Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/64
64 Inleiding inhoud stelplicht eiser
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691940:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Noot Asser in de NJ bij HR 7 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5357, NJ 2002/494 (Probis/De Smedt).
Conclusie A-G L.A.D. Keus vóór HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5156, NJ 2005/468 (Kroymans/Verploegen).
HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5156, NJ 2005/468 (Kroymans/Verploegen). Toch kon en kan het in de praktijk riskant zijn teveel te stellen; de rechter kan abusievelijk aan eiser bewijs opdragen van voor het ingeroepen rechtsgevolg irrelevante feiten.
Wat behoort tot de grondslag van de eis is een rechtsvraag, die in cassatie kan worden getoetst.
HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5156, NJ 2005/468 (Kroymans/Verploegen). Reeds HR 21 februari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4910, NJ 19769/308 met nt. H. Drion (Reyn/Hilwis).
HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5156, r.o. 4.5.1, NJ 2005/468 (Kroymans/Verploegen) en Vrieze 2006.
In het voorgaande is ter sprake gekomen dat door een uitgebreid of samengesteld verweer de bewijslast bij de ‘verkeerde’ partij (de verweerder) kan komen te liggen en dat daarmee (een deel van) zijn stelling impliciet gekwalificeerd wordt als een bevrijdend verweer, waardoor verweerder ten onrechte het bewijsrisico krijgt toegeschoven. Verschillende voorbeelden zijn aan de orde geweest waarbij teveel op het bordje van verweerder kwam te liggen door de uitgebreide betwisting door verweerder. Het omgekeerde is het geval indien eiser elementen aan zijn stellingen toevoegt die niet behoren bij zijn stelplicht.
Niet alles dat door eiser wordt gesteld, moet worden bewezen. Alleen die feiten die nodig zijn om de vordering te doen slagen moeten worden bewezen. Soms worden stellingen door eiser aangevoerd die niet behoren tot zijn stelplicht.
Voorbeeld
Indien eiser bij een vordering tot betaling van geleverde zaken (art. 7:1 BW) aangeeft dat gedaagde niet heeft betaald, behoort het bestanddeel van de niet-betaling niet bij de stelplicht van eiser om zijn vordering toegewezen te krijgen. Eiser hoeft voor de gegrondheid van zijn vordering niet te stellen dat de verbintenis niet teniet is gegaan.1 Dit element behoort niet tot zijn stelplicht en a fortiori niet tot zijn bewijsrisico. De door eiser gestelde feiten (overeenkomst en levering) brengen bij niet-betwisting door verweerder het rechtsgevolg mee dat gedaagde de koopprijs is verschuldigd.
De grondslag van de vordering geldt als uitgangspunt. Een partij draagt slechts bewijslast ten aanzien van die feiten of rechten die noodzakelijk en voldoende zijn voor de conclusie dat zij de door deze partij gewenste rechtsgevolgen meebrengen.2 Wat buiten de stelplicht van eiser valt, komt niet voor zijn bewijsrisico. Voor toewijzing van een vordering hoeft eiser niet de afwezigheid van de aangevoerde verweren ten grondslag liggende feiten te stellen en te bewijzen. Als het gaat om nakoming in de vorm van betaling, is het aan de wederpartij om te stellen en te bewijzen dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. Voor de bepaling van de stelplicht- en bewijslastverdeling is de omvang van de stelplicht op grond van de materiële rechtsregels beslissend, niet de omvang van wat feitelijk is gesteld.3 De grondslag van de vordering en daarmee de omvang van de stelplicht van eiser, is uitgangspunt.4 De (nog steeds gebezigde) adagia ‘wie stelt, bewijst’ of ‘wie eist, bewijst’ zijn daarom niet correct.
Indien in een dagvaarding meer feiten zijn vermeld dan eiser op grond van de stelplicht verplicht is te melden, kan het zijn dat eiser daarmee voldoet aan zijn substantiëringsverplichting; soms reageert hij daarbij tevens op het (bevrijdend) verweer van verweerder. Indien eiser een hem bekend bevrijdend verweer in zijn dagvaarding vermeldt en daarop een reactie geeft, leidt dat niet tot bewijslast ter zake.5 Voor eiser geldt: wie niet hoeft te stellen en te bewijzen, maar dat toch nodeloos deed om de rechter compleet te informeren en zelfs overijverig bewijs aanbood voor een onnodige stelling, mag daarom nog niet de bewijslevering opgedragen krijgen.6 Een partij draagt geen bewijsrisico voor feiten waarvoor zij geen stelplicht heeft. Bewijslast mag dus alleen worden gekoppeld aan stelplicht.
De advocaat van eiser zal nauwkeurig moeten nagaan welke feitelijke stellingen hij zal moeten aanvoeren om het rechtsgevolg op grond van de door hem gekozen juridische grondslag te bewerkstelligen. De materiële wetgeving wijst de weg welke elementen noodzakelijk zijn om zijn vordering toegewezen te krijgen. Om misverstanden te voorkomen kan hij duidelijk aangeven dat bepaalde stellingen betrekking hebben op zijn substantiëringsverplichting en hij al vooruitloopt op weerlegging van het verweer.
Voor de advocaat van verweerder die een bevrijdend verweer voert, geldt m.m. hetzelfde. Verweerder heeft stelplicht, maar alleen die feiten die nodig zijn om het bevrijdend verweer te doen slagen, moeten worden bewezen en wat buiten de stelplicht van verweerder valt, komt niet voor zijn bewijsrisico.