NJ 2016/346
Ontbreken uitdrukkelijke klacht bij klachtdelict; aanranden van de eer en goede naam door tenlastelegging van ‘een of meer bepaalde feiten’ als bedoeld in art. 261 Sr.
HR 14-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1198, m.nt. N. Keijzer
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 juni 2016
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, Y. Buruma, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers
- Zaaknummer
14/03453
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Noot
N. Keijzer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS154073:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:1198, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:489, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑09‑2015
- Wetingang
Essentie
1. Het oordeel dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht voor het doen van een klacht zonder gevolgen kan blijven is niet toereikend gemotiveerd.
2. en 3. Het oordeel dat de beschuldigingen die verdachte op zijn website heeft geuit over een gezinshuis en zijn medewerkers kunnen worden aangemerkt als het aanranden van de eer en goede naam door tenlastelegging van ‘een of meer bepaalde feiten’, is niet begrijpelijk.
Samenvatting
1. Het bestaan van een klacht kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.