Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/66:66 Conclusie inhoud stelplicht en bewijslast eiser
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/66
66 Conclusie inhoud stelplicht en bewijslast eiser
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691868:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Asser Procesrecht/Asser 3 2023/284, met verwijzing naar F.G. Scheltema, Bewijsrecht 1939, p. 54-55 en Rosenberg 1965, p. 12.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De adagia ‘wie stelt, bewijst’ of ‘wie eist, bewijst’ zijn niet correct; het adagium ‘wie moet stellen, moet bewijzen’, is juist.1 De partij die feiten moet stellen om het door haar beoogde rechtsgevolg te kunnen inroepen, moet die feiten bij gemotiveerde betwisting door de wederpartij bewijzen. Voldoen aan de substantiëringsverplichting brengt geen bewijslast met zich. Voor verweerder die een bevrijdend verweer voert, geldt hetzelfde. Verweerder heeft stelplicht, maar alleen die feiten die nodig zijn om het bevrijdend verweer te doen slagen, moeten worden bewezen en wat buiten de stelplicht van verweerder valt, komt niet voor zijn bewijsrisico. Ook verweerder kan vooruitlopen op de reactie van eiser op zijn bevrijdend verweer; daarmee trekt hij geen bewijslast naar zich toe.