Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Jörg van 10 maart 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI1938 onder nr. 5 (de HR deed die zaak af met toepassing van art. 81 RO).
HR, 14-06-2016, nr. 14/03453
ECLI:NL:HR:2016:1198, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
14/03453
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1198, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:489, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2016:489, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1198, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑09‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/346 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2016-0254 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2016/163
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Na uithuisplaatsing en plaatsing in een gezinshuis van zijn dochters heeft verdachte op een website allerlei uitlatingen gedaan over dit gezinshuis en zijn medewerkers. 1. Klachtvereiste smaad, art. 269 Sr. 2. en 3. Smaad, “bepaalde feiten” a.b.i. art. 261.1 Sr. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BP1278 en ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ 1994/278 m.b.t. klachtvereiste ex art. 269 Sr en art. 164 Sv. Gelet hierop is ’s Hofs oordeel dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht a.b.i. art. 164.1 Sv zonder gevolgen kan blijven op de enkele grond dat uit de nagenoeg samenvallende belangen van A en gezinshuis B kan worden afgeleid dat zowel A als gezinshuis B t.t.v. het doen van aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat strafvervolging tegen verdachte zou worden ingesteld, niet toereikend gemotiveerd. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI1171 m.b.t. tll. van een “bepaald feit” a.b.i. art. 261 Sr. De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de "bepaalde feiten" waarvan verdachte C en D op zijn website heeft beschuldigd, houden in dat "kampfbewaarster" C tijdens een bezoekuur een kind heeft verboden naar de wc te gaan, waarbij verdachte zich afvraagt of we echt naar de praktijken van Nazi Duitsland gaan, en dat D "Nazi praktijken" erop na lijkt te houden door de ouders op alle mogelijke en ziekelijke manieren dwars te zitten om de kinderen terug te krijgen. Gelet op de vooropstelling is ’s Hofs oordeel dat verdachte aldus de eer en de goede naam van C en D heeft aangerand door tll. van "een of meer bepaalde feiten", niet begrijpelijk. Ad 3. De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de "bepaalde feiten" waarvan verdachte A en gezinshuis B op zijn website heeft beschuldigd, houden in dat wordt geprobeerd moslims te bekeren tot het christelijk geloof, bij deze christelijke gemeenschap drugs, alcohol en veel seks worden gebruikt, en een donker gekleurd iemand, die daar leiding heeft, seks schijnt te hebben met de uithuisgeplaatsen aldaar, terwijl de familie die deze stichting 'runt' van de meeste praktijken op de hoogte is en daaraan bijdraagt, het gezinshuis kinderen opstookt tegen hun vader en moeder en een dochter onder druk van het gezinshuis aangifte heeft gedaan tegen haar vader wegens bedreiging. Gelet op de vooropstelling is ’s Hofs oordeel dat verdachte aldus de eer en de goede naam van A en gezinshuis B heeft aangerand door tll. van "een of meer bepaalde feiten", niet begrijpelijk.
Partij(en)
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 14/03453
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2014, nummer 21/004756-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 met betrekking tot de aanranding van de eer en goede naam van het gezinshuis [A] , de bewezenverklaring van feit 2 en de strafoplegging betreft, tot terug- of verwijzing van de zaak teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde voor zover dat de smaad ten aanzien van het gezinshuis [A] betreft.
2.2.
Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij in de periode van 21 mei 2012 tot en met 21 november 2012 te Emmeloord, in de gemeente Noordoostpolder, in ieder geval in Nederland opzettelijk de eer en/of de goede naam van [betrokkene 1] en/of gezinshuis [A] heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel op zijn/een internetsite (www. [...] .com en/of hyves) (onder andere) de volgende teksten geplaatst/laten plaatsen:
- "Hoe is het mogelijk dat onze kinderen met een ander geloof door Buro Jeugdzorg/Leger des Heils uit huis worden geplaatst en dan weer in huis worden geplaatst bij een "christelijke geloofsgemeenschap" wat zich [A] noemt hier in [plaats] ? Ook moslims worden hier geplaatst en geprobeerd hen te bekeren naar het christelijke geloof.
Deze www. [A] .com die bekend staat waar drugs en alcohol en sex veel gebruikt wordt? Ook schijnt een donker gekleurd iemand die daar enige "leiding" uitoefent sex te hebben met de uithuisgeplaatsten aldaar. De familie die deze onverantwoordelijke "stichting" runt zou van de meeste praktijken op de hoogte zijn en hun steentje daaraan bijdragen? Eert uw vader en uw moeder zegt het christendom en deze zogenaamde christenen van gezinshuis " [A] " stoken de kinderen juist op, tegen hun vader en moeder en zelfs onder druk van deze mensen heeft een van de dochters vader aangegeven voor bedreiging" en/of
- "De rechter die dit behandeld en verboden heeft moet wel stekeblind zijn en knettergek zijn als zij dit onmenselijke gebeuren niet doorheeft wat Buro Jeugdzorg en het Leger des Heils hier spelen"."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Onder 2. is aan verdachte ten laste gelegd smaad gepleegd ten aanzien van [betrokkene 1] en gezinshuis [A] .
Door de raadsvrouw is aangevoerd, dat [betrokkene 1] mede namens gezinshuis [A] aangifte heeft gedaan en dat niet is gebleken dat hij daartoe gemachtigd was. Nu op grond van artikel 269 Sr geen vervolging kan plaatsvinden dan op klacht van diegene tegen wie het misdrijf is gepleegd, dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van feit 2 voor zover dit ziet op gezinshuis [A] , aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt ten aanzien van de feiten het volgende vast.
In het dossier bevindt zich een aangifte van [betrokkene 1] . Hij doet op 21 mei 2012 aangifte tegen verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gelegde namens zichzelf en gezinshuis [A] , waar hij als pedagogisch medewerker werkzaam is. Daarnaast bevindt zich een proces-verbaal bij de stukken waaruit blijkt dat [betrokkene 1] op 21 mei 2012 klacht doet namens zichzelf en voornoemd gezinshuis van smaadschrift en uitdrukkelijk verzoekt om tot vervolging over te gaan.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
(...)
Het feit zoals ten laste gelegd onder 2. wordt niet vervolgd dan op klacht van hem jegens wie het misdrijf is gepleegd. Een dergelijke klacht dient te worden gedaan door degene jegens wie het misdrijf is begaan of namens hem door een ander die daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht is voorzien (artikel 164 Sv). Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke schriftelijke volmacht van het gezinshuis aan [betrokkene 1] . Er is derhalve sprake van niet-naleving van dit vormvoorschrift. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de feitelijke omstandigheden te bepalen of de klachtgerechtigde op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen. In dat geval kan de niet-naleving van voornoemd voorschrift zonder gevolgen blijven.
Het hof overweegt, dat uit de inhoud van voornoemde aangifte door [betrokkene 1] , het klachtschrift en de in dit geval nagenoeg samenvallende belangen van [betrokkene 1] en het gezinshuis genoegzaam volgt dat zowel [betrokkene 1] als gezinshuis [A] ten tijde van het doen van de aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat er vervolging tegen de verdachte ter zake van smaad(schrift) zou worden ingesteld. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat ook het gezinshuis op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde. Het niet naleven van voornoemd voorschrift kan in dit geval dan ook zonder gevolg blijven. Het verweer wordt verworpen."
2.4.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 269 Sr:
"Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°."
- Art. 164 Sv:
"1. Bij strafbare feiten alleen op klachte vervolgbaar, geschiedt deze klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klachte bestaat in eene aangifte met verzoek tot vervolging.
2. Artikel 163, tweede lid, derde lid - met uitzondering van de tweede en derde volzin - en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing."
- Art. 163, tweede, derde en vijfde lid, Sv:
"2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Indien deze niet kan teekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.
3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Met een ondertekende aangifte wordt gelijkgesteld de aangifte die langs elektronische weg is gedaan, mits deze voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen beperkingen worden aangebracht in de gevallen waarin aangifte langs elektronische weg kan worden gedaan.
5. De schriftelijke volmacht, of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht."
2.5.
Ingevolge het bepaalde in art. 269 Sr wordt belediging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Met die gedachte strookt ook dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1278, NJ 2011/204 ten aanzien van art. 285b, tweede lid, Sr). Het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164, eerste lid, Sv kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (vgl. HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ 1994/278). Het enkele feit dat namens de klager aangifte is gedaan, is evenwel ontoereikend om die bedoeling aan te nemen.
2.6.
Het oordeel van het Hof dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 164, eerste lid, Sv zonder gevolgen kan blijven op de enkele grond dat uit de nagenoeg samenvallende belangen van [betrokkene 1] en gezinshuis [A] kan worden afgeleid dat zowel [betrokkene 1] als gezinshuis [A] ten tijde van het doen van aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat strafvervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld, is, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is vooropgesteld, niet toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1, eerste gedachtestreepje, onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer kan volgen dat sprake is van tenlastelegging van "bepaalde feiten" in de zin van art. 261 Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 21 september 2012 tot en met 21 november 2012 te Emmeloord, in de gemeente Noordoostpolder, in ieder geval in Nederland opzettelijk de eer en de goede naam van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel op zijn/een internetsite (www. [...] .com) (onder andere) de volgende teksten laten plaatsen:
- "Na het nieuws dat de oudste zoon van de familie [betrokkene 5] ook niet meer zijn broertjes en zusjes mag zien tijdens het maandelijkse bezoek van een uurtje van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] aan papa en mama wordt de jongste ook nog verboden tijdens dat uurtje naar de wc te gaan door kampfbewaarster [betrokkene 2] . Gaan we echt naar praktijken van Nazi Duitsland? Ook [betrokkene 3] lijkt er Nazi praktijken erop na te houden om de ouders op alle mogelijke en ziekelijke manieren dwars te zitten om de kinderen terug te krijgen" en/of
- "De oudste zoon [betrokkene 5] is door [betrokkene 3] letterlijk en figuurlijk aangevallen met een zeer dreigende houding en slaande beweging. Dit schijnt allemaal te mogen Jeugdbeschermers die te kust en te keur dreigen en misbruik maken van hun positie en mensen intimideren. Tevens heeft deze [betrokkene 3] de andere zoon [betrokkene 8] gedreigd en bang gemaakt dat de politie hem zal ophalen als hij geen handtekening zet op een nieuw psychiatrisch onderzoek. Deze [betrokkene 3] heeft een rare manier van mensen te overtuigen lijkt het en tegen het misdadige aan"."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover in cassatie van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 9 oktober 2012, als bijlage op pagina 13 en verder van het proces-verbaal, genummerd PL2524 2012035478, zakelijk weergegeven inhoudende:
als aangifte van [betrokkene 2]
Ik doe namens mijzelf en namens twee collega's van mij, genaamd [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , klachte van smaad door de vader van een aantal kinderen dat bij ons onder toezicht staat. Wij, mijn collega's en ik, zijn allen werkzaam bij het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering op de locatie in Leeuwarden. Wij zijn belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen van [verdachte] . Wij hebben deze zaak in 2011 van onze voorgangers overgenomen. Sindsdien zijn wij verantwoordelijk voor de voortgang van de zaak. Voordat wij op deze zaak gezet werden had [verdachte] al een website opgericht. Deze website heet www. [...] .com. Dit is een openbare site. Sinds de tijd dat wij met deze zaak bezig zijn is [verdachte] begonnen om ons persoonlijk te benoemen op zijn website. In eerste instantie werden de initialen van [betrokkene 3] genoemd. Er werd geschreven dat [betrokkene 3] een van de zoons van [verdachte] zou hebben aangevallen.
Op 21 september 2012 keek ik op voornoemde website. Ik zag dat mijn collega [betrokkene 3] en ik met onze volledige naam op de website genoemd stonden. Op de website werden wij afgeschilderd als NSB'ers uit de tweede wereldoorlog en vergeleken met nazi's en kampbewakers. Toen ik dit zag heb ik gelijk contact gelegd met mijn leidinggevende [betrokkene 4] . Nadat [betrokkene 4] de site had bekeken heeft hij gelijk een brief naar [verdachte] geschreven. Hierin heeft hij hem gesommeerd de namen en de bijgaande teksten te verwijderen. [betrokkene 4] heeft gelijk een uitdraai van de website gemaakt. Deze is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Een paar dagen na de brief keek [betrokkene 3] weer op de website. Hij zag dat niet alleen hij en ik maar ook [betrokkene 4] werd beschuldigd van vooroorlogse praktijken. [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en ik voelen ons in onze goede naam en eer aangerand door hetgeen [verdachte] over ons geschreven heeft.
Op 4 oktober 2012 heeft onze jurist een brief geschreven aan de advocaat van [verdachte] . Hierin werd gesommeerd dat de namen en bijgaande tekst van de website werden verwijderd. Na deze brief is de website aangepast en staan niet meer onze volledige namen maar alleen nog onze initialen op de website. De beschuldigingen en verwijzingen naar nazipraktijken staan er nog wel op. Hiervan is ook een uitdraai bij de aangifte gevoegd.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten uitdraaien van de website www. [...] .com (als bijlage gevoegd bij bewijsmiddel 1, pagina 18 en verder van het onder 1. genoemde proces-verbaal) voor zover inhoudende:
(...)
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 17 april 2013 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik hetgeen dat op de tenlastelegging staat op mijn website heb gezet. Ik heb de teksten aan iemand voorgelezen en diegene opdracht gegeven het op mijn website te zetten. Ik heb die tekst over gezinshuis [A] ook op mijn website gezet. Ik begrijp dat dit beledigend en beangstigend kan zijn. Ik woon in [plaats] .6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 3 januari 2012, als bijlage op pagina 8 en verder van het onder 1. genoemde proces-verbaal, zakelijk weergegeven inhoudende:Als verklaring van verdachte:
Vraag verbalisant: Waarom heeft u een website gemaakt met de namen van de medewerkers van het Leger des Heils erin?
Verdachte: Ik beken dat ik weet dat ik dat niet had moeten doen."
3.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof ten aanzien van het eerste gedachtestreepje aangevoerd dat de ten laste gelegde beschuldigingen van verdachte in de richting van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] geen concrete strafbare gedragingen inhouden en/of dat door het woord "lijkt" niet een beschuldiging wordt neergelegd maar dat slechts wordt aangegeven dat hier discussie over kan zijn, en daarom niet valt onder het bereik van artikel 261 sr. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje heeft de raadsvrouw overwogen dat vanwege het feit dat slechts de initialen van [betrokkene 3] zijn gebruikt, onvoldoende kenbaar is voor het publiek dat dit zag op [betrokkene 3] . Verdachte dient derhalve van feit 1 worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt, dat in artikel 261 Sr is ten laste gelegd de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van telastlegging van een bepaald feit. Het moet gaan om een op zodanige wijze tenlastegelegd feit, dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging tegen één of meer aanwijsbare personen betreft. Met 'feit' wordt gedoeld op een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten. In het algemeen heeft het iemand anders beschuldigen van min of meer concreet omschreven misdrijven óf zodanig omschreven feiten die met de positieve moraal strijden, een smadelijk karakter. De eis die de raadsvrouw stelt dat sprake moet zijn van een concrete strafbare gedraging vindt geen steun in het recht.
Eerste gedachtestreepje
De beschuldiging van verdachte in de richting van [betrokkene 2] zoals ten laste gelegd voldoet in zijn geheel beschouwd aan de vereisten die worden gesteld aan smaad nu [betrokkene 2] wordt beschuldigd van feiten die met een positieve moraal strijden. Dit geldt ook voor de beschuldiging in de richting van [betrokkene 3] . Het gebruik van het woord 'lijkt' maakt dit niet anders."
3.3.
Art. 261, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
3.4.
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van tenlastelegging van een "bepaald feit" als bedoeld in art. 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst.
Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging. (Vgl. HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541.) Opmerking verdient nog dat dit vereiste niet geldt bij de - van een lichter strafmaximum - voorziene strafbaarstelling van belediging in art. 266, eerste lid, Sr.
3.5.
De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de "bepaalde feiten" waarvan de verdachte [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op zijn website heeft beschuldigd, houden onder meer in - kort gezegd - dat "kampfbewaarster" [betrokkene 2] tijdens een bezoekuur een kind heeft verboden naar de wc te gaan, waarbij de verdachte zich afvraagt of we echt naar de praktijken van Nazi Duitsland gaan, en dat [betrokkene 3] "Nazi praktijken" erop na lijkt te houden door de ouders op alle mogelijke en ziekelijke manieren dwars te zitten om de kinderen terug te krijgen. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus de eer en de goede naam van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft aangerand door tenlastelegging van "een of meer bepaalde feiten", zoals is bewezenverklaard, is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld, niet begrijpelijk.
3.6.
Het middel slaagt.
4 Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 2 onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer kan volgen dat sprake is van tenlastelegging van "bepaalde feiten" in de zin van art. 261 Sr.
4.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 21 mei 2012 tot en met 21 november 2012 te Emmeloord, in de gemeente Noordoostpolder, in ieder geval in Nederland opzettelijk de eer en de goede naam van [betrokkene 1] en gezinshuis [A] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel op zijn/een internetsite (www. [...] .com) (onder andere) de volgende teksten laten plaatsen:
- "Hoe is het mogelijk dat onze kinderen met een ander geloof door Buro Jeugdzorg/Leger des Heils uit huis worden geplaatst en dan weer in huis worden geplaatst bij een "christelijke geloofsgemeenschap" wat zich [A] noemt hier in [plaats] ? Ook moslims worden hier geplaatst en geprobeerd hen te bekeren naar het christelijke geloof.
Deze www. [A] .com die bekend staat waar drugs en alcohol en sex veel gebruikt wordt? Ook schijnt een donker gekleurd iemand die daar enige "leiding" uitoefent sex te hebben met de uithuisgeplaatsten aldaar. De familie die deze onverantwoordelijke "stichting" runt zou van de meeste praktijken op de hoogte zijn en hun steentje daaraan bijdragen? Eert uw vader en uw moeder zegt het christendom en deze zogenaamde christenen van gezinshuis " [A] " stoken de kinderen juist op tegen hun vader en moeder en zelfs onder druk van deze mensen heeft een van de dochters vader aangegeven voor bedreiging."
4.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover in cassatie van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 21 mei 2012, als bijlage op pagina 51 en verder van het proces-verbaal, genummerd PL2524 2012035478, als verhoor op 21 mei 2012 zakelijk weergegeven inhoudende:
als aangifte van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van smaad en smaadschrift namens mijzelf en gezinshuis [A] te [plaats] . Ik ben medewerker van dit gezinshuis. Onder mijn verantwoordelijkheid vallen [betrokkene 9] en [betrokkene 10] . Hun vader, [verdachte] , doet er alles aan om de meisjes voor zich terug te winnen. Hij heeft een eigen website, www. [...] .com, waarop hij uitingen doet, die grievend en pertinent onjuist zijn. Op zijn website valt op dit moment (het hof begrijpt op 21 mei 2012) te lezen: "Hoe is het mogelijk dat onze kinderen met een ander geloof door Buro Jeugdzorg /Leger des Heils uit huis worden geplaatst en dan weer in huis worden geplaatst bij een "christelijke geloofsgemeenschap" wat zich [A] noemt hier in [plaats] ? Ook moslims worden hier geplaatst en geprobeerd hen te bekeren naar het christelijke geloof. Deze www. [A] .com die bekend staat waar drugs, alcohol en sex veel gebruikt wordt? Ook schijnt een donker gekleurd iemand die daar enige "leiding" uitoefent sex te hebben met de uithuisgeplaatsten aldaar. De familie die deze onverantwoordelijke "stichting" runt zou van de meeste praktijken op de hoogte zijn en hun steentje hieraan bijdragen? Eert uw vader en uw moeder zegt het christendom en deze zogenaamde christenen van gezinshuis " [A] " stoken de kinderen juist op tegen hun vader en moeder en zelfs onder druk van deze mensen heeft een van de dochters vader aangegeven voor bedreiging".
Ik laat bij de politie een uitdraai achter van hetgeen nu op de website www. [...] .com geplaatst is.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uitdraai van de website www. [...] .com (als bijlage gevoegd bij bewijsmiddel 3, pagina 56 van het onder 1. genoemde proces-verbaal) voor zover inhoudende:
(...)
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 17 april 2013 van de politierechter in de rechtbank
Midden-Nederland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik hetgeen dat op de tenlastelegging staat op mijn website heb gezet. Ik heb de teksten aan iemand voorgelezen en diegene opdracht gegeven het op mijn website te zetten. Ik heb die tekst over gezinshuis [A] ook op mijn website gezet. Ik begrijp dat dit beledigend en beangstigend kan zijn. Ik woon in [plaats] .
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 3 januari 2012, als bijlage op pagina 8 en verder van het onder 1. genoemde proces-verbaal, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van verdachte:
Vraag verbalisant: Waarom heeft u een website gemaakt met de namen van de medewerkers van het Leger des Heils erin?
Verdachte: Ik beken dat ik weet dat ik dat niet had moeten doen."
4.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Door de raadsvrouw is ten aanzien van het eerste gedachtestreepje aangevoerd, dat geen sprake is van smaad, aangezien [betrokkene 1] niet met naam wordt genoemd. Bovendien heeft [betrokkene 1] in zijn aangifte genoemd, dat hij niet de enige donker gekleurde medewerker is bij gezinshuis [A] . Weliswaar geeft [betrokkene 1] daarbij ook aan dat hij de enige donker gekleurde medewerker van het gezinshuis is die verdachte ooit ontmoet heeft, maar voor derden is niet kenbaar dat verdachte [betrokkene 1] heeft bedoeld. Hierdoor kan niet worden gesteld dat de eer of goede naam van [betrokkene 1] is aangerand, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje heeft de raadsvrouw gesteld, dat verdachte de eer en/of goede naam van [betrokkene 1] en [A] niet heeft aangerand omdat beiden niet worden genoemd.
Eerste gedachtestreepje
Gelet op de mate van concretisering van de gedraging, het benoemen van het beroep en de huidskleur van de beschuldigde acht het hof ook ten aanzien van deze uitingen van verdachte dat sprake is van een op zodanige wijze tenlastegelegd feit, dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging tegen een aanwijsbaar persoon - [betrokkene 1] - betreft. Dat [betrokkene 1] niet de enige donker gekleurde medewerker zou zijn van het gezinshuis doet hieraan niet af."
4.3.
De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de "bepaalde feiten" waarvan de verdachte [betrokkene 1] en gezinshuis [A] op zijn website heeft beschuldigd, houden onder meer in - kort gezegd - dat wordt geprobeerd moslims te bekeren tot het christelijk geloof, bij deze christelijke gemeenschap drugs, alcohol en veel seks wordt gebruikt, en een donker gekleurd iemand, die daar leiding heeft, seks schijnt te hebben met de uithuisgeplaatsen aldaar, terwijl de familie die deze stichting 'runt' van de meeste praktijken op de hoogte is en daaraan bijdraagt, het gezinshuis kinderen opstookt tegen hun vader en moeder en een dochter onder druk van het gezinshuis aangifte heeft gedaan tegen haar vader wegens bedreiging. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus de eer en de goede naam van [betrokkene 1] en gezinshuis [A] heeft aangerand door tenlastelegging van "een of meer bepaalde feiten", zoals is bewezenverklaard, is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld, niet begrijpelijk.
4.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016.
Conclusie 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Na uithuisplaatsing en plaatsing in een gezinshuis van zijn dochters heeft verdachte op een website allerlei uitlatingen gedaan over dit gezinshuis en zijn medewerkers. 1. Klachtvereiste smaad, art. 269 Sr. 2. en 3. Smaad, “bepaalde feiten” a.b.i. art. 261.1 Sr. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BP1278 en ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ 1994/278 m.b.t. klachtvereiste ex art. 269 Sr en art. 164 Sv. Gelet hierop is ’s Hofs oordeel dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht a.b.i. art. 164.1 Sv zonder gevolgen kan blijven op de enkele grond dat uit de nagenoeg samenvallende belangen van A en gezinshuis B kan worden afgeleid dat zowel A als gezinshuis B t.t.v. het doen van aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat strafvervolging tegen verdachte zou worden ingesteld, niet toereikend gemotiveerd. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI1171 m.b.t. tll. van een “bepaald feit” a.b.i. art. 261 Sr. De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de "bepaalde feiten" waarvan verdachte C en D op zijn website heeft beschuldigd, houden in dat "kampfbewaarster" C tijdens een bezoekuur een kind heeft verboden naar de wc te gaan, waarbij verdachte zich afvraagt of we echt naar de praktijken van Nazi Duitsland gaan, en dat D "Nazi praktijken" erop na lijkt te houden door de ouders op alle mogelijke en ziekelijke manieren dwars te zitten om de kinderen terug te krijgen. Gelet op de vooropstelling is ’s Hofs oordeel dat verdachte aldus de eer en de goede naam van C en D heeft aangerand door tll. van "een of meer bepaalde feiten", niet begrijpelijk. Ad 3. De in de bewezenverklaring voorkomende feitelijke omschrijvingen van de "bepaalde feiten" waarvan verdachte A en gezinshuis B op zijn website heeft beschuldigd, houden in dat wordt geprobeerd moslims te bekeren tot het christelijk geloof, bij deze christelijke gemeenschap drugs, alcohol en veel seks worden gebruikt, en een donker gekleurd iemand, die daar leiding heeft, seks schijnt te hebben met de uithuisgeplaatsen aldaar, terwijl de familie die deze stichting 'runt' van de meeste praktijken op de hoogte is en daaraan bijdraagt, het gezinshuis kinderen opstookt tegen hun vader en moeder en een dochter onder druk van het gezinshuis aangifte heeft gedaan tegen haar vader wegens bedreiging. Gelet op de vooropstelling is ’s Hofs oordeel dat verdachte aldus de eer en de goede naam van A en gezinshuis B heeft aangerand door tll. van "een of meer bepaalde feiten", niet begrijpelijk.
Nr. 14/03453 Zitting: 23 februari 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 1 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. en 2. telkens “smaad”, veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis. Het hof heeft verder de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 613,83 vermeerderd met de wettelijke rente en voor datzelfde bedrag aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
In het eerste middel wordt geklaagd over de verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 voor zover dat betrekking heeft op de aanranding van de eer en goede naam van het gezinshuis [A]. Blijkens de toelichting op het middel is de klacht in het bijzonder gericht tegen het oordeel van het hof dat ten aanzien van het gezinshuis is voldaan aan het klachtvereiste.
3.1. Het hof heeft het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 als volgt samengevat en verworpen:
“Onder 2. is aan verdachte ten laste gelegd smaad gepleegd ten aanzien van [betrokkene 1] en gezinshuis [A].
Door de raadsvrouw is aangevoerd, dat [betrokkene 1] mede namens gezinshuis [A] aangifte heeft gedaan en dat niet is gebleken dat hij daartoe gemachtigd was. Nu op grond van artikel 269 Sr geen vervolging kan plaatsvinden dan op klacht van diegene tegen wie het misdrijf is gepleegd, dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van feit 2 voor zover dit ziet op gezinshuis [A], aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt ten aanzien van de feiten het volgende vast.
In het dossier bevindt zich een aangifte van [betrokkene 1] . Hij doet op 21 mei 2012 aangifte tegen verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gelegde namens zichzelf en gezinshuis [A], waar hij als pedagogisch medewerker werkzaam is. Daarnaast bevindt zich een proces-verbaal bij de stukken waaruit blijkt dat [betrokkene 1] op 21 mei 2012 klacht doet namens zichzelf en voornoemd gezinshuis van smaadschrift en uitdrukkelijk verzoekt om tot vervolging over te gaan.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Onder ‘Ontvankelijkheid openbaar ministerie feit 1’ is hierboven reeds overwogen dat aangifte dient te worden gedaan door de aangever in persoon of door een ander die daartoe door hem is voorzien van een bijzondere schriftelijke volmacht (artikel 163 Sv). Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke schriftelijke volmacht van het gezinshuis aan [betrokkene 1] . Er is derhalve sprake van niet-naleving van dit vormvoorschrift. Dit blijft echter zonder gevolgen, reeds gelet op het feit dat een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd is tot het doen van aangifte (artikel 161 Sv).
Het feit zoals ten laste gelegd onder 1. wordt niet vervolgd dan op klacht van hem jegens wie het misdrijf is gepleegd. Een dergelijke klacht dient te worden gedaan door degene jegens wie het misdrijf is begaan of namens hem door een ander die daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht is voorzien (artikel 164 Sv). Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke schriftelijke volmacht van het gezinshuis aan [betrokkene 1] . Er is derhalve sprake van niet-naleving van dit vormvoorschrift.
Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de feitelijke omstandigheden te bepalen of de klachtgerechtigde op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen. In dat geval kan de niet-naleving van voornoemd voorschrift zonder gevolgen blijven.
Het hof overweegt, dat uit de inhoud van voornoemde aangifte door [betrokkene 1] , het klachtschrift en de in dit geval nagenoeg samenvallende belangen van [betrokkene 1] en het gezinshuis genoegzaam volgt dat zowel [betrokkene 1] als gezinshuis [A] ten tijde van het doen van de aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat er vervolging tegen de verdachte ter zake van smaad(schrift) zou worden ingesteld. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat ook het gezinshuis op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde. Het niet naleven van voornoemd voorschrift kan in dit geval dan ook zonder gevolg blijven. Het verweer wordt verworpen.”
3.2. Het proces-verbaal van de op 21 mei 2012 door [betrokkene 1] gedane aangifte houdt het volgende in:
“Hij deed aangifte en verklaarde het volgende:
“Ik doe klacht van smaad en smaadschrift namens mijzelf en gezinshuis [A] te [plaats], [a-straat 1]. Als pedagogisch medewerker en direkt betrokkene ben ik daartoe bevoegd.
Ik ben medewerker van genoemd gezinshuis waar in totaal maximaal 10 jeugdigen kunnen worden opgevangen. Kinderen kunnen tot hun 21e levensjaar bij ons wonen. Onder mijn verantwoordelijkheid vallen [betrokkene 9] en [betrokkene 10] van respectievelijk 18 jaar en 17 jaar oud. Meisjes zijn afkomstig uit Irak en hebben een traumatische geschiedenis. Hun vader, [verdachte] , doet er alles aan om de meisjes voor zich terug te winnen. Hij heeft een eigen website , [...] .com, waarop hij uitingen doet, die onder smaad en smaadschrift vallen daar deze grievend en pertinent onjuist zijn.
Op zijn website valt op dit moment te lezen, ik citeer:
‘Hoe is het mogelijk dat onze kinderen met een ander geloof door Buro Jeugdzorg/Leger des Heils uit huis worden geplaatst en dan weer in huis worden geplaatst bij een ”christelijke geloofsgemeenschap” wat zich de [A] noemt hier in [plaats]? Ook moslims worden hier geplaatst en geprobeerd hen te bekeren naar het christelijk geloof. Deze www.[A].com die bekend staat waar drugs, alcohol en seks veel gebruikt word? Ook schijnt een donker gekleurd iemand die daar enige ‘leiding’ uitoefent sex te hebben met de uithuis geplaatsten aldaar? De familie die deze onverantwoordelijke “stichting” runt zou van de meeste praktijken op de hoogte zijn en hun steentje hieraan bijdragen? Eert uw vader en uw moeder zegt het christendom en deze zogenaamde christenen van gezinshuis “De [A]” stoken de kinderen juist op tegen hun vader en moeder en zelfs onder druk van deze mensen heeft een van de dochters vader aangegeven voor bedreiging?
(…)
Verderop is het verhaal, dat veel langer is dan hierboven vermeld is, wordt een oproep gedaan naar mensen die ervaring hebben met gezinshuis De [A], te reageren via [...] .hyves.nl.
Hoewel ik niet de enige donker gekleurde medewerker ben binnen het gezinshuis, ben ik wel de enige die vader [verdachte] ooit ontmoet heeft. Dat ik sex zou hebben gehad met een uithuisgeplaatste is grievend en een grote leugen. Dat de leiding van het gezinshuis van deze praktijken op de hoogte zou en hun steentje hier aan bijdragen is eveneens ronduit grievend en een grote leugen.
Ik laat bij de politie achter een uitdraai van hetgeen nu op de site [...] .com geplaatst is. Ik verzoek de politie een onderzoek te doen en indien mogelijk, de schrijver van het stuk, strafrechtelijk te vervolgen.
Er is aan niemand toestemming gegeven, opzettelijk mijn goede naam en de goede naam van gezinshuis [A] aan te randen middels het op internet plaatsen van een verhaal waar uit op te maken valt dat ik seksuele handelingen zou verrichten met uit huis geplaatsten en dat de leiding van [A] hieraan haar steentje zou bijdragen. Men had daartoe geen enkel recht. Ik stel de dader civiel aansprakelijk voor alle schade die hieruit voortvloeit.”
3.3. Verder houdt een zich in het dossier bevindend proces-verbaal ‘ontvangst klacht door hulpofficier van justitie’ van 21 mei 2012 in, voor zover van belang:
“De klacht werd gedaan door:
Achternaam: [betrokkene 1]
Voornamen: [...]
(…)
De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
De klager verklaarde tegenover mij het volgende:
Klager doet namens zichzelf en gezinshuis [A] aangifte van smaad en smaadschrift. O[ de site [...] .com is, vermoedelijk uit naam van de vader van twee uit huis geplaatste meisje van 17 en 18 jaar, een stuk geplaatst waarin er werd geschreven, citaat:
‘Deze www.[A].com die bekend staat waar drugs, alcohol en seks veel gebruikt word? Ook schijnt een donker gekleurd iemand die daar enige “leiding” uitoefent seks te hebben met de uithuis geplaatste aldaar? De familie die deze onverantwoordelijke “stichting” runt zou van de meeste praktijken op de hoogte zijn en hun steentje hier aan bijdragen.
Aangever heeft een donkere huidskleur en alhoewel niet de enige donkere medewerker, wel de enige donkere die vader ooit ontmoet heeft.”
3.4. Op grond van art. 269 Sv wordt de ten laste gelegde belediging, waarvan smaad een specifieke vorm is, afgezien van hier niet ter zake doende uitzonderingen, alleen vervolgd op klacht “van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd”. Ingevolge art. 164, eerste lid, Sv kan een klachtgerechtigde middels een bijzondere schriftelijke volmacht een ander machtigen namens hem een klacht in te dienen. Indien de klachtgerechtigde een rechtspersoon is zoals hier het gezinshuis De [A], dan moeten de bevoegde organen van die rechtspersoon zelf of door haar daartoe schriftelijk gevolmachtigde personen optreden.1.Ingevolge het tweede lid van art. 164 Sv, dat onder andere art. 163, vijfde lid, Sv van overeenkomstige toepassing verklaart, dient de schriftelijke volmacht aan de klacht te worden gehecht.
3.5. In onderhavige zaak staat de vraag centraal of [betrokkene 1] , zonder daartoe door gezinshuis “[A]” schriftelijk te zijn gevolmachtigd ook namens het gezinshuis aangifte kon doen en kon verzoeken om tot vervolging over te gaan. Het gaat hier om een geval van pluraliteit van klachtgerechtigden en niet om een situatie waarbij er gebreken kleven aan de aangifte of als een klacht niet overeenkomstig de wettelijke eisen is opgemaakt.2.In dergelijke gevallen is het vaste jurisprudentie dat het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164 Sv niettemin kan worden aangenomen, mits op grond van het onderzoek op de terechtzitting door de rechter is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. In die jurisprudentie gaat het steeds om een en dezelfde klager en dan ook nog om situaties waarbij is verzuimd om naast de aangifte ook nog expliciet het verzoek te doen om tot vervolging over te gaan. Het gaat in casu echter om twee afzonderlijke klachtgerechtigden, [betrokkene 1] en het gezinshuis “[A]” en daarin zit mijns inziens het verschil met de hiervoor aangehaalde jurisprudentie. In dat verband is het arrest van de Hoge Raad van 2 november 20043.van belang. In dit arrest ging het om een geval van vervolging wegens belaging ingevolge art. 285b Sr, waarvoor ook een klachtvereiste geldt. In deze zaak had het hof overwogen dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij pluraliteit van de klachtgerechtigden volstaan kan worden met één rechtsgeldige klacht. De Hoge Raad vond dit oordeel getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en heeft daarover het volgende overwogen:
“3.7. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 27 februari 1985, Stb. 115, strekkende onder meer tot wijziging van titel VII van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht, heeft de wetgever niet uitgesloten dat "in bepaalde gevallen" waarin meerdere personen gelijkelijk als klachtgerechtigden zijn aangewezen, de vervolging kan worden ingesteld indien één van hen een klacht heeft ingediend (Kamerstukken II 1983-1984, 17 337, nr. 5, blz. 5). Het oordeel van het Hof dat uit "de wetsgeschiedenis" blijkt dat zulks ook geldt in geval van een vervolging ter zake van belaging, is echter onjuist, nu de ontstaansgeschiedenis van het nadien - bij de Wet van 27 juni 2000, Stb. 282 - ingevoerde art. 285b Sr daarvoor geen aanknopingspunt biedt. De opvatting die aan 's Hofs oordeel ten grondslag ligt, is ook strijdig met de ratio van het klachtvereiste van art. 285b, tweede lid, Sr. Dat vereiste strekt er immers toe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Die gedachte zou worden ondergraven indien in een geval als het onderhavige de ene klachtgerechtigde zou kunnen bewerkstelligen dat de mogelijkheid van strafvervolging ook zou worden geopend voorzover het feit of de feiten zijn begaan ten opzichte van zijn medeslachtoffers. Met die gedachte strookt ook dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon zelf wenst dat een strafvervolging wordt ingesteld. Daarom heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat in het geval van art. 285b Sr bij pluraliteit van klachtgerechtigden kan worden volstaan met één rechtsgeldige klacht. De eerste klacht van het middel is dus gegrond.”
3.6. Ik meen dat deze overweging, met name het laatste onderdeel daarvan, van overeenkomstige toepassing is als het om een klacht wegens smaad, strafbaar gesteld in art. 261 Sv gaat. Het klachtvereiste is immers juist ingevoerd om te voorkomen dat ter zake van dit soort feiten tegen de wil van het slachtoffer, of één van de slachtoffers zoals in dit geval het zorghuis, zou worden vervolgd.
3.7. De overweging van het hof dat uit de “nagenoeg samenvallende belangen van [betrokkene 1] en het gezinshuis genoegzaam volgt dat zowel [betrokkene 1] als gezinshuis [A] ten tijde van het doen van de aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat er vervolging tegen de verdachte ter zake van smaad(schrift) zou worden ingesteld” getuigt naar mijn mening dan ook van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is daarom gegrond.
3.8. Ik heb me nog afgevraagd of gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval het hof heeft kunnen aannemen dat het zorghuis wel de bedoeling had dat tegen de verdachte vervolging zou worden ingesteld wegens smaad jegens het zorghuis.
3.9. Uit het proces-verbaal van ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2014 blijkt niet dat de advocaat-generaal bij het hof heeft gereageerd op het door de raadsvrouw van de verdachte gevoerde betoog dat nu genoemde schriftelijke volmacht ontbrak het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden ten aanzien van feit 2 voor zover dat ziet op het gezinshuis. Ook overigens blijkt niet uit het proces-verbaal dat daarover ter terechtzitting verder is gesproken. Uit het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof dus niet kunnen afleiden dat het de bedoeling van gezinshuis [A] was (of is geweest) dat [betrokkene 1] ook namens dat gezinshuis een klacht zou indienen.
3.10. Ook de door [betrokkene 1] gedane aangifte dat hij ‘klacht doet’ van smaad en smaadschrift namens hemzelf en gezinshuis [A] en dat hij als pedagogisch medewerker en direct betrokkene daartoe bevoegd is en het proces-verbaal van ’ontvangst klacht’ inhoudende dat [betrokkene 1] namens zichzelf en gezinshuis [A] aangifte van smaad en smaadschrift deed, kunnen het verzuim niet repareren, nu een schriftelijke machtiging van het gezinshuis ontbreekt en ook overigens nergens uit blijkt dat het gezinshuis ten tijde van de aangifte door [betrokkene 1] wilde dat er een vervolging zou worden ingesteld.
3.11. Het middel slaagt.
4. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudend dat ten aanzien van het eerste gedachtestreepje sprake is van “telastelegging van een of meer bepaalde feiten”, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.1. Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 21 september 2012 tot en met 21 november 2012 te Emmeloord, in de gemeente Noordoostpolder, in ieder geval in Nederland opzettelijk de eer en de goede naam van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel op zijn/een internetsite (www. [...] .com) (onder andere) de volgende teksten laten plaatsen:
- "Na het nieuws dat de oudste zoon van de familie [betrokkene 5] ook niet meer zijn broertjes en zusjes mag zien tijdens het maandelijkse bezoek van een uurtje van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] aan papa en mama wordt de jongste ook nog verboden tijdens dat uurtje naar de wc te gaan door kampfbewaarster [betrokkene 2] . Gaan we echt naar praktijken van Nazi Duitsland? Ook [betrokkene 3] lijkt er Nazi praktijken erop na te houden om de ouders op alle mogelijke en ziekelijke manieren dwars te zitten om de kinderen terug te krijgen" en/of
- "De oudste zoon [betrokkene 5] is door [betrokkene 3] letterlijk en figuurlijk aangevallen met een zeer dreigende houding en slaande beweging. Dit schijnt allemaal te mogen Jeugdbeschermers die te kust en te keur driegen en misbruik maken van hun positie en mensen intimideren. Tevens heeft deze [betrokkene 3] de andere zoon [betrokkene 8] gedreigd en bang gemaakt dat de politie hem zal ophalen als hij geen handtekening zet op een nieuw psychiatrisch onderzoek. Deze [betrokkene 3] heeft een rare manier van mensen te overtuigen lijkt het en tegen het misdadige aan";
4.2. Het bestreden arrest houdt omtrent de bewezenverklaring van dat feit het volgende in:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof ten aanzien van het eerste gedachtestreepje aangevoerd dat de ten laste gelegde beschuldigingen van verdachte in de richting van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] geen concrete strafbare gedragingen inhouden en/of dat door het woord “lijkt” niet een beschuldiging wordt neergelegd maar dat slechts wordt aangegeven dat hier discussie over kan zijn, en daarom niet valt onder het bereik van artikel 261 sr. (…)
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt, dat in artikel 261 Sr is ten laste gelegd de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van telastlegging van een bepaald feit. Het moet gaan om een op zodanige wijze tenlastegelegd feit, dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging tegen één of meer aanwijsbare personen betreft. Met ‘feit’ wordt gedoeld op een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten. In het algemeen heeft het iemand anders beschuldigen van min of meer concreet omschreven misdrijven óf zodanig omschreven feiten die met de positieve moraal strijden, een smadelijk karakter. De eis die de raadsvrouw stelt dat sprake moet zijn van een concrete strafbare gedraging vindt geen steun in het recht.
Eerste gedachtestreepje
De beschuldiging van verdachte in de richting van [betrokkene 2] zoals ten laste gelegd voldoet in zijn geheel beschouwd aan de vereisten die worden gesteld aan smaad nu [betrokkene 2] wordt beschuldigd van feiten die met een positieve moraal strijden. Dit geldt ook voor de beschuldiging in de richting van [betrokkene 3] . Het gebruik van het woord ‘lijkt’ maakt dit niet anders.”
4.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 261, eerste lid, Sv, dat luidt:
"Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.”
4.4. Volgens de Hoge Raad is sprake van telastlegging van een "bepaald feit" als bedoeld in art. 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging.
4.5. Het behoort tot de taak van de strafrechter om, afhankelijk van de precieze vormgeving van de door het openbaar ministerie uitgebrachte tenlastelegging, zelfstandig te beoordelen of het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" als bedoeld in art. 261 Sr kan worden bewezenverklaard dan wel of het bewezenverklaarde het misdrijf van art. 261 Sr oplevert.4.
4.6. De ratio van de strafbaarstelling van smaad(schrift) ligt in de bescherming van de morele integriteit waarop een ieder in het maatschappelijk verkeer aanspraak kan maken.5.Bij het bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit” moet het niet alleen gaan om een ernstig feit zoals een misdrijf of een gedraging die moreel verwerpelijk (of: in strijd met de positieve moraal) wordt geacht, maar ook om een duidelijk te onderkennen concrete historische gedraging waarbij de betrokkenheid van het slachtoffer bij dat feit tot uitdrukking komt.6.Een vage beschuldiging die niet verder gaat dan het aan iemand toedichten van kwalijke eigenschappen of, in algemene zin, een insinuatie van een dubieuze levensstijl, is dus niet genoeg om van ‘’een bepaald feit” in de zin van art. 261 Sr te kunnen spreken.7.Smadelijke uitlatingen moeten, zo stelt mijn ambtgenoot Harteveld, naar algemeen taalgebruik, met voldoende duidelijkheid de suggestie wekken dat de beschuldigde een of meer misdragingen heeft begaan van een bepaalde soort, die zijn aan te merken als in aanmerkelijke mate onrechtmatig of in strijd met fatsoensnormen, zonder dat daarbij nodig is dat de beschuldigingen die misdragingen nader preciseert.8.
4.7. Uit zijn algemene overweging blijkt dat het hof de voorgaande uitleg van het bestanddeel ‘telastlegging van een bepaald feit’ heeft onderkend. Maar er wordt terecht over geklaagd dat het hof de onder het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde gedragingen en uitlatingen als zodanig heeft aangemerkt en gekwalificeerd als smaad als bedoeld in art. 261 eerste lid Sv.
4.8. Ten eerste is het gedurende een uur een kind verbieden om naar de wc te gaan zeker geen misdrijf en zie ik evenmin dat dat moet worden aangemerkt als een moreel verwerpelijke gedraging. Verder betreft noch de benaming ‘kampfbewaarster’, noch de vraag “Gaan we echt naar praktijken van Nazi Duitsland?” rechtstreeks het gedrag van de persoon tegen wie de uitlatingen kennelijk waren gericht, laat staan dat daarmee wordt gewezen op een duidelijk geconcretiseerde gedraging die de suggestie wekt dat de beschuldigde een of meer misdragingen heeft begaan die zijn aan te merken als een misdrijf dan wel in strijd zijn met de publieke moraal. De benaming ‘kampfbewaarster’ lijkt meer op een kwalijke eigenschap die de betrokkene wordt toegedicht, terwijl ‘Gaan we echt naar praktijken van Nazi Duitsland?” een algemene vraag is waarmee geen duidelijk te onderkennen (historische) gedraging wordt aangewezen waarbij de betrokkenheid van het slachtoffer bij dat feit tot uitdrukking komt. Ik acht het oordeel van het hof wat deze uitlatingen betreft dus niet begrijpelijk en de bewezenverklaring onvoldoende naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is daarom terecht voorgesteld.
4.9. Tot cassatie hoeft dat echter niet te leiden nu naast genoemde gedragingen en uitlatingen, onder het tweede gedachtestreepje ook gedragingen zijn bewezenverklaard waarvan niet is gesteld of gebleken dat deze niet kunnen worden aangemerkt als ‘telastlegging van een bepaald feit’ en dus kunnen worden gekwalificeerd als smaad. Gelet daarop kan de bewezenverklaring van feit 1 worden gelezen met weglating van hetgeen bij het eerste gedachtestreepje is vermeld zonder dat de aard en ernst in belangrijke mate wordt aangetast. Zo gelezen komt aan het middel de grondslag te ontvallen.
5. Het middel leidt niet tot cassatie.
6. In het derde middel wordt ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit eveneens geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is van een ‘telastlegging van een bepaald feit’.
6.1. Onder 2 is ten laste van verdachte bewezenverklaard:
“hij in de periode van 21 mei 2012 tot en met 21 november 2012 te Emmeloord, in de gemeente Noordoostpolder, in ieder geval in Nederland opzettelijk de eer en de goede naam van [betrokkene 1] en gezinshuis [A] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel op zijn/een internetsite (www. [...] .com) (onder andere) de volgende teksten laten plaatsen:
- "Hoe is het mogelijk dat onze kinderen met een ander geloof door Buro Jeugdzorg/Leger des Heils uit huis worden geplaatst en dan weer in huis worden geplaatst bij een "christelijke geloofsgemeenschap" wat zich [A] noemt hier in [plaats]? Ook moslims worden hier geplaatst en geprobeerd hen te bekeren naar het christelijke geloof. Deze www.[A].com die bekend staat waar drugs en alcohol en sex veel gebruikt wordt? Ook schijnt een donker gekleurd iemand die daar enige "leiding" uitoefent sex te hebben met de uithuis geplaatsten aldaar. De familie die deze onverantwoordelijke "stichting" runt zou van de meeste praktijken op de hoogte zijn en hun steentje daaraan bijdragen? Eert uw vader en uw moeder zegt het christendom en deze zogenaamde christenen van gezinshuis "[A]" stoken de kinderen juist op, tegen hun vader en moeder en zelfs onder druk van deze mensen heeft een van de dochters vader aangegeven voor bedreiging".”
6.2. Volgens de steller van het middel behelst de bewezenverklaarde tekst in de vragende wijs niet meer dan:
i) het tot uitdrukking brengen van ernstige bezorgdheid over het onder één dak samenvoegen van kinderen met een verschillende geloofsovertuiging,
ii) het uiten van een vermoeden van het misdrijf strafbaar gesteld in art. 249 eerste lid Sr en
iii) het met het Christendom onverenigbaar geacht opstoken van kinderen tegen hun ouders. Zonder nadere motivering die ontbreekt zou niet gezegd kunnen worden dat een en ander in strijd moet worden geacht met een positieve moraal.
6.3. Ik verwijs naar hetgeen ik ten aanzien van de uitleg van het bestanddeel ‘telastlegging van een bepaald feit’ als bedoeld in art. 261 eerste lid Sv uiteen heb gezet bij de bespreking van het tweede middel (onder 4.4-4.6). Met de steller van het middel zie ik inderdaad niet direct dat de uitlatingen voor zover inhoudend hoe het mogelijk is dat kinderen met een ander geloof in een christelijke geloofsgemeenschap worden geplaatst, dat wordt geprobeerd moslims te bekeren naar het christelijk geloof en dat kinderen worden opgestookt tegen hun ouders, een ‘telastlegging van een bepaald feit’ inhouden. Van misdrijven is in ieder geval geen sprake. Dat het hof dit in strijd met de positieve moraal of als moreel verwerpelijk heeft aangemerkt is wellicht niet geheel onbegrijpelijk, maar kan hier buiten bespreking blijven, nu genoemde uitlatingen in ieder geval niet wijzen op duidelijk te onderkennen concrete historische gedragingen van [betrokkene 1] en/of het gezinshuis. Er wordt immers slechts in algemene termen over dergelijke ‘praktijken’ gesproken, zonder dat deze worden gekoppeld aan concreet gedrag van [betrokkene 1] of het gezinshuis. Nu het hof ook niet nader heeft gemotiveerd waarom genoemde uitlatingen moeten worden aangemerkt als ‘telastlegging van een bepaald feit’ acht ik zijn oordeel wat dit aangaat onbegrijpelijk. Ik merk hierbij nog op dat, anders dan de steller van het middel kennelijk meent gezien de toelichting op het middel, verdachte niet wordt verweten dat hij bedenkingen heeft tegen het christelijk geloof en deze heeft geuit (want dat staat hem uiteraard vrij). Wat hem wordt verweten is dat hij anderen er kennelijk van beticht dat zij kinderen van een ander geloof bij een christelijke geloofsgemeenschap plaatsen en hen dwingen zich te bekeren tot het christelijk geloof.
6.4. Ook wat betreft de uitlatingen dat “www.[A].com bekend staat waar drugs en alcohol en seks veel gebruikt worden?”, dat een donker gekleurd iemand die daar enige “leiding” uitoefent seks schijnt te hebben met de uit huis geplaatsten en dat de familie die de verantwoordelijke “stichting” runt van de meeste praktijken op de hoogte zou zijn, geldt dat daarmee niet is gewezen op duidelijk te onderkennen concrete gedragingen van [betrokkene 1] en/of het gezinshuis. Er wordt slechts in algemene termen gesproken over de kennelijke gang van zaken in het gezinshuis en er wordt enkel gesuggereerd dat iemand die enige leiding heeft in het gezinshuis (waarmee kennelijk op [betrokkene 1] wordt gedoeld) seks heeft met uithuisgeplaatsten. Die gang van zaken of dat gedrag worden echter niet toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van bepaalde personen of instanties. Mede gelet op het ontbreken van een nadere motivering, acht ik ook in zoverre het oordeel van hof dat sprake is van ‘telastlegging van een bepaald feit’ niet begrijpelijk.
6.5. Het middel is terecht voorgesteld, wat er ook zij van de motivering daarvan. Een verbeterde lezing van de bewezenverklaring van dit feit is niet aan de orde nu na weglating van de hiervoor genoemde uitlatingen, er geen uitlatingen overblijven die kunnen worden aangemerkt als een ‘telastlegging van een bepaald feit’. Dan zou de feitelijke grondslag volledig aan de bewezenverklaring komen te ontvallen .
6.6. Het middel slaagt.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 met betrekking tot de aanranding van de eer en goede naam van het gezinshuis [A] en de bewezenverklaring van feit 2 en de strafoplegging betreft, tot terug- of verwijzing van de zaak teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑02‑2016
In dergelijke gevallen is het vaste jurisprudentie dat indien een stuk wel een aangifte bevat maar geen uitdrukkelijk verzoek om vervolging inhoudt of als de klacht niet overeenkomstig de wettelijke eisen is opgemaakt, het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164 Sv niettemin kan worden aangenomen, mits op grond van het onderzoek op de terechtzitting door de rechter is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Zie HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6662 en HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:380.
HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ4289
Vgl. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1556, waarin ook wordt verwezen naar HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541 m.nt. Reijntjes.
Zie mijn conclusie van 5 november 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:1541) voor HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1556.
HR 3 mei 1937, NJ 1937, 1022; HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3143, r.ov. 5.3.
Vgl. het in noot 4 genoemde HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171, r.ov. 3.2.3, en: A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, “Uitingsdelicten”, Deventer: Kluwer, derde druk 2011, p. 65-74.
In zijn conclusie van 20 januari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:544 (de HR deed de zaak af met toepassing van art. 81 RO).
Beroepschrift 03‑09‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: S 14/03453
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van: [verzoeker], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem uitgesproken Op 1 juli 2014.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot feit 2 de art. 164, 348, 349, 415 Sv geschonden doordien het hof het verweer dat [naam 1] mede namens gezinshuis [A] aangifte heeft gedaan, dat niet is gebleken dat hij daartoe gemachtigd was en dat dit gezinshuis niet heeft verzocht een strafrechtelijke vervolging wegens smaad tegen verzoeker in te stellen en bijgevolg het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's hofs arrest is in zoverre niet zoals de wet vereist met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft in dit verband, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Onder 2. is aan verdachte ten laste gelegd smaad gepleegd ten aanzien van [naam 1] en gezinshuis [A].
Door de raadsvrouw is aangevoerd, dat [naam 1] mede namens gezinshuis [A] aangifte heeft gedaan en dat niet is gebleken dat hij daartoe gemachtigd was. Nu op grond van artikel 269 Sr geen vervolging kan plaatsvinden dan op klacht van diegene tegen wie het misdrijf is gepleegd, dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van feit 2 voor zover dit ziet op gezinshuis [A], aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt ten aanzien van de feiten het volgende vast.
In het dossier bevindt zich een aangifte van [naam 1]. Hij doet op 21 mei 2012 aangifte tegen verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gelegde namens zichzelf en gezinshuis [A], waar hij als pedagogisch medewerker werkzaam is. Daarnaast bevindt zich een proces-verbaal bij de stukken waaruit blijkt dat [naam 1] op 21 mei 2012 klacht doet namens zichzelf en voornoemd gezinshuis van smaadschrift en uitdrukkelijk verzoekt om tot vervolging over te gaan.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Onder ‘Ontvankelijkheid openbaar ministerie feit 1’ is hierboven reeds overwogen dat aangifte dient te worden gedaan door de aangever in persoon of door een ander die daartoe door hem is voorzien van een bijzondere schriftelijke volmacht (artikel 163 Sv). Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke schriftelijke volmacht van het gezinshuis aan [naam 1]. Er is derhalve sprake van niet-naleving van dit vormvoorschrift. Dit blijft echter zonder gevolgen, reeds gelet op het feit dat een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd is tot het doen van aangifte (artikel 161 Sv).
Het feit zoals ten laste gelegd onder 1. wordt niet vervolgd dan op klacht van hem jegens wie het misdrijf is gepleegd. Een dergelijke klacht dient te worden gedaan door degene jegens wie het misdrijf is begaan of namens hem door een ander die daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht is voorzien (artikel 164 Sv). Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke schriftelijke volmacht van het gezinshuis aan [naam 1]. Er is derhalve sprake van niet-naleving van dit vormvoorschrift.
Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de feitelijke omstandigheden te bepalen of de klachtgerechtigde op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen. In dat geval kan de niet-naleving van voornoemd voorschrift zonder gevolgen blijven.
Het hof overweegt, dat uit de inhoud van voornoemde aangifte door [naam 1], het klachtschrift en de in dit geval nagenoeg samenvallende belangen van [naam 1] en het gezinshuis ‘ genoegzaam volgt dat zowel [naam 1] als gezinshuis [A] ten tijde van het doen van de aangifte onmiskenbaar de bedoeling hadden dat er vervolging tegen de verdachte ter zake van smaad (schrift) zou worden ingesteld. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat ook het gezinshuis op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde. Het niet naleven van voornoemd voorschrift kan in dit geval dan ook zonder gevolg blijven. Het verweer wordt verworpen.’
2.
Vorenweergegeven weerlegging van het verweer is onbegrijpelijk. Vooropgesteld dient te worden dat gezinshuis [A] voldoende geëquipeerd is om zorg te dragen voor het zelfstandig opkomen van haar belangen. De omstandigheid dat dit gezinshuis geen volmacht te dezer zake heeft verstrekt aan de heer [naam 1] verzet zich er daarom tegen samenvallende belangen in combinatie met de angifte door [naam 1] en het klaagschrift voldoende te achten voor de vervulling van het klachtvereiste.
3.
Voor het aanwenden van rechtsmiddelen door anderen dan de betrokken justitiabele is steeds een bijzondere volmacht vereist (art. 450 eerste lid sub b Sv). Zelfs een advocaat is voor de verdediging van een afwezige verdachte ter terechtzitting verplicht te verklaren dat hij dartoe uitdrukkelijk is gemachtigd (art. 279 eerste lid Sv). Ook bij de beoordeling van het begrip ‘rechtstreeks belanghebbende’ in de zin van art. 12 Sv geldt dat niet elke belanghebbende of bemoeizuchtige rechtstreeks belanghebbende in de zin van art. 12 Sv is. Dat blijkt uit HR 7 maart 1972, NJ 1973/35. Het gerechtshof Amsterdam had de klager in die zaak (een predikant uit Moordrecht) als belanghebbende aangemerkt. Deze heilsprofeet wenste ‘en als Nederlander, en als vader, en als verantwoordelijkheid voelend intellectueel’ een vervolging in verband met de opvoering van de door hem zedeloos geachte en Sodom en Gormorra bewierokende musical ‘Oh, Calcutta’. De Hoge Raad stak daar een stokje voor. Tegen deze achtergrond kunnen de samenvallende belangen en de nobele inborst van de heer [naam 1] om ongevraagd voor het gezinshuis [A] in de bres te springen niet voldoende worden geacht om aan te nemen dat voor wat betreft dit gezinshuis voldaan is aan het klachtvereiste.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot het sub 1 bewezenverklaarde feit de artt. 261 Sr, 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan daaruit niet volgen dat sprake is van een ‘telastelegging van een bepaald feit’ voor zover dit betrekking heeft op de formulering ‘… kampfbewaarster Mevr. [naam 2]. Gaan we echt naar praktijken van Nazi Duitsland?’
De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft in dit verband, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof ten aanzien van het eerste gedachtestreepje aangevoerd dat de ten laste gelegde beschuldigingen van verdachte in de richting van [naam 2] en [naam 3] geen concrete strafbare gedragingen inhouden en/of dat door het woord ‘lijkt’ niet een beschuldiging wordt neergelegd maar dat sléchts wordt aangegeven dat hier discussie over kan zijn, en daarom niet valt onder het bereik van artikel 261 sr. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje heeft de raadsvrouw overwogen dat vanwege het feit dat slechts de initialen van [naam 3] zijn gebruikt, onvoldoende kenbaar is voor het publiek dat dit zag op [naam 3]. Verdachte dient derhalve van feit 1 worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt, dat in artikel 261 Sr is ten laste gelegd de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van telastlegging van een bepaald feit. Het moet gaan om een op zodanige wijze tenlastegelegd feit, dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging tegen één of meer aanwijsbare personen betreft. Met ‘feit’ wordt gedoeld op een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten. In het algemeen heeft het iemand anders beschuldigen van min of meer concreet omschreven misdrijven of zodanig omschreven feiten die met de positieve moraal strijden, een smadelijk karakter. De eis die de raadsvrouw stelt dat sprake moet zijn van een concrete strafbare gedraging vindt geen steun in het recht.
Eerste gedachtestreepje
De beschuldiging van verdachte in de richting van [naam 2]zoals ten laste gelegd voldoet in zijn geheel beschouwd aan de vereisten die worden gesteld aan smaad nu [naam 2] wordt beschuldigd van feiten die met een positieve moraal strijden. Dit geldt ook voor de beschuldiging in de richting van [naam 3]. Het gebruik van het woord ‘lijkt’ maakt dit niet anders.’
2.
De vraag of we echt gaan naar praktijken van Nazi Duitsland behelst vanwege de vragende wijs geen telastelegging van een bepaald feit op. Zelfs de in de vraag besloten liggende insinuatie levert geen telastelegging van een bepaald feit op. Voor smaad is immers, zoals A.G. Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 29 september 2009 NJ 2009, 541 opmerkte, nodig dat iemand een concrete boevenstreek wordt aangewreven. Daarvan is in casu geen sprake, nu het gewraakte gedrag slechts in de vragende vorm in algemene termen wordt geduid en dus niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging c.q. gedraging van Nazi Duitsland, wat daaronder ook precies mag worden verstaan.
3.
Het voorgaande is eens temeer van belang, omdat de gewraakte gedraging bestaat uit een verbod om gedurende een uur naar de WC te gaan. Nu zijn veel gruwelen van nazi-Duitsland bekend, maar een zodanig wc-verbod zal niet gauw geassocieerd worden met dan wel herkend worden als ‘praktijken van Nazi Duitsland’.
4.
Ook de enkele kwalificatie van mevrouw [naam 2] als ‘kampfbewaarster’ voldoet niet aan het vereiste van telastelegging van een bepaald feit, nu daarmee niet voldoende duidelijk en concreet wordt weergegeven welke boevenstreek in welk kamp aan de orde zou zijn.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot het sub 2 bewezenverklaarde feit de artt. 261, 359, 415 Sv en art. 27 IVBPR geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan daaruit niet volgen dat sprake is van een ‘telastelegging van een bepaald feit’ nu de in de bewezenverklaring voorkomende tekst in de vragende wijs niet meer behelst dan
- (i)
het tot uitdrukking brengen van ernstige bezorgdheid over het onder één dak samenvoegen van kinderen met een verschillende godsdienstige overtuiging,
- (ii)
het vermoeden uiten van het misdrijf strafbaar gesteld in art. 249 eerste lid Sr en
- (iii)
het met het Christendom onverenigbaar geachte opstoken van kinderen tegen hun ouders.
De bewezenverklaring is in zoverre niet zoals de wet vereist voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Bij het middel moet in aanmerking worden genomen dat zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet gezegd kan worden dat het uiten van voormelde bezorgdheid, vermoeden en niet Christelijke gedraging zonder meer in strijd met een positieve moraal dienen te worden geacht. Vermoedens van strafbare feiten worden dagelijks in de krant geuit zonder dat dit smaad oplevert.
2.
Al te grote culturele gevoeligheid verdient verder mede gelet op het bepaalde in art. 27 IVBPR niet via het strafrecht gesanctioneerd te worden. Deze voor een multiculturele samenleving als de onze geldende en niet zelden in de geesten van mensen verdrongen verdragsbepaling luidt immers:
‘In those States in which ethnic, religions or linguistic minorities exist, persons belonging to such minorities shall not be denied the right, in community with the other members of their group, to enjoy their own culture, to profess and practise their own religion, or to use their own language.’
3.
Goed beschouwd heeft verzoeker gebruik gemaakt van dit verdragsrecht en zijn recht op vrije meningsuiting als bedoeld in art. 10 EVRM EVRM. Daarbij komt dat bedenkingen tegen de richting van het onderwijs ook hierin kunnen bestaan dat bedenkingen bestaan tegen de godsdienstige richting in het onderwijs (vgl. HR 17 april 2012, NJ 2012/270).
4.
Niet goed valt in te zien dat deze uitingsvrijheid slechts aan christenen toekomt en aan moslims wordt onthouden, zodat in ieder geval de tekst aanvangende met de woorden ‘Hoe is het mogelijk’ en eindigende met ‘… geprobeerd hen te bekeren naar het Christelijk geloof’ bezwaarlijk als smaad kan worden aangemerkt. In aanmerking dient hierbij te worden genomen dat ingevolge het bepaalde in art. 46 tweede lid Wet op het primair onderwijs (Wpo) en art. 23 derde lid Grondwet het openbaar onderwijs levensbeschouwelijk neutraal is. Het gebrek aan deze levensbeschouwelijke neutraliteit, waartegen verzoeker zich in de betrokken tekst verzet, kan dus bezwaarlijk als smaad worden aangemerkt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 3 september 2015
mr G. Spong