HR, 07-11-2023, nr. 23/02131
ECLI:NL:HR:2023:1519
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-11-2023
- Zaaknummer
23/02131
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1519, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑11‑2023; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:894
ECLI:NL:PHR:2023:894, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1519
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑07‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0190
Uitspraak 07‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag n.a.v. aanvankelijk mondeling gegeven en later schriftelijk uitgevaardigd EOB van Belgische autoriteiten op auto onder klager t.z.v. verdenking van ontvoering van zijn zoontje, waarna klager o.g.v. art. 5.4.10.1 jo. 552a Sv klaagschrift indient. Is voldaan aan essentiële voorwaarde voor inbeslagneming, nu t.t.v. inbeslagneming geen sprake was van schriftelijk uitgevaardigd EOB? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:1940 m.b.t. toetsingskader beklagrechter bij klaagschrift o.g.v. art. 5.4.10.1 jo. 552a Sv. Bij deze beoordeling moet rechter uitgaan van stand van zaken t.t.v. behandeling van klaagschrift (vgl. HR:2018:502). EOB is beslissing afkomstig van rechterlijke autoriteit van lidstaat van EU (met uitzondering van Denemarken en Ierland), die ertoe strekt in andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op verkrijgen van bewijsmateriaal in strafzaak (art. 5.4.1.1 Sv). Zo’n EOB wordt opgesteld conform formulier in bijlage A bij Richtlijn 2014/41/EU (art. 5.4.1.4 Sv). Dit voorschrift houdt ermee verband dat lidstaat die EOB moet uitvoeren, (mede) met dat formulier wordt voorzien van informatie die van belang is voor te nemen beslissingen over erkenning en tenuitvoerlegging van EOB. Opvatting dat inbeslagneming van voorwerp niet is toegestaan op het moment dat in art. 5.4.1.1 Sv bedoelde beslissing, die ertoe strekt dat betreffend voorwerp met het oog op verkrijging van bewijsmateriaal in beslag wordt genomen, alleen mondeling kenbaar is gemaakt en EOB nog niet is opgesteld conform het in art. 5.4.1.4 Sv bedoelde formulier, vindt geen steun in het recht. Daarvoor is van belang dat inbeslagneming plaatsvindt met het oog op strafvorderlijk belang, maar dat dit belang niet is beperkt tot Nederlands strafvorderlijk belang (vgl. HR:2019:1694). Daaruit volgt dat toepassing van de in Nederlandse wetgeving neergelegde strafvorderlijke bevoegdheden om tot inbeslagneming over te gaan, waaronder bevoegdheid van art. 95 Sv, ook mogelijk is in geval waarin een in art. 5.4.1.1 Sv bedoelde beslissing al mondeling kenbaar is gemaakt (op grond waarvan strafvorderlijk belang bij inbeslagneming kan worden vastgesteld) maar EOB nog niet is opgesteld conform het in art. 5.4.1.4 Sv bedoelde formulier. Het enkele op dat moment nog ontbreken van dat formulier maakt inbeslagneming niet van onwaarde. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/02131 Br
Datum 7 november 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 23 mei 2023, nummer RK 23/010799, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a in verbinding met artikel 5.4.10 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het beklag ongegrond is, voor zover dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op de personenauto van de klager met als doel de overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor onderzoek aldaar.
2.2.1
De procesgang in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.6 en 3.7. De procesgang houdt – kort samengevat en voor zover van belang – in dat op 27 december 2022 op grond van een aanvankelijk door een Belgische onderzoeksrechter mondeling gegeven Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) een personenauto onder de klager in beslag is genomen. De inbeslagneming vond tegelijkertijd plaats met de aanhouding van de klager. Die aanhouding gebeurde op grond van een Europees aanhoudingsbevel. Op 7 maart 2023 heeft de Belgische onderzoeksrechter een schriftelijk EOB uitgevaardigd dat strekt tot inbeslagneming van de betreffende personenauto onder de klager.
2.2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen personenauto, gedeeltelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“Beoordeling
Omdat het voertuig in beslag werd genomen binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg is de rechtbank bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen. Omdat de klacht is ingediend binnen de in 5.1.11 lid 1 Sv daartoe opgestelde termijn, is de klager ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift, gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB, geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot die inbeslagneming.
De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4, tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat het voertuig waarvan de klager teruggave verlangt, in beslag is genomen ter uitvoering van het eerst mondeling door de Belgische autoriteiten uitgevaardigde EOB van 27 december 2022, dat later schriftelijk werd geformaliseerd. Er doet zich geen grond voor de erkenning of de uitvoering van het EOB, dat betrekking heeft op de ontvoering door de klager van zijn kind naar Spanje, een feit dat ook naar Nederlands recht ingevolge artikel 279 Wetboek van strafrecht strafbaar is, te weigeren dan wel voor uitstel daarvan. Het voertuig en de voorwerpen die zich daar in bevinden vormt bewijsmateriaal, waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het beslag, dat is gelegd ter uitvoering van het EOB daarom ongegrond verklaren, met dien verstande evenwel dat de overdracht niet zal kunnen dienen om een eventueel door de Belgische rechter uit te spreken verbeurdverklaring of confiscatie in België ten uitvoer te doen leggen, maar slechts uitsluitend voor onderzoek aan het voertuig en eventueel de zich daar in bevindende voorwerpen te kunnen doen plaatsvinden in België. Ten behoeve van de tenuitvoerlegging van verbeurdverklaring of confiscatie dient immers te worden gebruik gemaakt van een Europees bevriezingsbevel.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, in zoverre dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op het voertuig ter overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor onderzoek aldaar.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer hebben de raadsvrouw van de klager en de officier van justitie daar het volgende aangevoerd:
“In eerste instantie is het klaagschrift ingediend zonder te weten op welke grond het voertuig was inbeslaggenomen. Inmiddels is duidelijk geworden, dat de klager wordt vervolgd vanwege het niet nakomen van de omgangsregeling met zijn kind, door met medeneming van het kind te verhuizen naar Spanje. Het voertuig is in beslag genomen door de Nederlandse autoriteiten op verzoek van de Belgische autoriteiten. Echter blijkt dat op het moment van de inbeslagneming er formeel (nog) geen EOB was. Gezien de inbeslagname van het voertuig gelijktijdig met de aanhouding van de klager is er kennelijk wel een verzoek daartoe gedaan, maar het EOB dateert blijkens de ondertekening van 7 maart 2023, twee maanden na de inbeslagname. Beslag ingevolge een mondeling EOB is juridisch niet juist. Het EOB-formulier moet voorafgaand aan de inbeslagname zijn ingevuld. Uit het EOB blijkt voorts dat [door] de Belgische autoriteit de overdracht van het voertuig wordt verlangd met het oog op een verbeurdverklaring daarvan. Dit past echter niet in het kader van een EOB; voor verbeurdverklaring of confiscatie is de figuur van het Europees bevriezingsbevel in het leven geroepen.
Cliënt is aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) en dan kan het voertuig op dat moment in beslag genomen worden. Over deze inbeslagname moet dan wel snel worden beslist. Het voertuig is niet bijzonder mooi of waardevol, maar staat stil sinds december 2022 (133 dagen) en is nog niet overgedragen aan België. Daardoor is de maximale termijn van 120 dagen voor erkenning en uitvoering van de EOB overschreden en moet het beslag op het voertuig door de teruggave daarvan aan de klager worden opgeheven. Deze termijn geldt ook indien inbeslagname op grond van een mondeling EOB al mogelijk zou zijn.
Meerdere malen heeft mr. Van Berge Henegouwen namens de klager verzocht om informatie over de grond voor de inbeslagname van het voertuig; de reactie hierop was elke keer ‘voor België’. Op het moment dat dit besloten werd op basis van het EAB, had het Openbaar Ministerie (OM) dat moeten aangeven. Het lijkt er op dat het verzoek tot teruggave van het voertuig heeft geleid tot een formalisatie van het beslag door de uitvaardiging van het EOB. Dit kan echter niet met terugwerkende kracht.
De officier van justitie brengt naar voren:
Op 27 december 2022 is de klager in het kader van het EAB aangehouden. Tegelijkertijd is aan de klager medegedeeld dat de inbeslagname van het voertuig op grond van een mondeling EOB plaatsvindt. Dit EOB is geformaliseerd op 7 maart 2023 met als doel de verbeurdverklaring van het voertuig vanwege kind-ontvoering en het instellen van een onderzoek aan het voertuig, in het bijzonder aan het navigatiesysteem. Gegeven deze grond, is inbeslagname van het voertuig rechtmatig. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen de teruggave van het voertuig. Aan mij is niet bekend wanneer het voertuig zal worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Er is door het OM verzuimd om een kennisgeving van de inbeslagneming aan de klager te versturen, zodat de klager ontvankelijk is in zijn beklag.
[De raadsvrouw] voert aan:
Er had ook voor gekozen kunnen worden om in plaats van een nieuwe procedure te starten, op grond van het EAB het voertuig aan België over te leveren. Uit de inhoud van de Europese richtlijn blijkt heel duidelijk dat inbeslagname op grond van een mondeling EOB niet kan en zeker niet nu pas na verloop van 2,5 maand het EOB op schrift is gesteld. Daardoor bestaat er op dit moment geen grond (meer) voor overdracht van het voertuig aan de Belgische autoriteiten, zodat het voertuig aan de klager, die daarvan eigenaar is, moet worden teruggegeven.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
“1. Een Europees onderzoeksbevel is een beslissing afkomstig van een rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, die ertoe strekt in een andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal in een strafzaak. Een Europees onderzoeksbevel kan tevens worden uitgevaardigd om bewijsmateriaal te verkrijgen dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat.
4. Het Europees onderzoeksbevel wordt opgesteld conform het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken.”
- Artikel 5.4.3 leden 1 tot en met 4 Sv:
“1. Vatbaar voor erkenning is een Europees onderzoeksbevel dat ten minste de volgende informatie bevat:
a. gegevens over de uitvaardigende autoriteit en, indien van toepassing, de validerende autoriteit;
b. het onderwerp en de redenen van het bevel;
c. de beschikbare noodzakelijke informatie over de betrokkene(n);
d. een beschrijving van het strafbare feit dat het voorwerp vormt van het onderzoek of de strafzaak, alsmede de wettelijke kwalificatie van het feit naar het recht van de uitvaardigende staat;
e. een beschrijving van de gevraagde bevoegdheid en het te verkrijgen bewijsmateriaal.
2. Het bevel dient te zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
3. De officier van justitie zendt het bevel terug indien het bevel is verzonden door een onbevoegde buitenlandse autoriteit.
4. Indien het niet mogelijk is om een beslissing te nemen over erkenning of uitvoering van het bevel omdat het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU onvolledig of onjuist is ingevuld, deelt de officier van justitie dit mede aan de uitvaardigende autoriteit.”
- Artikel 5.4.7 lid 1 Sv:
“Ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel kunnen opsporingsbevoegdheden worden toegepast, onder dezelfde voorwaarden waaronder deze kunnen worden toegepast in een Nederlands onderzoek naar dezelfde feiten op grond van dit wetboek. Daarbij worden eisen die worden gesteld in verband met de proportionaliteit, alsmede een beoordeling van het onderzoeksbelang buiten beschouwing gelaten.”
2.4
De betrokkene bij wie ter uitvoering van een EOB voorwerpen in beslag zijn genomen, kan op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in verbinding met artikel 552a Sv een klaagschrift indienen. In deze klaagschriftprocedure staat ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast, waarbij de rechter zich moet beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat in de klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940, rechtsoverweging 4.2.2 en 4.2.3.) Bij deze beoordeling moet de rechter uitgaan van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift (vgl. HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:502).
2.5
De rechtbank heeft vastgesteld dat de personenauto van de klager op 27 december 2022 in beslag is genomen, dat deze inbeslagneming heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een door de Belgische autoriteiten mondeling uitgevaardigd EOB en dat dit EOB nadien schriftelijk is geformaliseerd. De rechtbank heeft op grond van dit (schriftelijke) EOB geoordeeld dat zich geen grond voor weigering of uitstel voordoet en dat de personenauto met de voorwerpen die zich daarin bevonden, het bewijsmateriaal vormt waarop het EOB betrekking heeft. Dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden.
2.6.1
Het cassatiemiddel voert in de kern als klacht aan dat de rechtbank in zijn beoordeling eraan is voorbijgegaan dat ten tijde van de inbeslagneming geen sprake was van een schriftelijk uitgevaardigd EOB, zodat aan een essentiële voorwaarde voor inbeslagneming niet werd voldaan.
2.6.2
Een EOB is een beslissing afkomstig van een rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, die ertoe strekt in een andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal in een strafzaak (artikel 5.4.1 lid 1 Sv). Zo’n EOB wordt opgesteld conform het formulier in bijlage A bij Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (artikel 5.4.1 lid 4 Sv). Dit voorschrift houdt ermee verband dat de lidstaat die het EOB moet uitvoeren, (mede) met dat formulier wordt voorzien van de informatie die van belang is voor de te nemen beslissingen over de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB.
2.6.3
De klacht van het cassatiemiddel berust op de opvatting dat inbeslagneming van een voorwerp niet is toegestaan op het moment dat een in artikel 5.4.1 lid 1 Sv bedoelde beslissing, die ertoe strekt dat het betreffende voorwerp met het oog op de verkrijging van bewijsmateriaal in beslag wordt genomen, alleen mondeling kenbaar is gemaakt en het EOB nog niet is opgesteld conform het in artikel 5.4.1 lid 4 Sv bedoelde formulier. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Daarvoor is van belang dat inbeslagneming plaatsvindt met het oog op een strafvorderlijk belang, maar dat dit belang niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijke belang (vgl. HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1694). Daaruit volgt dat toepassing van de in de Nederlandse wetgeving neergelegde strafvorderlijke bevoegdheden om tot inbeslagneming over te gaan, waaronder de bevoegdheid van artikel 95 Sv, ook mogelijk is in een geval waarin een in artikel 5.4.1 lid 1 Sv bedoelde beslissing al mondeling kenbaar is gemaakt – op grond waarvan het strafvorderlijke belang bij inbeslagneming kan worden vastgesteld – maar het EOB nog niet is opgesteld conform het in artikel 5.4.1 lid 4 Sv bedoelde formulier. Het enkele op dat moment nog ontbreken van dat formulier maakt de inbeslagneming niet van onwaarde.
2.7
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2023.
Conclusie 10‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beslag o.g.v. een nadien schriftelijk geformaliseerd EOB van de België. Hoewel art. 5.4.23 Sv uitdrukkelijk spreekt over rechtstreekse toezending van het schriftelijke EOB op zodanige wijze dat de uitvoerende staat de echtheid ervan kan vaststellen, is i.c. aan die ratio voldaan. Het uitgevaardigde EAB is door dezelfde rechterlijke autoriteit uitgevaardigd als het (mondelinge) EOB, terwijl art. 95 Sv bovendien als grondslag voor inbeslagneming kan gelden. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/02131 Br
Zitting 10 oktober 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de klager
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft - voor zover van belang - bij beschikking van 23 mei 2023 het beklag van de klager strekkende tot teruggave aan hem van een onder hem in het kader van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische justitiële autoriteiten in beslag genomen auto (Toyota Corolla met kenteken [kenteken] ) ongegrond verklaard in zoverre dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op het voertuig ter overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor onderzoek aldaar.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat een EOB slechts schriftelijk kan worden uitgevaardigd en er geen uitvoering kan worden gegeven aan een EOB wanneer dit niet aan de wettelijke criteria als bedoeld in art. 5.4.1 en 5.4.3 Sv voldoet, zodat de beslissing op dit punt blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is.
3.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De rechter verklaart dat uit het aan de rechtbank overgelegde dossier het volgende is gebleken:
Het klaagschrift klaagt over de inbeslagname op 27 december 2022 in het kader van het Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB), uitgevaardigd voor het voertuig Toyota Corolla met Belgische kenteken [kenteken] (voertuig identificatienummer [001] ; hierna: het voertuig) en alles wat zich daar in bevond op het ogenblik van de aanhouding van de klager. Blijkens de ondertekening dateert het EOB van 7 maart 2023. De klager is aangehouden op 27 december 2022 te Geleen. Uit de kennisgeving van inbeslagname blijkt dat het voertuig op 27 december 2022 te 16:30 uur in beslag is genomen. De klager is op 2 januari 2023 overgeleverd aan België. Het klaagschrift is voor het eerst ingediend ter griffie van de rechtbank te Amsterdam op 31 januari 2023. Op 5 april 2023 heeft deze rechtbank zich onbevoegd verklaard en de doorgeleiding van het klaagschrift haar de rechtbank Limburg bevolen. Het betreft hier een exacte kopie van het eerder ingediende klaagschrift, zonder dat daar nog andere documenten aan werden toegevoegd. In het klaagschrift wordt verzocht om opheffing van het beslag door de teruggave van het voertuig. Volgens de klager ontbreekt elke juridische grondslag voor het beslag op het voertuig.
Mr. Limbourg voert aan:
In eerste instantie is het klaagschrift ingediend zonder te weten op welke grond het voertuig was inbeslaggenomen. Inmiddels is duidelijk geworden, dat de klager wordt vervolgd vanwege het niet nakomen van de omgangsregeling met zijn kind, door met medeneming van het kind te verhuizen naar Spanje. Het voertuig is in beslag genomen door de Nederlandse autoriteiten op verzoek van de Belgische autoriteiten. Echter blijkt dat op het moment van de inbeslagneming er formeel (nog) geen EOB was. Gezien de inbeslagname van het voertuig gelijktijdig met de aanhouding van de klager is er kennelijk wel een verzoek daartoe gedaan, maar het EOB dateert blijkens de ondertekening van 7 maart 2023, twee maanden na de inbeslagname. Beslag ingevolge een mondeling EOB is juridisch niet juist. Het EOB-formulier moet voorafgaand aan de inbeslagname zijn ingevuld. Uit het EOB blijkt voorts dat de Belgische autoriteit de overdracht van het voertuig wordt verlangd met het oog op een verbeurdverklaring daarvan. Dit past echter niet in het kader van een EOB; voor verbeurdverklaring of confiscatie is de figuur van het Europees bevriezingsbevel in het leven geroepen.
Cliënt is aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) en dan kan het voertuig op dat moment in beslag genomen worden. Over deze inbeslagname moet dan wel snel worden beslist. Het voertuig is niet bijzonder mooi of waardevol, maar staat stil sinds december 2022 (133 dagen) en is nog niet overgedragen aan België. Daardoor is de maximale termijn van 120 dagen voor erkenning en uitvoering van de EOB overschreden en moet het beslag op het voertuig door de teruggave daarvan aan de klager worden opgeheven. Deze termijn geldt ook indien inbeslagname op grond van een mondeling EOB al mogelijk zou zijn.
Meerdere malen heeft mr. Van Berge Henegouwen namens de klager verzocht om informatie over de grond voor de inbeslagname van het voertuig; de reactie hierop was elke keer ‘voor België’. Op het moment dat dit besloten werd op basis van het EAB had het Openbaar Ministerie (OM) dat moeten aangeven. Het lijkt er op dat het verzoek tot teruggave van het voertuig heeft geleid tot een formalisatie van het beslag door de uitvaardiging van het EOB. Dit kan echter niet met terugwerkende kracht.
De officier van justitie brengt naar voren:
Op 27 december 2022 is de klager in het kader van het EAB aangehouden. Tegelijkertijd is aan de klager medegedeeld dat de inbeslagname van het voertuig op grond van een mondeling EOB plaatsvindt. Dit EOB is geformaliseerd op 7 maart 2023 met als doel de verbeurdverklaring van het voertuig vanwege kind-ontvoering en het instellen van een onderzoek aan het voertuig, in het bijzonder aan het navigatiesysteem. Gegeven deze grond, is inbeslagname van het voertuig rechtmatig. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen de teruggave van het voertuig. Aan mij is niet bekend wanneer het voertuig zal worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Er is door het OM verzuimd om een kennisgeving van de inbeslagneming aan de klager te versturen, zodat de klager ontvankelijk is in zijn beklag.
Mr. Limbourg voert aan:
Er had ook voor gekozen kunnen worden om in plaats van een nieuwe procedure te starten, op grond van het EAB het voertuig aan België over te leveren. Uit de inhoud van de Europese richtlijn blijkt heel duidelijk dat inbeslagname op grond van een mondeling EOB niet kan en zeker niet nu pas na verloop van 2,5 maand het EOB op schrift is gesteld. Daardoor bestaat er op dit moment geen grond (meer) voor overdracht van het voertuig aan de Belgische autoriteiten, zodat het voertuig aan de klager, die daarvan eigenaar is, moet worden teruggegeven.”
3.3
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Procedure
Op 27 december 2022 is in Swentibold (gemeente Sittard-Geleen) een auto van het merk Toyota, type Corolla, met kenteken [kenteken] voertuig identificatienummer [001] (hierna: het voertuig), onder de klager in beslag genomen. Die inbeslagneming heeft plaatsgevonden tezelfdertijd dat de klager, ingevolge een Europees aanhoudings- en arrestatiebevel werd aangehouden.
Het klaagschrift is op 31 januari 2023 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam ingediend. Bij beslissing van 5 april 2023 heeft de rechtbank te Amsterdam zich onbevoegd verklaard en de verzending van het klaagschrift aan de griffie van de rechtbank bevolen. Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 9 mei 2023 het klaagschrift in raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft daarbij mr. N.A.H. Limbourg, advocaat kantoorhoudende te Maastricht, die verklaarde waar te nemen voor mr. Van Berge Henegouwen en door de klager te zijn gemachtigd ter zitting van de raadkamer het woord te voeren, en de officier van justitie gehoord. De klager is, hoewel daartoe opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Mr. Limbourg verklaarde dat de klager zich weliswaar in detentie in [plaats] (B.) bevindt, maar dat de klager prijs te stellen op een spoedige behandeling van het klaagschrift, desnoods buiten zijn aanwezigheid. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraak bepaald op 23 mei 2023 te 9:00 uur.
Beklag
Het beklag strekt tot opheffing van het beslag en de teruggave van het voertuig an de klager. Namens de klager is aangevoerd dat het voertuig aan hem in eigendom toebehoort en dat er geen enkele juridische grondslag bestaat voor voortduring van het beslag. De klager is ten behoeve van de overleveringsprocedure op 18 januari 2023 feitelijk overgeleverd aan België.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het voertuig in het kader van een (mondeling) EOB van België in beslag genomen. Op 7 maart 2023 is voornoemd verzoek geformaliseerd in een schriftelijk Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB).
Beoordeling
Omdat het het voertuig in beslag werd genomen binnen het arrodissement van de rechtbank Limburg is de rechtbank bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen. Omdat de klacht is ingediend binnen de in 5.1.11 lid 1 Sv daartoe opgestelde termijn is ingediend, is de klager ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift, gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB, geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot die inbeslagneming.
De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich - gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel - dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering -te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat - in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat - wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat het voertuig waarvan de klager teruggave verlangt, in beslag is genomen ter uitvoering van het eerst mondeling door de Belgische autoriteiten uitgevaardigde EOB van 27 december 2022, dat later schriftelijk werd geformaliseerd. Er doet zich geen grond voor de erkenning of de uitvoering van het EOB, dat betrekking heeft op de ontvoering door de klager van zijn kind naar Spanje, een feit dat ook naar Nederlands recht ingevolge artikel 279 Wetboek van strafrecht strafbaar is, te weigeren dan wel voor uitstel daarvan. Het voertuig en de voorwerpen die zich daar in bevinden vormt bewijsmateriaal, waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het beslag, dat is gelegd ter uitvoering van het EOB daarom ongegrond verklaren, met dien verstande dat evenwel dat de overdracht niet zal kunnen dienen om een eventueel door de Belgische rechter uit te spreken verbeurdverklaring of confiscatie in België ten uitvoer te doen leggen, maar slechts uitsluitend voor onderzoek aan het voertuig en eventueel de zich daar in bevindende voorwerpen te kunnen doen plaatsvinden in België. Ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van verbeurdverklaring of confiscatie dient immers te worden gebruik gemaakt van een Europees bevriezingsbevel.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, in zoverre dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op het voertuig ter overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor onderzoek aldaar.
Verklaart het beklag gegrond, in zoverre dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op het voertuig ter overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor de ten uitvoer legging van de verbeurdverklaring of confiscatie daarvan.”
3.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de formaliteiten die gelden voor een rechtmatige toepassing van de bevoegdheid tot inbeslagname van het voertuig. Vanaf 18 januari 2023 zou er geen enkele juridische grond voor het voortduren van het beslag hebben bestaan, omdat een EOB niet was afgegeven, althans niet in de op grond van art. 5.4.1 en 5.4.3 Sv vereiste vorm. De wet zou geen ruimte bieden voor het uitvoering geven aan een mondeling uitgevaardigd EOB dat later schriftelijk geformaliseerd wordt. Volgens de steller van het middel had de rechtbank in moeten gaan op het standpunt van de klager dat er tussen 18 januari 2023 en 7 maart 2023 geen enkele rechtsgrond bestond voor het voortduren van het beslag op het voertuig. Niet zou zijn voldaan aan de formaliteiten die gelden voor een rechtmatige toepassing van de bevoegdheid tot inbeslagname van het voertuig. Ook indien het wel mogelijk zou kunnen zijn dat er uitvoering kan worden gegeven aan een mondeling uitgevaardigd EOB dat later schriftelijk wordt geformaliseerd, dan nog dient dit formaliseren volgens de steller van het middel onverwijld te geschieden, in elk geval binnen een termijn van maximaal 48 uren, althans zeker niet pas na 70 dagen.
3.5
Bij de beoordeling van het middel moet het toetsingskader zoals neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2021, ECLI:2021:1940 worden vooropgesteld. Dit toetsingskader houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“4.2.2 De betrokkene bij wie ter uitvoering van een EOB voorwerpen in beslag zijn genomen, kan op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in verbinding met artikel 552a Sv een klaagschrift indienen. De artikelen 552a leden 1 tot en met 6, 552d leden 1 en 2, en 552e lid 1 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing. Bij de behandeling van dit klaagschrift doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift (artikel 5.4.10 lid 3 Sv). De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107). Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.3
Verder staat in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
(…)
4.2.5
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – dus niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.”
3.6
De rechtbank heeft vastgesteld dat het voertuig waarvan de teruggave wordt verzocht op 27 december 2022 onder de klager in beslag is genomen en dat deze inbeslagneming heeft plaatsgevonden op hetzelfde moment dat de klager ingevolge een Europees aanhoudings-en arrestatiebevel werd aangehouden. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat het voertuig in beslag is genomen ter uitvoering van het eerst mondeling door de Belgische autoriteiten uitgevaardigde EOB van 27 december 2022, dat later (op 7 maart 2023) schriftelijk werd geformaliseerd. Verder is nog vastgesteld dat de klager ten behoeve van de overleveringsprocedure op 18 januari 2023 feitelijk is overgeleverd aan België.
3.7
Voor een betere duiding van de gang van zaken merk ik eerst het volgende op. In de bestreden beschikking wordt door de rechtbank gerefereerd aan de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2023. Deze beschikking bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en houdt onder meer in dat op 10 oktober 2022 een EAB tegen de klager was uitgevaardigd, maar de inbeslagneming op 27 december 2022 ter uitvoering van het EOB heeft plaatsgevonden, hetgeen later schriftelijk is bevestigd in het EOB van 7 maart 2023.1.Uit de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 12 januari 2023 in de overleveringsprocedure jegens klager - welke beslissing als bijlage 1 aan het klaagschrift is gehecht - blijkt verder dat dit EAB kennelijk slechts strekte tot aanhouding en overlevering van de klager en dat dit EAB was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, te weten [betrokkene 1] . Ik merk op dat dit dezelfde persoon is als de persoon die als uitvaardigende autoriteit in het EOB van 7 maart 2023 staat vermeld. Uit dit samenstel van stukken kan worden afgeleid dat in het door genoemde onderzoeksrechter uitgevaardigde EAB2.kennelijk geen informatie was ingevuld bij onderdeel G van het standaardformulier, waarin is bepaald dat het bevel tevens betrekking heeft op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die als bewijsmiddel moeten dienen en op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die de gezochte persoon uit het strafbare feit heeft verkregen (zie bijlage 2 bij de Overleveringswet), en dat deze onderzoeksrechter op het moment waarop hij werd ingelicht dat de klager op grond van het EAB in zijn auto was aangehouden kennelijk gelet op de spoedeisendheid van de situatie eerst heeft volstaan met het uitvaardigen van een mondeling EOB.3.De beschikking van 5 april 2023 houdt in dat het voertuig op 27 december 2022 ter uitvoering van het EOB op grond van art. 94 in verbinding met art. 5.4.7 Sv in beslag is genomen.4.Art. 95 Sv - waarin is bepaald dat de opsporingsambtenaar die de verdachte staande houdt of aanhoudt de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen die de verdachte met zich voert in beslag kan nemen - biedt daartoe voor de politie de mogelijkheid.5.
3.8
Voor zover in cassatie wordt aangevoerd dat de rechtbank in had moeten gaan op het standpunt van de klager dat er tussen 18 januari 2023 (het moment waarop de uitvoering van het EAB was afgerond door de feitelijke overlevering van de klager aan België) en 7 maart 2023 (de datum van het schriftelijke EOB) geen enkele rechtsgrond bestond voor het voortduren van het beslag op het voertuig, merk ik op dat een dergelijk standpunt niet in raadkamer is ingenomen. Overigens ziet dit standpunt eraan voorbij dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslagneming op 27 december 2022 op grond van een mondeling EOB heeft plaatsgevonden en niet in het kader van het EAB.6.Het in raadkamer ingenomen standpunt begrijp ik zo dat de maximale termijn van 120 dagen voor erkenning en uitvoering van het EOB7.is overschreden en het beslag op het voertuig daarom moet worden opgeheven.8.Dat standpunt ziet er echter aan voorbij dat overdracht van de resultaten in een geval als het onderhavige waarin overeenkomstig art. 5.4.10 een klaagschrift is ingediend eerst plaatsvindt nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift (art. 5.4.9 lid 1 Sv). Verder geldt dat verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing moeten worden gelaten (zie het onder 3.5 weergegeven toetsingskader onder 4.2.2).
3.9
In de bestreden beschikking ligt besloten dat de rechtbank het door de Belgische uitvaardigende autoriteit op 27 december 2022 mondeling gegeven EOB als een toereikende rechtsgrond voor de inbeslagneming heeft gezien, omdat er op 7 maart 2023 alsnog een schriftelijk EOB is ingekomen. Hoewel art. 5.4.23 Sv - dat ziet op de toezending van het EOB aan de buitenlandse autoriteit - uitdrukkelijk spreekt over rechtstreekse toezending op zodanige wijze dat dit schriftelijk kan worden vastgelegd en de uitvoerende staat de echtheid ervan kan vaststellen9., meen ik dat in het onderhavige geval - gelet op hetgeen onder 3.7 is weergegeven - aan die ratio is voldaan. Het EAB en het (mondelinge) EOB zijn immers door dezelfde rechterlijke autoriteit uitgevaardigd, terwijl art. 95 Sv bovendien als grondslag voor inbeslagneming kan gelden. De klager heeft in zoverre onvoldoende belang bij zijn klacht. Overigens merk ik nog op dat België bij “direct urgent requests” als best practice hanteert dat de uitvoerende autoriteit kan handelen voordat het formele EOB is ontvangen, mits het formele EOB op zeer korte termijn wordt ontvangen.10.
3.10
Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank overeenkomstig het onder 3.5 weergegeven toetsingskader de vragen beoordeeld of zich een grond voordoet voor het weigeren c.q. uitstellen van de erkenning of de uitvoering van het EOB en of het in beslag genomen voorwerp het bewijsmateriaal betreft waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. De rechtbank heeft de eerste vraag ontkennend beantwoord en de tweede vraag bevestigend. Die oordelen zijn in het licht van de inhoud van het EOB niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.11
Het middel faalt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑10‑2023
Het betreffende EAB bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken.
Het EOB van 7 maart 2023 houdt onder deel C (Uit te voeren onderzoeksmaatregel(en)) het volgende in: “Het in beslag nemen van het voertuig Toyota Corolla met Belgische kentekenplaat [kenteken] en alles wat er zich in bevond op het ogenblik van de arrestatie van [klager] en dit voertuig en wat er zich in bevond ter beschikking stellen van de Belgische autoriteiten omwille van het feit dat dit voertuig in aanmerking lijkt te komen voor verbeurdverklaring op grond van art. 42, 1° van het Strafwetboek omdat het lijkt gebruikt te zijn bij de feiten van parentale ontvoering van [betrokkene 2] , zoals daar aanwijzingen toe zijn, en wat er zich in bevond ofwel van nut kan zijn bij de bewijsvoering zoals het GPS toestel of in aanmerking komt voor teruggave aan de rechtmatige eigenaar.”
Een bestuurd vervoermiddel heeft te gelden als een meegevoerd voorwerp in de zin van art. 95 Sv (zie Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 95 Sv, aant. 4.7).
In genoemd standpunt wordt er kennelijk vanuit gegaan dat er op grond van het uitgevaardigde EAB wel een rechtsgrond voor de inbeslagneming heeft bestaan c.q. zou kunnen hebben bestaan in de periode gelegen tussen de inbeslagneming (27 december 2022) en 18 januari 2023, maar een dergelijke rechtsgrond na 18 januari 2023 ontbrak nu een mondeling EOB niet als zodanig kan gelden. Die rechtsgrond zou dan in art. 49 Overleveringswet moeten zijn gelegen. Dit artikel bepaalt dat voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit in beslag kunnen worden genomen.
Er wordt gesproken over 133 dagen. Dat is de verstreken periode tussen inbeslagneming (27 december 2022) en de datum van de behandeling in raadkamer (9 mei 2023).
Kamerstukken II 2016-2017, 34 611, nr. 3, p. 3 en 5.
Zie het document “Competent authorities, languages accepted, urgent matters and scope of the EIO Directive of the instrument in the EU Member States” (versie 20 september 2021) op de website van het European Judicial Network. Zie ook de “Gezamenlijke nota van Eurojust en het Europees justitieel netwerk over de praktische toepassing van het Europees onderzoeksbevel” (versie juni 2019) onder par. 5.5 (“spoedeisende gevallen”). Daarin staat o.a. dat in sommige lidstaten vóór het verzenden van het daadwerkelijke EOB ook verzoeken via e-mail, fax of zelfs per telefoon worden aanvaard in spoedeisende gevallen en ook dat in sommige situaties artikel 7 van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken met betrekking tot de uitwisseling van gegevens op eigen initiatief een oplossing kan bieden. Uit eerstgenoemd document volgt bijv. dat Tsjechië in dergelijke gevallen van spoedeisendheid (en mits er geen twijfel bestaat over de “credibility” van het verzoek) ook telefonische verzoeken accepteert (gevolgd door een gedocumenteerd verzoek).
Beroepschrift 28‑07‑2023
[klager] / Openbaar Ministerie — cassatie
Cassatieschriftuur
Raadkamernummer eerste aanleg: RK 23/010799
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
Uitsluitend digitaal ingediend
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [klager], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (België), thans verblijvende in het penitentiair complex [verblijfplaats] (België), requirant van cassatie, te dezer zake woonplaats kiezende te (6211 AX) Maastricht aan de Boschstraat 28 ten kantore van zijn raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, die door requirant bepaaldelijk is gevolmachtigd deze cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te — doen — dienen.
Omvang cassatie
Het beroep in cassatie is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 mei 2023, in de zaak met raadkamernummer 23/010799.
Edelhoogachtbaar college!
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. Onder meer en in het bijzonder zijn art. 5.4.1. Sv, art. 5.4.3. Sv, art. 13 EVRM art. 1 eerste Protocol bij het EVRM, art. 17 Handvest EU, art. 47 Handvest EU, art. 2 lid 3 sub a IVBPR en art. 17 IVBPR geschonden, doordat de rechtbank heeft geoordeeld dat het voertuig van requirant in beslag is genomen ter uitvoering van een mondeling door de Belgische autoriteiten uitgevaardigde Europees Onderzoeksbevel dat pas 70 dagen (!) later schriftelijk werd geformaliseerd, terwijl de rechtbank miskent dat een Europees Onderzoeksbevel slechts schriftelijk kan worden uitgevaardigd en dat er geen uitvoering kan worden gegeven aan een Europees Onderzoeksbevel wanneer dit niet aan de wettelijke criteria als bedoeld in art. 5.4.1. en 5.4.3. Sv voldoet, waardoor de beslissing van de rechtbank op dit punt onbegrijpelijk is te achten en blijk geeft van een onjuiste toepassing van het recht.
Toelichting
Requirant is op 27 december 2022 aangehouden op grond van een Europees Aanhoudingsbevel. Bij die aanhouding was het voertuig van requirant, een Toyota Corolla, door de Nederlandse politie in beslag genomen.
Requirant is op 18 januari 2023 feitelijk overgebracht naar België op grond van het Europees aanhoudingsbevel. Op grond van artikel 29 van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) had het inbeslaggenomen voertuig van requirant diezelfde dag aan de Belgische autoriteiten moeten worden overgedragen. Er bestond immers geen andere juridische grondslag voor (het voortduren van) de inbeslagname van het voertuig van requirant. Een Europees onderzoeksbevel was niet uitgevaardigd. Wegens het weigeren tot teruggave van het voertuig door het Openbaar Ministerie is op 24 januari 2023 een klaagschrift tegen het voortduren van de inbeslagname ingediend.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat er op 27 december 2022 een mondeling Europees onderzoeksbevel was uitgevaardigd en dat dit op 7 maart 2023 schriftelijk is geformaliseerd. Daarmee bestond er volgens het Openbaar Ministerie voldoende grond voor de inbeslagname van het voertuig van requirant, en het voortduren van dat beslag.
De rechtbank heeft op 23 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen het beslag dat is gelegd op het voertuig van requirant ter uitvoering van het Europees onderzoeksbevel en het voortduren daarvan ter overdracht aan de Belgische autoriteiten voor onderzoek aldaar.
Strijd met art. 5.4.1. Sv en art. 5.4.3 Sv:
Een Europees onderzoeksbevel dient conform art. 5.4.1. lid 4 van het Wetboek van Strafvordering te worden opgesteld conform het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (hierna: richtlijn Europees onderzoeksbevel). Conform art. 5.4.3. Sv is een Europees onderzoeksbevel slechts vatbaar voor erkenning indien het aan de in lid 1 gestelde eisen voldoet en het is opgesteld in Nederlandse of Engelse taal, ex art. 5.4.3. lid 2 Sv. In de Memorie van Toelichting bij de implementatie van de richtlijn Europees onderzoeksbevel is daarnaast onmiskenbaar vastgesteld dat toezending van een Europees onderzoeksbevel schriftelijk dient te geschieden.1.
Een schriftelijk Europees onderzoeksbevel is in het geval van requirant pas op 7 maart 2023 uitgevaardigd. Vanaf 7 maart 2023 had het Europees onderzoeksbevel aldus pas kunnen worden erkend en uitgevoerd. Voor die datum bestond er, na de feitelijke overbrenging van requirant naar België, geen enkele rechtsgrond voor het voortduren van het beslag op het voertuig van requirant.
De rechtbank maakt op geen enkele wijze duidelijk hoe het beslag op het voertuig van requirant tussen 18 januari 2023 en 7 maart 2023 rechtmatig is. De rechter dient echter wel te beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het Europees onderzoeksbevel, rechtmatig is toegepast. Daarbij dient de rechter zich te beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen.2. Requirant meent dat in onderhavig geval niet is voldaan aan de formaliteiten die gelden voor een rechtmatige toepassing van de bevoegdheid tot inbeslagname van het voertuig.
Vanaf 18 januari 2023 bestond er geen enkele juridische grond voor het voortduren van het beslag. Een Europees onderzoeksbevel was immers niet afgegeven, althans niet in de op grond van art. 5.4.1. en 5.4.3. Sv vereiste vorm. De rechtbank is geenszins ingegaan op het standpunt van requirant dat er tussen 18 januari 2023 en 7 maart 2023 geen enkele rechtsgrond bestond voor het voortduren van het beslag op het voertuig van requirant. De beslissing van de rechtbank is in zoverre onjuist, althans in ieder geval onbegrijpelijk.
Strijd met art. 13 EVRM, art. 2 lid 3 sub a IVBPR, art. 17 lid 2 IVBPR en art. 47 Handvest EU:
Als het om rechtsbescherming van het eigendomsrecht van requirant gaat, dan moet requirant minimaal een daadwerkelijk, een efficiënt en een doeltreffend rechtsmiddel hebben tegen een inbreuk daarop.
De Hoge Raad heeft bepaald dat in beklagzaken met betrekking tot uitgevaardigde Europese onderzoeksbevelen, de rechter kan beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het Europees onderzoeksbevel, rechtmatig is toegepast. De rechter dient zich daarbij de beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen.3.
De Nederlandse en Europese wet- en regelgeving zijn onmiskenbaar duidelijk over de formele vereisten waar een Europees onderzoeksbevel aan dient te voldoen. Requirant meent dat daar in het onderhavige geval kennelijk niet aan is voldaan, nu er pas vanaf 7 maart 2023 een Europees onderzoeksbevel was uitgevaardigd, ruim 2 maanden na de daadwerkelijke inbeslagname van het voertuig. De wet biedt geen ruimte voor het uitvoering geven aan een mondeling uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel dat later schriftelijk geformaliseerd kan worden.
Zelfs in het geval dat het mogelijk zou kunnen zijn dat er uitvoering kan worden gegeven aan een mondeling uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel indien deze later schriftelijk wordt geformaliseerd, meent requirant dat het formaliseren van een mondeling uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel onverwijld dient te geschieden, in elk geval binnen een termijn van maximaal 48 uren, althans zeker niet pas na 70 (!) dagen.
Voor zover uw Raad geen uitspraak wenst te doen over de uitlegging van de richtlijn Europees onderzoeksbevel wenst requirant uw Raad te wijzen op de bevoegdheid op grond van artikel 267 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, deze kwestie middels een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit zou bijvoorbeeld kunnen als uw Raad van oordeel is dat een latere schriftelijke formalisering wel mogelijk zou moeten zijn, maar dat er behoefte is aan Unie-uitleg over de termijn waarbinnen dit dient te geschieden.
Het had op de weg van de rechtbank Limburg gelegen om te toetsen of het Openbaar Ministerie op 27 december 2022, althans op 18 januari 2023 rechtmatig gebruik heeft kunnen maken van diens bevoegdheid om het voertuig van requirant in beslag te nemen. De advocaat van requirant heeft hier ter zitting op 9 mei 2023 wel toe verzocht. De rechtbank heeft dit nagelaten en daarmee onvoldoende blijk gegeven van een juiste toepassing van het recht en de waarborgen die de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving biedt aan het eigendomsrecht van requirant. Daarmee is requirant onthouden van een daadwerkelijk, efficiënt en doeltreffend rechtsmiddel tegen de inbreuk op zijn eigendomsrecht.
Schending van art. 1 eerste Protocol bij het EVRM en art. 17 Handvest EU:
Als het om de inbeslagname van het voertuig en alle spullen die zich in dat voertuig bevinden gaat, dan is zijn deze voorwerpen ook nog eens eigendom van requirant. De bescherming van het eigendom en het recht op rechtsbescherming dat hierbij hoort. Juist omdat het gaat om een voertuig en goederen die eigendom van requirant zijn, waarbij het ook gaat om goederen van de zoon van requirant, kan en mag anno 2023 niet lichtzinnig worden omgegaan met de formele vereisten die verbonden zitten aan een Europees onderzoeksbevel.
Ik verwijs voor het overige kortheidshalve naar hetgeen ik hiervoor aanvullend heb opgemerkt bij de schending van de andere bepalingen uit de mensenrechtenverdragen.
De beslissing van de rechtbank kan aldus niet in stand blijven zodat vernietiging en terugverwijzing moet plaatsvinden.
Redenen waarom de uitspraak van de rechtbank van 23 mei 2023 met het raadkamernummer 23/010799 niet naar de eis der wet is gewezen, zodat vernietiging van de bestreden beslissing en terugverwijzing dient te volgen, dan wel dat door uw Raad zelf gegrondverklaring van het beklag wordt overgegaan.
Maastricht, 28 juli 2023
S.T. van Berge Henegouwen,
bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat van requirant
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑07‑2023
Hoge Raad 21 december 2021, NJ 2022/372, ECLI:NL:HR:2021:1940, rechtsoverweging 4.2.2.
Hoge Raad 21 december 2021, NJ 2022/372, ECLI:NL:HR:2021:1940, rechtsoverweging 4.2.2.