vordering tot tussenkomst of voeging nog de eis dient te worden gesteld dat deze de procedure niet onnodig vertraagt. Dit lijkt mij in beginsel juist, omdat dit voortvloeit uit het bepaald in art. 6 EVRM en art. 20 lid 1 Rv. De vergelijking met vrijwaring gaat echter in zoverre niet op dat art. 218 Rv wat het tijdstip van instellen betreft verschilt van art. 210 Rv betreffende de vrijwaring. Art. 218 bepaalt dat de vordering tot voeging of tussenkomst wordt ingesteld vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Nu FIAR c.s. overeenkomstig art. 218 Rv. hun vordering niet later hebben ingesteld dan op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding, is zulks volgens de wet tijdig geschied. Het oordeel van het hof dat FIAR c.s. hadden moeten uitleggen waarom zij hun vordering tot interventie niet eerder hebben ingesteld, lijkt mij dan ook onjuist. Hoewel ik mij goed kan voorstellen dat Thuiskopie niet gelukkig is met deze interventie, heeft het hof niet geoordeeld dat FIAR c.s. misbruik van recht hebben gemaakt. Dat is ook moeilijk voorstelbaar, nu zij niet meer of anders doen dan gebruik maken van een wettelijke bevoegdheid en volgens het hof een voldoende belang daarbij hebben. De hierop gerichte klachten van onderdeel 2 slagen derhalve.
2.8
Ik teken hierbij nog het volgende aan. Het hof noemt onder meer als argumenten voor de kans op onredelijke vertraging van het geding dat FIAR c.s. nieuwe argumenten kunnen aanvoeren waarop door de andere partijen zou moeten worden gereageerd en dat zij mogelijk incidenteel appel instellen. Beide argumenten zijn ondeugdelijk. Het aanvoeren van nieuwe argumenten is onlosmakelijk verbonden met de mogelijkheid van voeging. Dat is precies de bedoeling van de interveniënt. Het instellen van incidenteel appel is niet mogelijk door een partij die zich in de hoofdprocedure voegt, en de vrees daarvoor kan dus geen gewicht in de schaal werpen. Voeging zal altijd wel enige vertraging opleveren maar voor het oordeel dat deze vertraging onredelijk is, moeten dan wel bijzondere omstandigheden worden aangevoerd en aanvaard.
2.9
Het hof heeft in rov. 2.5 nog overwogen dat niet duidelijk is wat de argumenten van FIAR c.s. in het geding nog kunnen bijdragen. Hoewel ik voor dit oordeel wel begrip kan opbrengen, lijkt het mij geen goede grond om de vordering tot voeging af te wijzen. Het hof heeft immers al geoordeeld dat FIAR c.s. voldoende belang hebben bij voeging in de procedure. Het hof mag verder niet vooruitlopen op hetgeen FIAR c.s. als gevoegde partij wel of niet zouden kunnen bereiken.
2.10
De motiveringsklachten van onderdeel 1 slagen dus in zoverre ook. Ik meen dat uw Raad niet zelf kan beslissen in het incident tot voeging. De procedure heeft inmiddels wel een zeer grote vertraging opgelopen. De vertraging zou waarschijnlijk geringer zijn geweest bij toewijzing van het verzoek tot voeging, waarvan niet onmiddellijk cassatieberoep had kunnen worden ingesteld. Ik ben anders dan Thuiskopie van mening dat het hof geen misbruik van recht heeft aangenomen. Aan de strenge maatstaf daarvoor lijkt mij ook niet te zijn voldaan. De beoordeling van de vordering vergt echter toch nog een waardering van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.
3. Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
3.1
Het middel keert zich tegen rov. 4 waarin het hof heeft geoordeeld dat FIAR c.s. op zichzelf voldoende belang hebben om zich aan de zijde van de Staat en Sont te voegen. Het hof geeft daarvoor de volgende redenen.
a) Voor voeging is noodzakelijk maar ook voldoende dat de uitspraak in de hoofdzaak voor FIAR c.s. rechtens of feitelijk gevolgen kan hebben.
b) Het is duidelijk dat Thuiskopie onder meer wil bereiken dat een thuiskopieheffing op mp-3 en mp-4 spelers en op harddiskrecorders wordt ingevoerd, waardoor de verkopen van deze producten negatief kan worden beïnvloed.
c) Het feit dat Sont over (de hoogte van) de thuiskopieheffing nog een beslissing moet nemen, doet er niet aan af dat FIAR c.s. thans reeds belang hebben te kunnen betogen dat Sont niet kan worden gedwongen tot het nemen van een dergelijk besluit.
d) Het ligt ook niet voor de hand dat Sont na een uitspraak als door Thuiskopie gevorderd, nog de vrijheid zou hebben te besluiten géén heffing op de desbetreffende voorwerpen te stellen of de hoogte daarvan op nihil te bepalen. Thuiskopie betoogt zelf ook het tegendeel.
3.2
Het middel, waarvan de voorwaarde waaronder het is ingesteld is vervuld als uw Raad mijn conclusie volgt, betoogt dat het oordeel van het hof rechtens onjuist is dan wel ontoereikend gemotiveerd. Volgens de steller van het middel is het belang van FIAR c.s. beperkt tot de vrees dat een voor de Staat nadelige uitspraak tot gevolg zal hebben dat Sont verplicht is een thuiskopievergoeding vast te stellen op harddisks waarvoor dat tot dusver niet gold. Het hof miskent daarmee dat louter vrees geen belang kan vormen in de zin van art. 217 Rv. Voorts zou het hof over het hoofd hebben gezien dat niet de uitspraak in de hoofdzaak maar de amvb van 23 oktober 2012 de gevreesde gevolgen heeft. Ten slotte zou het hof ook miskennen dat het in de hoofdprocedure slechts gaat om de rechtmatigheid van amvb’s uit het verleden. Voor zover het hof dit een en ander niet heeft miskend, menen FIAR c.s. – zonder nadere toelichting – dat zijn oordeel onvoldoende is gemotiveerd of de vereiste begrijpelijkheid ontbeert.
3.3
Gelet op de maatstaf die bij de toelating tot voeging moet worden aangelegd, is voldoende dat de ongunstige uitkomst van een procedure de rechtspositie van de derde die zich wil voegen, nadelig kan beïnvloeden. Dit impliceert dat de (gegronde) vrees voor een nadelige uitspraak in dit geval een voldoende belang oplevert, zodat de centrale stelling van het middel niet opgaat. De hoofdprocedure heeft weliswaar alleen betrekking op in het verleden geleden schade en kan dus de rechtspositie van FIAR c.s. in zoverre niet schaden, maar dat neemt niet weg dat een uitspraak wordt gevraagd over de rechtmatigheid van de amvb’s waarin bepaalde voorwerpen, waarop FIAR c.s. doelen, buiten de heffing zijn gebleven. Als Thuiskopie in de hoofdprocedure gelijk krijgt, kan dat gebaseerd zijn op of het gevolg zijn van juridische oordelen die ook voor de toekomst van belang blijken te zijn. Daarbij gaat het met name, zoals het hof heeft onderkend, over de vrijheid van Sont om over de heffingen te beslissen. Dat FIAR c.s. er belang bij hebben dat Sont een zo groot mogelijke marge van vrije beoordeling houdt bij het bepalen van de voorwerpen die aan heffing zijn onderworpen, en van de hoogte van de heffing, is naar mijn mening moeilijk voor betwisting vatbaar. Of haar doel ook haalbaar is, lijkt me in dit incident niet relevant. Dat is ook de kern van het oordeel van het hof. Ik acht dit oordeel, gelet op de ruime marge van beoordelingsvrijheid, niet onjuist en ook niet onbegrijpelijk. Het incidentele middel, dat niet uitlegt waarom het oordeel van het hof ontoereikend is gemotiveerd, faalt dan ook.
4. Conclusie
Deze strekt tot vernietiging van bestreden arrest in het principale appel, met verwijzing naar het Haagse hof om opnieuw over de vordering tot voeging te beslissen, en tot verwerping voor het overige. De Staat behoort buiten de kosten van de procedure in cassatie te blijven omdat hij zich onvoorwaardelijk aan het oordeel van de Hoge Raad heeft gerefereerd en de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd. Het laatste geldt ook voor Sont. Het is wellicht doelmatig de kosten van dit geding in cassatie te reserveren tot de einduitspraak van het hof.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Wnd. A-G.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑01‑2014
De cassatiedagvaarding is op 1 mei 2013 uitgebracht. Hoewel het een incidenteel arrest betreft waarvan in beginsel cassatieberoep alleen tegelijk met het eindarrest kan worden ingesteld, moet worden aangenomen dat de regel uitzondering lijdt in geval van afwijzing, omdat anders rechten definitief verloren gaan. Zie daarover G. Snijders, aant. 5 bij art. 218-219, Groene Serie Kluwer Burgerlijke rechtsvordering.
HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2833, NJ 2003, 313
In die zin ook Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 47. Zie voorts G. Snijders t.a.p.
Vgl. HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9067, JBPr 2012/64 met noot van M.O.J. de Folter en diens werk Vrijwaring & Interventie (2009).
HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008, 168
Groene Serie Losbladige. Rv., art. 217 aant. 4.
Beroepschrift 01‑05‑2013
CASSATIEDAGVAARDING
Op één mei tweeduizend dertien,
op verzoek van.
- 1.
FIAR Consumer Electronics (FIAR CE), een vereniging gevestigd te Amsterdam (‘FIAR’), en
- 2.
Imation Europe B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Amsterdam (‘Imation’),
- 3.
Dexxon Data Media and Storage B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Alphen aan de Rijn,
tezamen: FIAR c.s.,
die woonplaats kiezen aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, Postbus 75505 (1070 AM) Amsterdam (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad mrs. A.M. van Aerde en R.S. Meijer, die door FIAR c.s. zijn aangewezen om als zodanig hen te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
[Heb ik, Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
1.
Stichting De Thuiskopie, een stichting gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudend te (2132NG) Hoofddorp aan de Kruisweg 793 (‘Thuiskopie’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (1071 GL) Amsterdam aan de Van Eeghenstraat 98, ten kantore van de advocaat mr. W.A. Roos,
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende aan:
[Mevrouw E. Loute, aldaar aanwezig en werkzaam.]
2.
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie), zetelende te 's‑Gravenhage (‘de Staat’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (2594 AC) 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg 57, ten kantore van de advocaat mr. E.J. Daalder,
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende aan:enz.
3.
Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding, een stichting gevestigd te 's‑Gravenhage en kantoorhoudend te (2514 EJ) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 86/12 (‘Sont’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (1077 AB) Amsterdam aan de Apollolaan 15, ten kantore van de advocaat mr. E.P.A. Keyzer,
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende aan:
[zijne weledelgestrenge voornoemd;]
1.
aangezegd dat FIAR c.s. cassatieberoep instellen tegen het arrest, gewezen op 29 januari 2013,1. van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer 200.101.177, tussen FIAR c.s. als eisers in het incident tot voeging, subsidiair tot tussenkomst, en Thuiskopie, de Staat en Sont als verweerders in het incident tot voeging, subsidiair tot tussenkomst (het ‘arrest’);
2.
gedagvaard om op vrijdag 17 mei 2013, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
3.
aangezegd voorts dat indien ten minste één verweerder in het geding is verschenen, tegen de niet verschenen verweerder(s) verstek wordt verleend en tussen FIAR c.s. en de verschenen verweerder(s) wordt voortgeprocedeerd mits ten aanzien van de niet verschenen verweerder(s) de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, waarna tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
4.
aangezegd dat bij verschijning in het geding van ieder van Thuiskopie, de Staat en Sont een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
van verweerders die bij dezelfde advocaat bij de Hoge Raad verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
5.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat de verweerder in het geding is verschenen door hem moet zijn betaald, bij gebreke waarvan zijn recht vervalt om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen;
6.
FIAR c.s. voeren tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Inleiding
A.
FIAR is een vereniging die de belangen behartigt van fabrikanten en importeurs van harddisks, zoals mp-3 spelers, mp-4 spelers en harddiskrecorders. Imation en Dexxon zijn importeur of fabrikant van dergelijke harddisks, en tevens van zgn. ‘optische media’ zoals CD's en DVD's. FIAR c.s. stellen dat, indien de vorderingen van Thuiskopie jegens de Staat en Sont worden toegewezen, dit een substantiële verhoging van de aanschafprijs van dergelijke, door de leden van FIAR, Imation en Dexxon op de markt gebrachte harddisks zou betekenen,2. met als gevolg dat de verkoop hiervan zal teruglopen. Toewijzing van de vorderingen van Thuiskopie dreigt daarom tot gevolg te hebben dat de rechten van degenen wier belangen FIAR behartigt en van Imation en Dexxon zelf worden benadeeld. Om — onder meer — die reden willen FIAR c.s. worden toegelaten als gevoegde partijen aan de zijde van de Staat en Sont, althans als tussenkomende partijen.3.
Daarnaast willen Imation en Dexxon een (voorwaardelijke) vordering in tussenkomst instellen, omdat zij als importeurs en/of fabrikanten van blanco CD's en DVD's een onevenwichtige hoge thuiskopieheffing hebben betaald, die mede diende ter compensatie voor schade die rechthebbenden4. leden als gevolg van thuiskopiëren op harddisks (zie onderdeel 1 hierna).
B.
Bij incidentele memorie van 8 mei 2012 hebben FIAR c.s. gevorderd toegelaten te worden primair als gevoegde partijen aan de zijde van de Staat en Sont, subsidiair als tussenkomende partijen, en de zaak te verwijzen voor een memorie in voeging/tussenkomst aan hun zijde.
C.
Bij memories in het incident van 22 mei 2012 heeft Sont zich gerefereerd, respectievelijk heeft de Staat geen bezwaar gemaakt tegen toewijzing van de vorderingen tot voeging/tussenkomst van FIAR c.s.
D.
Bij memorie in het incident van 5 juni 2012 heeft Thuiskopie de vorderingen tot voeging/tussenkomst van FIAR c.s. op de volgende gronden bestreden:
- i.
Volgens Thuiskopie zijn de vorderingen van FIAR c.s. prematuur, omdat de rechten en belangen van FIAR c.s. pas geraakt kunnen worden door de inhoud van de door Sont (ingevolge toewijzing van Thuiskopies onderhavige vorderingen) te nemen besluiten.
- ii.
Voeging of tussenkomst kan volgens Thuiskopie niet leiden tot het door FIAR c.s. gewenste resultaat, aangezien hetzelfde hof al in de nauw verwante zaak Norma/Staat5. een (van het door FIAR c.s. bepleite standpunt afwijkende) beslissing heeft genomen omtrent het in beide procedures spelende principiële punt.
- iii.
Volgens Thuiskopie maken FIAR c.s. met hun vorderingen misbruik van procesrecht, omdat zij daarmee geen ander doel hebben dan besluitvorming over de vergoedingsplicht opnieuw verder te vertragen, mede bezien tegen de achtergrond van de obstructieve opstelling die FIAR c.s. binnen Sont innemen. Zij hebben niet in de zaak Norma/Staat geïntervenieerd, en in de onderhavige zaak pas na de laatste stukkenwisseling in hoger beroep.
- iv.
In ieder geval zal voeging of tussenkomst leiden tot onredelijke vertraging van de hoofdprocedure.
E.
Op de rolzitting van 19 juni 2012 hebben FIAR c.s., gezien de door Thuiskopie opgeworpen bezwaren, pleidooi in het incident gevraagd.
F.
Op de rolzitting van 10 juli 2012 is dit pleidooi bepaald op 3 december 2012, waarna dit ook op die datum is gehouden.
G.
Bij arrest van 29 januari 2013 heeft het hof de vorderingen van FIAR c.s. afgewezen. Volgens het hof hebben FIAR c.s. voor wat betreft de tussenkomst verzuimd een eigen vordering te formuleren (rov. 2.3). Voor wat betreft de voeging heeft het hof geoordeeld dat FIAR c.s. weliswaar voldoende belang hebben om zich aan de zijde van de Staat en Sont te voegen (rov. 2.4), maar het hof heeft het in § D.iv hierboven vermelde verweer gegrond geacht (rov. 2.5) en deswege de voeging afgewezen.
H.
Na dit arrest in het incident, is, blijkens het hieronder weergegeven roljournaal, in de hoofdzaak het volgende voorgevallen (waarbij de meest recente rolhandeling het eerst worden vermeld):
datum | handeling | aanvulling | uitkomst | opmerking |
---|---|---|---|---|
04-06-2013 | Antwoord-akte geïntimeerde | daarna mag beide pp. pleidooi vragen (beslissing mr. Davids lov. mr. Boele) | ||
09-04-2013 | Wijziging van els genomen | Wijziging els genomen | ||
09-04-2013 | Akte appellant | -daama 8 wkn. v. antw. akte/ hierna mag app. pleid.vragen (beslissing mr. Davids lov. met mr. Boele); | Akte appellant genomen | + prod. |
22-02-2013 | Seraad partijen | (in de hoofdzaak) | Partijen nadere Instructie | — app. vr. 8 wkn. uitstel v/h nemen v/e akte en vervolgens pleid. te vragen;— geint. gaat akk. met 8 wkn. uitstel en verz. ook om 8 wkn. uitstel v. antw. akte; |
29-01-2013 | Arrest | GEANNULEERD | GEANNULEERD | |
29-01-2013 | Arrest in incident | Arrest in incident gewezen |
I.
Thuiskopie heeft — ondanks haar beroep op onredelijke vertraging van het geding (zie § D.iv hierboven) — op de rolzitting van 12 februari 2013 geen arrest gevraagd, maar verzocht om een uitstel van acht weken om nog een nadere akte te mogen nemen. Op de rolzitting van 9 april 2013 heeft Thuiskopie een nadere akte genomen, waarbij zij ook haar eis nog heeft gewijzigd.
J.
Ten tijde van het uitbrengen van deze cassatiedagvaarding staat de zaak op de rol van 4 juni 2013 voor antwoordakte zijdens de Staat en Sont. Na die alsdan of na verder uitstel te nemen akte zullen partijen naar verwachting pleidooi vragen.
K.
Naar verwachting zal dat pleidooi niet meer in 2013 plaatsvinden. Tussen de pleidooiaanvraag van FIAR c.s. en het pleidooi in het incident verstreek immers ook nagenoeg een half jaar. Bovendien zal, naar verwachting, in de hoofdzaak pas pleidooi worden gehouden enige tijd nadat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de zaak Staat/Norma, zodat partijen zich over de consequenties daarvan voor deze zaak kunnen uitlaten.6. De inschatting van FIAR c.s. is dat, in de cassatieprocedure Staat/Norma, de Hoge Raad pas in het voorjaar van 2014 arrest zal kunnen wijzen.7.
L.
FIAR c.s. hebben belang bij een beslissing van de Hoge Raad vóórdat de pleidooien in de hoofdzaak tussen Thuiskopie en de Staat en Sont worden gehouden, omdat zij anders niet of niet meer zinvol hun inbreng kunnen leveren. FIAR c.s. zullen daarom bij het aanbrengen van deze cassatiedagvaarding verzoeken om spoedbehandeling. FIAR c.s. zullen afzien van schriftelijke toelichting, indien verweerders in cassatie hun verweer toelichten bij conclusie van antwoord (op de voet van art. 17.1 van het rolreglement van de civiele kamer van de Hoge Raad).
Klachten
1. Onderdeel 1 — de vordering tot tussenkomst
Inleiding
Het hof heeft in rov. 2.3 geoordeeld dat de vordering van FIAR c.s. tot tussenkomst reeds niet toewijsbaar is aangezien niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering tegen partijen in de hoofdzaak willen instellen. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Klachten
1.1.
's Hofs oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof heeft miskend dat de partij die tussenkomst vordert niet reeds bij haar vordering tot tussenkomst haar vordering in tussenkomst hoeft te preciseren, laat staan in te stellen. Door zulks toch van FIAR c.s. te verlangen, heeft het hof een maatstaf voor toewijzing van de vordering van FIAR c.s. tot tussenkomst aangelegd die geen steun vindt in het recht. Vereist is immers niet meer dan dat de partij die vordert te mogen tussenkomen in een tussen andere partijen aanhangig geding, aantoont dat hij daarbij een (voldoende) belang heeft.8.
1.2.
's Hofs oordeel dat niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering tegen de partijen in de hoofdzaak willen instellen, is bovendien onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof daarmee voorbijgaat aan de essentiële stellingen9. van FIAR c.s. waarin de door Imation en Dexxon in te stellen (voorwaardelijke)10. vordering in tussenkomst ook inhoudelijk reeds ruim voldoende omschreven was. FIAR c.s. hebben bij pleidooi in het incident namelijk het volgende betoogd:
- —
Imation en Dexxon hebben, als importeurs en/of fabrikanten van lege of blanco informatiedragers zoals DVD's,11. (onder meer)12. een thuiskopieheffing van 60 cent per DVD betaald.13. Met dit tarief werd — ook volgens de Staat — beoogd om de totale billijke compensatie voor al het thuiskopiëren (dus inclusief het thuiskopiëren op harddisks) bijeen te brengen.14. Onder de zgn. ‘bevriezings-AMvB's’ (zie: hof, rov. 1.6–1.11), betaalden importeurs en/of fabrikanten van harddisks geen thuiskopievergoeding.
- —
Imation en Dexxon hebben dus, door (onder meer) een thuiskopieheffing van 60 cent per DVD te betalen, billijke compensatie bijeengebracht voor niet alleen de schade die rechthebbenden hebben geleden als gevolg van thuiskopiëren op DVD's, maar óók voor schade die rechthebbenden hebben geleden als gevolg van thuiskopiëren op harddisks.
- —
Bij AMvB van 23 oktober 201215. zijn
- (i)
harddisks, zoals mp-3 spelers en harddiskrecorders, voor de toekomst aangewezen als voorwerpen waarover een heffing moet worden betaald en is
- (ii)
de thuiskopieheffing per DVD vastgesteld op 3 cent.
FIAR c.s. hebben gesteld dat de verlaging van het tarief voor DVD's van 60 cent per DVD naar 3 cent per DVD het gevolg is van de introductie van de heffing op harddisks: omdat schade als gevolg van thuiskopiëren op harddisks niet langer gecompenseerd wordt via de thuiskopieheffing op (onder meer) DVD's (maar rechtstreeks via een heffing op die harddisks zelf), kon de heffing op DVD's met 57 cent per DVD worden verlaagd.16. Volgens FIAR c.s. kan daaruit worden afgeleid dat het overgrote deel van de thuiskopieheffing van 60 cent per DVD compenseerde voor schade als gevolg van thuiskopiëren op harddisks.
- —
Thuiskopie heeft in de hoofdzaak gevorderd een bevel om de ‘bevriezings-AMvB's’ buiten toepassing te laten en de Staat te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade (wegens, kort gezegd, het gemis van een heffing op hardware) van € 175.000.000,=.
- —
Indien de vorderingen van Thuiskopie worden toegewezen en de Staat wordt veroordeeld tot, kort gezegd, het alsnog vergoeden van schade door thuiskopiëren op harddisks, dan hebben Imation en Dexxon, die door het betalen van een tarief van 60 cent per DVD óók compenseerden voor schade door thuiskopiëren op harddisks, in het verleden een onevenredig hoge thuiskopieheffing voor schade als gevolg van thuiskopiëren op (onder meer) DVD's betaald. In ieder geval komt dan een groot deel van de door Thuiskopie gevorderde € 175.000.000,= toe aan Imation en Dexxon.17.
- —
Imation en Dexxon willen daarom, onder de voorwaarde dat in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat er ten onrechte geen heffing rustte op hardware, een vordering in tussenkomst instellen die hun betaling van deze — alsdan onevenredig gebleken — thuiskopieheffing op (onder meer) DVD's redresseert.18. Hetgeen verhoudingsgewijs teveel over (onder meer) DVD's is geheven, dient dan aan Imation en Dexxon te worden terugbetaald.
In het licht van het hierboven weergegeven betoog van FIAR c.s. bij pleidooi, § 15–19, waarin de door Imation en Dexxon in te stellen (voorwaardelijke) vordering in tussenkomst — volgens FIAR c.s. ten overvloede — ook inhoudelijk voldoende omschreven was, is 's hofs oordeel in rov. 2.3 onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Nota bene: het hof heeft de vordering tot tussenkomst niet afgewezen op de grond dat deze vordering te laat zou zijn ingesteld,19. maar op de grond dat van zo'n vordering in tussenkomst in het geheel niet zou blijken, wat in dit onderdeel hierboven is bestreden. Desalniettemin wensen FIAR c.s. (ten overvloede) te benadrukken dat zij de bovenbedoelde vordering in tussenkomst ook nog niet konden instellen bij hun incidentele memorie van 8 mei 2012, omdat die vordering haar aanleiding vindt in ontwikkelingen van nadien.20. Deze ontwikkelingen zijn de volgende. Staatssecretaris Teeven is, als gevolg van aanvaarding door de Tweede Kamer van de motie Bontes c.s.21., bij brief van 3 juli 201222. teruggekomen van het beleid dat hij uiteengezet had in zijn speerpuntenbrief.23. De Staatssecretaris heeft een dringend beroep gedaan op de vertegenwoordigers uit de elektronicabranche om deel te nemen aan de besprekingen die binnen de SONT plaatsvinden over een nieuw stelsel.24. Daarna heeft de Staatssecretaris, als gezegd, bij AMvB van 23 oktober 2012
- (i)
harddiskmedia aangewezen als voorwerpen waarover een heffing moet worden betaald en
- (ii)
de thuiskopieheffing per Cd-R en DVD vastgesteld op 3 cent.25.
Met de vaststelling van deze AMvB werd duidelijk dat overgrote deel van de thuiskopieheffing van 60 cent per DVD compenseerde voor schade als gevolg van thuiskopiëren op harddisks en dat Imation en Dexxon (dus) een onevenwichtig hoge heffing hebben betaald. De beleidswijziging van Staatssecretaris Teeven in juli 2012 en de daaruit voorkomende AMvB van 23 oktober 2012 hebben Imation en Dexxon aanleiding gegeven om bij pleidooi in incident hun voorwaardelijke vordering in tussenkomst in te stellen.
Voor zover nodig is dit onderdeel tevens gericht tegen 's hofs samenvatting van de stellingen van FIAR c.s. in rov. 2.1.
2. Onderdeel 2 — de vordering tot voeging
Inleiding
Het hof heeft in rov. 2.4 geoordeeld dat FIAR c.s. op zichzelf voldoende belang hebben om zich aan de zijde van de Staat en Sont te voegen. Het hof heeft in rov. 2.5 echter geoordeeld dat het verweer van Thuiskopie26. dat de procedure door het toestaan van voeging onredelijk zou worden vertraagd, gegrond is. Aan dat oordeel legt het hof ten grondslag:
- i.
FIAR c.s. hebben de vordering tot voeging in hoger beroep op het laatst toegestane moment (vgl. art. 218 Rv) ingediend, nl. op de rolzitting waarop de Staat de memorie van antwoord heeft genomen. FIAR c.s. hadden in een eerder stadium van het geding om voeging kunnen verzoeken; zij hadden rekening moeten houden met een andere dan door hen verwachte uitkomst van het arrest van het Haagse hof inzake Norma/Staat.27.
- ii.
Indien voeging thans zou worden toegestaan, zou Thuiskopie in een zeer laat stadium met een nieuwe tegenstander en mogelijk met nieuwe argumenten worden geconfronteerd. Hierbij is de kans aanwezig dat de goede procesorde zou eisen dat Stichting Thuiskopie nog de gelegenheid zou moeten krijgen om daarop schriftelijk te reageren voordat de pleidooien plaatsvinden, hetgeen ook al het geval zou zijn indien FIAR c.s. nog producties in het geding zouden brengen of (voorwaardelijk) incidenteel appel zouden instellen.
- iii.
Tegen deze achtergrond moet naast de vertraging die reeds is opgetreden door de incidentele vordering en het feit dat FIAR c.s. in het incident pleidooi hebben gevraagd, voor een niet onaanzienlijke verdere vertraging van het geding worden gevreesd.
- iv.
Tegenover deze vertraging staat dat het geschil van alle betrokken partijen in de kern betrekking heeft op een juridische vraag van principiële aard.
- v.
Over deze juridische vraag van principiële aard zal, naar het zich thans laat aanzien, echter niet in de onderhavige zaak maar in de zaak Norma/Staat door de Hoge Raad (of na het stellen van prejudiciële vragen, door het Hof-van Justitie EU) worden beslist.
- vi.
Niet duidelijk is wat de argumenten van FIAR c.s. in dit geding aan de beslissing op die juridische vraag van principiële aard zouden kunnen bijdragen.
's Hofs oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, gelet op de navolgende, in onderlinge samenhang te beschouwen, gronden.
Klachten
2.1.1.
's Hofs afwijzing van de gevorderde voeging geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof heeft miskend dat een partij die
- (i)
het door art. 217 Rv vereiste belang heeft en
- (ii)
zijn vordering niet later instelt dan op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding (art. 218 Rv) — afgezien van misbruik van recht,28. waarvan in casu geen sprake is29. — steeds moet worden toegelaten tot de door hem of haar gevorderde voeging.
Het stellen van verdergaande eisen is niet gerechtvaardigd, omdat een partijvoeging, in verband met haar overzienbare praktische gevolgen — de gevoegde partij voert slechts nadere feiten en argumenten aan ter ondersteuning van het standpunt van de partij aan wier zijde zij zich schaart en moet de bestaande stand van het geding aanvaarden —, in beginsel weinig belastend is voor de hoofdpartijen.30.
2.1.2.
Althans geeft 's hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof heeft miskend dat de rechter slechts in uitzonderlijke gevallen en met grote terughoudendheid mag aannemen dat een volgens art. 218 Rv tijdige vordering tot voeging door een partij die daarbij het door art. 217 Rv vereiste belang heeft, in strijd komt met de eisen van een goede procesorde, In de eerste plaats heeft die partij immers, op grond van de wet, recht om een dergelijke vordering tot voeging in te stellen en in de tweede plaats is een partijvoeging in beginsel weinig belastend voor de hoofdpartijen. Verder mag een vordering tot voeging niet reeds worden afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde op de enkele grond dat die vordering eerder had kunnen worden ingesteld dan op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding. Dat moment is door art. 218 Rv immers uitdrukkelijk toegestaan. Ten slotte moet de rechter die een volgens art. 218 Rv tijdige vordering tot voeging door een partij die daarbij het door art. 217 Rv vereiste belang heeft, afwijst wegens strijd met de eisen van een goede procesorde, in zijn motivering tot uitdrukking brengen dat hij de vereiste terughoudendheid heeft betracht en/of waarom van zo'n uitzonderlijk geval sprake is.
2.2.
Indien het hof het voorgaande niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, mede in het licht van de navolgende klachten tegen 's hofs overwegingen in rov. 2.5 (hierboven gerubriceerd onder i. tot en met vi.).
Ad i — laatst toegestane moment; stadium van het geding
2.2.1.
's Hofs overweging onder i. kan niet (voldoende) bijdragen tot het oordeel dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Strijd met de goede procesorde is immers niet reeds aanwezig wanneer de vordering tot voeging wordt ingesteld op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding; dat moment is immers (ook volgens het hof) in beginsel het laatst toegestane moment.
2.2.2.
Dat FIAR c.s. in een eerder stadium van het geding voeging zou hebben kunnen vorderen, mag niet beslissend zijn omdat een vordering tot voeging in beginsel kan worden ingesteld tot en met de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding.
2.2.3.
FIAR c.s. hadden bovendien pas aanleiding om zich te voegen in de onderhavige hoofdzaak tussen Thuiskopie en de Staat en Sont toen het Haagse hof op 27 maart 2012 arrest wees in de zaak Norma/Staat.31. Met die uitspraak werd voor hen pas duidelijk dat FIAR c.s. het in rov. 2.4 omschreven belang hadden. Voor-dien hadden FIAR c.s., anders dan het hof heeft overwogen, geen — althans geen voldoende dringende — aanleiding om te anticiperen op, kort samengevat, het oordeel van het Haagse hof dat de Staat jegens Norma onrechtmatig had gehandeld door de bevriezings-AMvB's uit te vaardigen, mede omdat daartoe strekkende vorderingen van Norma en Thuiskopie al driemaal eerder door de rechter waren afgewezen.32.
Ad ii — gevolgen van de voeging (nieuwe tegenstander met mogelijk nieuwe argumenten; mogelijk schriftelijke reactie Thuiskopie; mogelijk incidenteel appel)
2.2.4.
's Hofs overweging onder ii. kan niet (voldoende) bijdragen tot het oordeel dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof beschrijft in wezen slechts wat de kenmerken van voeging zijn, namelijk dat zich een nieuwe partij in het geding mengt en dat de ‘wederpartij’ (in casu Thuiskopie) mogelijk met nieuwe argumenten en/of producties geconfronteerd wordt, waarop die wederpartij vervolgens mogelijk nog schriftelijk wil reageren voorafgaand aan een sowieso nog volgend en daartoe ook gelegenheid biedend pleidooi. Dit een en ander kan echter niet in de weg staan aan de bevoegdheid van FIAR c.s. om zich te mogen voegen, omdat voeging niet reeds uit haar aard in strijd met de goede procesorde is. Sterker nog: dat het partijdebat in een principiële zaak wordt verrijkt met nieuwe argumenten van weerszijden, kan de beslissing van de rechter alleen maar ten goede komen.
2.2.5.
Het hof miskent hier bovendien dat het zelf tot op grote hoogte in de hand heeft in welk tempo partijen voortprocederen. Het hof had bijvoorbeeld relatief korte termijnen kunnen stellen voor een nadere memorie na voeging zijdens FIAR c.s. en een eventuele antwoordmemorie zijdens Thuiskopie (en de Staat en Sont), zonder daarvoor verder uitstel toe te laten. Het gaat niet aan om FIAR c.s. hun recht op voeging te ontzeggen vanwege louter te vrezen mogelijke, aan elke voeging inherente, processuele ontwikkelingen, die het hof goeddeels zelf kan sturen.
2.2.6.
Ten slotte is 's hofs vrees dat FIAR c.s. (voorwaardelijk) incidenteel appel zouden instellen als grond voor afwijzing niet begrijpelijk. Immers, voeging strekt ertoe dat de gevoegde partij (FIAR c.s.) zich schaart aan de zijde van één der procespartijen (de Staat en Sont) en daarmee niet meer beoogt dan (in casu) afwijzing van de vordering in de hoofdzaak. De Staat en Sont, aan wier zijde FIAR c.s. zich wil voegen, hebben geen (voorwaardelijk) incidenteel appel ingesteld. Zelfs als een gevoegde partij überhaupt al (voorwaardelijk) incidenteel appel zou kunnen instellen — wat volgens FIAR c.s. niet zo is — , had het hof in casu geen enkele aanleiding voor zijn ‘vrees’, nu de rechtbank de vorderingen van Thuiskopie volledig had afgewezen en FIAR c.s. ook geen stelling hebben betrokken waaruit een voornemen tot (voorwaardelijk) incidenteel appel zou blijken. Het hof mocht daarom niet zijn ‘vrees’ voor een (voorwaardelijk) incidenteel appel ten grondslag leggen aan zijn afwijzing van de vordering tot voeging van FIAR c.s.
Ad iii en v — al opgetreden vertraging; vrees voor aanzienlijke verdere vertraging; beslissing over juridische vraag van principiële aard in andere procedure
2.2.7.
's Hofs overwegingen onder iii. en v. kunnen niet (voldoende) bijdragen tot het oordeel dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het verrichten van extra proceshandelingen is inherent aan voeging en zal dus uiteraard altijd enige ‘vertraging’ met zich meebrengen. FIAR c.s. hebben echter nu eenmaal, mede gelet op art. 6 EVRM, in beginsel recht op het instellen van een incidentele vordering tot voeging en het vragen van pleidooi.33. Het hof heeft dit miskend, door als factor voor afwijzing te laten meewegen dat FIAR c.s. gebruik hebben gemaakt van deze hun (althans in beginsel) rechtens toekomende processuele bevoegdheden.
2.2.8.
Het hof heeft bovendien miskend dat de reeds opgetreden vertraging niet aan FIAR c.s. maar juist aan Thuiskopie en deels ook aan het hof zelf te wijten is. Thuiskopie heeft de procedure vertraagd door bezwaar te maken en allerlei verweren aan te voeren die het hof niet heeft gevolgd (misbruik van recht, geen belang, etc; zie § D.i t/m iii hierboven). Het enige verweer van Thuiskopie dat het hof wel gegrond heeft bevonden, betreft de onredelijke vertraging van het geding, maar die vertraging had achterwege kunnen blijven indien Thuiskopie geen bezwaar had gemaakt tegen de vordering tot voeging van FIAR c.s. Daarnaast heeft het hof de vertraging van het geding zelf vergroot door de pleitdatum — ondanks zijn bekendheid met Thuiskopies ‘vertraging’-bezwaar — pas op zes maanden na het verzoek daartoe te bepalen.
2.2.9.
's Hofs vrees voor een ‘niet onaanzienlijke verdere vertraging van het geding’als gevolg van het toelaten van FIAR c.s. tot de door haar gevorderde voeging, is als grond voor het afwijzen van de gevorderde voeging bovendien — dus afgezien van de hierboven hiertoe al aangevoerde argumenten — niet begrijpelijk om de navolgende redenen:
- a.
Naar het zich thans laat aanzien, zal het hof in de hoofdzaak hoe dan ook geen arrest wijzen voordat de Hoge Raad arrest zal hebben beslist over de nauw verwante ‘juridische vraag van principiële aard’34. in de zaak Staat/Norma,35. Op basis van een ruwe maar beredeneerde schatting zal de Hoge Raad in die zaak pas in het voorjaar van 2014 arrest wijzen (zie hierboven § K van de Inleiding). Indien de Hoge Raad besluit prejudiciële vragen te stellen, zal dit de beslissing op deze ‘juridische vraag van principiële aard’ met nog ten minste anderhalf jaar vertragen. De hoofdzaak ligt dus hoe dan ook stil en elke vrees voor vertraging als gevolg van het toelaten van FIAR c.s. tot de door hen gevorderde voeging is dan ongegrond. Onbegrijpelijk is derhalve waarom die ‘tussentijd’ niet benut had kunnen worden om te debatteren over de mogelijke nieuwe argumenten en producties van FIAR c.s.
- b.
Ook is onbegrijpelijk hoe het hof de vordering tot voeging van FIAR c.s. kon afwijzen op de grond dat voeging de procedure onredelijk zou vertragen, zonder zich eerst ervan te hebben vergewist (en vervolgens te bewerkstelligen) dat partijen in de hoofdzaak voortvarend zouden doorprocederen. Nadat het hof de vordering tot voeging had afgewezen,36. heeft Thuiskopie op de rolzitting van 12 februari 2013 niet gevraagd om arrest in de hoofdzaak (wat wel had gekund, omdat alle memories waren genomen), maar in plaats daarvan nog eens verzocht om een uitstel van acht weken om nog een nadere akte te mogen nemen. Het hof heeft dit verzoek van Thuiskopie toegestaan (evenals de eiswijziging van Thuiskopie). Dit bracht mee dat ook de Staat en Sont een uitstel van acht weken voor antwoordakte verkregen, zodat de zaak thans voor deze antwoordakte op de rol van 4 juni 2013 staat. Daarna gaan partijen in de hoofdzaak, naar het zich laat aanzien, nog eens pleidooi vragen, welk pleidooi naar verwachting niet eerder zal worden gehouden dan enige tijd na het arrest van de Hoge Raad in de zaak Staat/Norma (of het arrest van het HvJEU, indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt).
Het gaat niet aan dat het hof enerzijds de vordering tot voeging van FIAR c.s. afwijst op de grond dat deze — alleen volgens Thuiskopie — de procedure onredelijk zou vertragen, terwijl het hof anderzijds wel toelaat dat Thuiskopie in de hoofdzaak vervolgens zélf de procedure vertraagt met haar nadere akte en wijziging van eis, en pleidooi.
Als gezegd, nu die vertraging toch wel optreedt, hadden FIAR c.s. net zo goed — nee, beter — kunnen worden toegelaten tot de voeging.
Dit alles klemt nog temeer nu het hof op geen enkele (kenbare) wijze motiveert, welk (beweerdelijk) doorslaggevend spoedbelang Thuiskopie zou hebben bij het ‘onverwijld’ — d.w.z. zonder eerst de argumenten van FIAR c.s. te horen en behandelen — doorprocederen.
Ad v — tegenover vertraging staat principiële aard van de juridische vraag
2.2.10.
's Hofs overweging onder v. kan niet bijdragen tot het oordeel dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Immers, het miskent dat de principiële aard van de litigieuze juridische vraag juist reden temeer vormt om FIAR c.s., gelet op de hun erkende belang hierbij, wél toe te laten tot de gevorderde voeging. Dit klemt nog temeer nu FIAR c.s. zich ook niet in de procedure Norma/Staat hierover hebben kunnen uitlaten.
Ad vi. — onduidelijk wat de argumenten van FIAR c.s. kunnen bijdragen
2.2.11.
's Hofs overweging onder vi. kan niet (voldoende) bijdragen tot het oordeel dat het toestaan van de voeging zou leiden tot strijd met de eisen van een goede procesorde. Voor zover het hof hiermee tot uitdrukking brengt dat FIAR c.s. geen (voldoende) belang bij voeging zouden hebben, miskent het hof dat het in rov. 2.4 nog — terecht — heeft geoordeeld dat FIAR c.s. dat belang wél hebben.
2.2.12.
Bovendien loopt het hof, bij de beoordeling van de vordering tot voeging, ten onrechte vooruit op de door FIAR c.s. aan te voeren argumenten na voeging. Het hof miskent in dit verband ook dat FIAR c.s. geen partij zijn in de zaak Norma/Staat en dat beslissingen van de rechter in die zaak geen gezag van gewijsde jegens FIAR c.s. hebben. Dat de rechter in een nauw verwante zaak tussen andere partijen uitspraak zal doen, doet er mede daarom niet aan af dat FIAR c.s. in de onderhavige zaak een nuttige bijdrage aan het debat kunnen en mogen leveren.
Conclusie
FIAR c.s. vorderen op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
Kosten exploot: € 76,71
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 01‑05‑2013
Bij art. 1 van het Koninklijk Besluit van 7 juni 2010, nr. 10.001566, Stcrt. 2010, 9302, is 29 april 2013 gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag als bedoeld in art. 3 lid 1 Algemene Termijnenwet (‘ATw’). Op grond van art. 3 lid 1 ATw is 30 april 2013 een algemeen erkende feestdag in de zin van de ATw (namelijk, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd). De reguliere cassatietermijn is derhalve op grond van art. 1 lid 1 Atw verlengd van 29 april 2013 naar 1 mei 2013.
Toewijzing van de vorderingen van Thuiskopie betekent in de eerste plaats dát rechthebbenden aanspraak hebben op een ‘heffing op hardware’. In de tweede plaats kan een oordeel van het hof over Thuiskopies schade-vergoedingsvordering consequenties hebben voor (de onderhandelingen binnen Sont over) de hoogte van de ‘heffing op hardware’. Zie: F-Plta § 13–14.
Hof, rov. 2.1. Zie over de vordering tot tussenkomst nader onderdeel 1.
De rechthebbenden zijn, kort gezegd, auteursrechthebbenden en naburig rechthebbenden, die gerechtigd zijn tot de thuiskopievergoeding.
Hof 's‑Gravenhage 27 maart 2012, LJN BV9880. De Staat heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest. Dit cassatieberoep is thans aanhangig bij de Hoge Raad onder rolnummer 12/03239.
Zie 's hofs rov. 2.5: ‘het geschil van alle betrokken partijen [heeft] in de kern betrekking op een juridische vraag van principiële aard, waarover naar het zich thans laat aanzien niet in de onderhavige zaak maar in de zaak Norma/Staat door de Hoge Raad (of na het stellen van prejudiciële vragen, door het Hof van Justitie van de EU) zal worden beslist.’ De zaak Staat/Norma is thans aanhangig bij de Hoge Raad onder rolnummer 12/03239.
Bij het uitbrengen van deze cassatiedagvaarding staat de zaak Staat/Norma voor dagbepaling CPG op 17 mei 2013. Op de rolzitting van 19 april 2013 werden conclusies PG bepaald op verschillende data in oktober 2013. Daaruit kan worden afgeleid dat, in de zaak Staat/Norma, naar verwachting tegen het eind van 2013 zal kunnen worden geconcludeerd. FIAR c.s. verwacht dat de Hoge Raad vervolgens pas in het voorjaar van 2014 arrest zal kunnen wijzen in de zaak Staat/Norma.
Zie voor deze maatstaf HR 14 maart 2003, NJ 2003, 313, JBPr 2003, 53, m.nt. A. Knigge (Cremers c.s/Gassler), rov. 3.4. Zie voorts o.a. Van Maanen en Van Dam-Lely, T&C Rechtsvordering (2012), art. 219, aant. 1 onder c.
F-Plta § 15–20.
Zie F-Plta § 15, 19 en 20. De voorwaarde is dat (op vordering van Thuiskopie) in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat er ten onrechte geen heffing rustte op hardware (zie F-Plta § 19).
Vgl. ook HR 21 september 2012, NJ 2012, 532 (ACI c.s./Thuiskopie), waarin ACI c.s. — waartoe ook Imation en Dexxon behoren als eisers tot cassatie sub 6 en 8 — procedeerden als betalingsplichtige importeurs of fabrikanten van lege of blanco informatiedragers zoals DVD's, CD's en CD-R's.
Imation en Dexxon waren, naast importeurs en/of fabrikanten van blanco DVD's, eveneens importeurs en/of fabrikanten van blanco CD's. Voor de verschillende varianten blanco CD's golden lagere tarieven — zie voor de tarieven voor CD's en DVD's de door de Minister van Justitie vastgestelde AMvB van 5 november 2007, Stb. 2007, 435 —, maar ook deze tarieven dienden om de totale billijke compensatie voor al het thuiskopiëren bijeen te brengen.
F-Plta § 15–19. Dit tarief is vastgesteld bij Sont-besluit van 1 februari 2005 en vervolgens bij AMvB van 5 november 2007, Stb. 2007, 435. Zie hierover S.J. Donker, ‘De thuiskopieregeling ontdooid. Of toch een downloadverbod light?’, AMI 2012/6, p. 232–233.
F-Plta § 17, met verdere verwijzingen aldaar.
Stb. 2012, 505. Dit besluit trad in werking per 1 januari 2013 (Stb. 2012, 662).
F-Plta § 16–18.
F-Plta § 19.
F-Plta § 19.
Thuiskopie heeft bezwaar gemaakt tegen de (nadere) invulling bij pleidooi van de door Imation en Dexxon beoogde vordering in tussenkomst, omdat zij deze wijziging tardief achtte (proces-verbaal van de pleitzitting van 3 december 2012, p. 3). Uit 's hofs arrest blijkt niet dat het hof dit bezwaar van Thuiskopie gegrond heeft bevonden. Immers, het hof heeft in rov. 2.3 geoordeeld dat ‘niet blijkt dat FIAR c.s. een eigen vordering tegen partijen in de hoofdzaak willen instellen, (…) of deze [vordering tot tussenkomst] nu primair (…) of toch subsidiair is ingesteld’. Daarmee heeft het hof evenwel miskend dat bij pleidooi wel degelijk ervan is gebleken dat en waartoe Imation en Dexxon een eigen vordering in tussenkomst wilden instellen (F-Plta § 15–19).
Met name: de vaststelling van de AMvB van 23 oktober 2012; F-Plta § 7.
Kamerstukken II, 2011–12, 29 838, nr. 33 (Motie van 20 december 2011 van de leden Bontes, Peters, Verhoeven en Smeets).
Brief van staatssecretaris Teeven (VenJ) van 3 juli 2012 aan de Tweede Kamer over de thuiskopieregeling in de Auteurswet en de inrichting van het thuiskopiestelsel per 1 januari 2013; Kamerstukken II 2011–12, 29 838, nr. 52.
Kamerstukken II 2010–11, 29 838, nr. 29 (Speerpuntenbrief auteursrecht 2020 van 11 april 2011).
F-Plta § 2–3; Brief van staatssecretaris Teeven (VenJ) van 3 juli 2012, p. 2–3.
F-Plta § 4; Stb. 2012, 505.
Zie Inleiding § D sub iv hierboven.
Hof 's‑Gravenhage 27 maart 2012, LJN BV9880. De Staat heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest. Dit cassatieberoep is thans aanhangig bij de Hoge Raad onder rolnummer 12/03239.
Zie voor de uiterst strenge criteria voor ‘misbruik van bevoegdheid’art. 3:13 BW. Aan het belang dat door de uitoefening van de bevoegdheid wordt geschaad, mag niet een gelijk gewicht toegekend worden als aan het, zwaarder wegende, belang bij uitoefening van de bevoegdheid (Asser/Bartels/Mijnssen & Van Velten 5* (2008), nr. 49). Van misbruik is pas sprake als geen weldenkend mens in redelijkheid tot de uitoefening van de bevoegdheid had kunnen komen (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv.) p. 1040 en E.J.H. Schrage, Misbruik van bevoegdheid, Deventer: Kluwer 2007, p. 22).
Het hof heeft kennelijk niet aangenomen dat FIAR c.s. haar bevoegdheid tot het vorderen van voeging hebben misbruikt, nu uit het arrest niet blijkt dat aan de strenge eisen daarvoor is getoetst, laat staan voldaan.
Vgl. G. Snijders, Burgerlijke rechtsvordering (losbl.), art. 217, aant. 2 ‘Maatstaf toestaan vordering’, bijgewerkt tot 16 oktober 2012. Weliswaar bepleit een enkele auteur dat de toelating als gevoegde partij ook nog afhankelijk gesteld zou moeten (en/of kunnen) worden gesteld van een nadere afweging (zie G. Snijders, Burgerlijke rechtsvordering (losbl.), art. 217, aant. 4 ‘Nadere afweging vereist?’, bijgewerkt tot 16 oktober 2012), maar volgens FIAR c.s. verdient dit standpunt geen navolging.
Hof 's‑Gravenhage 27 maart 2012, LJN BV9880.
Vzngr. Rb. 's‑Gravenhage 8 januari 2008, LJN BC1440 (Norma c.s./Sont, Staat, Stobi & FIAR); Hof 's‑Gravenhage 11 november 2008, IEPT20081111, (Norma c.s./Sont, Staat, Stobi & FIAR); Rb. 's‑Gravenhage 19 oktober 2011, IEPT20111019 (Thuiskopie/Staat & Sont, vonnis in eerste aanleg in de onderhavige hoofdzaak). Hierbij maakt geen verschil dat de eerste twee uitspraken zijn gewezen in kort geding, omdat de vraag naar de (on)verbindendheid van de litigieuze AMvB's een rechtsvraag betreft.
Vgl. HR 8 mei 2012, JBPr 2012, 23 (Stichting Waarborgfonds Motorverkeer/X), rov. 3.4.2; HR 8 mei 2012, JBPr 2012, 26 (Weef & Maico investments/Banque Artesia Nederland), rov. 3.3.2.
Deze juridische vraag van principiële aard is, kort samengevat, of de Staat jegens Thuiskopie onrechtmatig heeft gehandeld door de ‘bevriezingsamvb's’ vastte stellen; zie rov. 1.7–1.13.
Dit cassatieberoep is thans aanhangig bij de Hoge Raad onder rolnummer 12/03239.
Zie voor het navolgende de bovenstaande inleiding onder § H t/m K.