HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011, 481 m.nt. Keijzer, r.o. 2.3.
HR, 05-11-2019, nr. 18/03927
ECLI:NL:HR:2019:1709
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-11-2019
- Zaaknummer
18/03927
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1709, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑11‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1135
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:7575, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:1135, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1709
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal in vereniging (art. 310 jo. 311 Sr), medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad (art. 301 Sr) en poging tot diefstal in vereniging, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht d.m.v. een valse sleutel (art. 310 jo. 311 Sr). Bewijsklacht t.a.v. voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03902.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03927
Datum 5 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 augustus 2018, nummer 21/003055-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K. Cras, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2019.
Conclusie 17‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal in vereniging (art. 310 jo. 311 Sr), medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad (art. 301 Sr) en poging tot diefstal in vereniging, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht d.m.v. een valse sleutel (art. 310 jo. 311 Sr). Bewijsklacht t.a.v. voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03902.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03927
Zitting 17 september 2019
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 24 augustus 2018 door het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen”, 2. “medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade” en 3. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft ook beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij en het hof heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/03902. In deze zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
In deze zaak gaat het om het volgende. De verdachte woonde met zijn medeverdachten en het slachtoffer in een woning. De pinpas van het slachtoffer is gestolen en de bedoeling van de daders was om de bij die pinpas behorende pincode van het slachtoffer te verkrijgen. Het slachtoffer is met een strijkijzer bewerkt met als gevolg dat hij brandwonden heeft opgelopen op zijn rug, buik en kuit. Toen bleek dat het slachtoffer niet de juiste pincode had gegeven, is hij overgoten met heet water, waardoor hij ernstige verwoningen heeft opgelopen aan zijn gelaat en hand. Ook is hij geslagen waardoor zijn neus en kaak zijn gebroken.
Het middel behelst de klacht dat het hof zonder toereikende motivering tot een bewezenverklaring van medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade is gekomen.
5.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
hij op 8 december 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas toebehorende aan [slachtoffer] ;
2:
hij op 8 december 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweede- en derdegraads) brandwonden op zijn gezicht, althans op zijn hoofd en/of op zijn buik en/of rug en/of benen en/of handen en een aangezichtsfractuur (bovenkaak) en een neusfractuur heeft toegebracht, door met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen op het gezicht, althans het hoofd, te stompen en/of te slaan en een heet (stoomstrijk)ijzer op zijn buik en rug en benen, in elk geval op zijn lichaam, te drukken en een hoeveelheid kokend water, althans heet water, over zijn gezicht, althans over zijn hoofd en handen, in elk geval over zijn lichaam, te gieten;
3:
hij op 8 december 2016 (te weten: rondom 20:40 uur en 21:06 uur) te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening enig geldbedrag uit een geldautomaat weg te nemen toebehorende aan [slachtoffer] , en dat weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, meermalen, een pinpas op naam van die [slachtoffer] , in de geldautomaat heeft gebracht, tot welk gebruik verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, en meermalen, een verkeerde pincode heeft ingevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5.2
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
De aangifte door [slachtoffer] van 19 december 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier, op 19 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 224, voor zover van belang inhoudende:
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum] 1981
Ik doe aangifte tegen drie bewoners van [a-straat 1] te [woonplaats] . Deze
bewoners zijn genaamd [medeverdachte] , [betrokkene 1] en [verdachte] . Ik ben op
donderdagavond 8 december 2016 zwaar mishandeld, in elkaar geslagen, met heet water overgoten en met een (ingeschakelde) heet strijkijzer op mijn lichaam/hand en been gebrandmerkt. Ik hen zo mishandeld en gebrandmerkt door alle drie de genoemde mannen, omdat zij geld van mij wilden hebben. De drie genoemde mannen hebben met mijn ING bankpas gepind. Ik weet niet of het hun gelukt is geld op te nemen.
2.
De verklaring van aangever tijdens het verhoor van 19 december 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden brigadier, op 20 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 228, voor zover van belang inhoudende:
Ik lag in mijn slaapkamer, dat is de eerste slaapkamer wanneer je de woning binnenkomt, op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] te slapen en werd geroepen en liep naar de woonkamer. Toen werd ik door [medeverdachte] aangesproken. Hij zei geef hier, kom hier met je bankpas. Zij pakten mijn portemonnee en haalden mijn bankpas eruit. Ik moest mijn pincode aan hen geven. Ik zei dat doe ik niet, want ik heb geld op mijn rekening. Ik weet dat ze drugs gebruiken, dus ik weigerde om mijn pincode te geven. [medeverdachte] zei tegen [betrokkene 1] : “Hou hem vast, zodat hij niet kan vluchten, we komen zo te weten wat de pincode is.” [betrokkene 1] pakte mij vast. Ik zat op de stoel. Hij hield mij vast met zijn knie en [medeverdachte] sloot het strijkijzer op stroom aan en begon mij te bewerken. Dit was in de woonkamer. In de angst was ik de pincode vergeten en ben drie keer met het strijkijzer geraakt op mijn been, rug en buik. [verdachte] pakte mijn bankpas. Hij zei: Hou hem hier vast dan ga ik naar de bank en zien we of hij de waarheid heeft verteld. [verdachte] ging naar de bank en 10 minuten later kwam hij terug en zei: “De pincode is onjuist.” Toen zei [verdachte] : “Nou wij gaan de pincode bekomen door hem hardop te laten zingen, maar eerst moet het water gekookt worden.” Ze gingen dat water koken. Ze deden dat hete water over mijn gezicht. Ik heb de code opnieuw genoemd. [verdachte] is opnieuw naar de bank gegaan. [verdachte] heeft mij nog een paar vuistslagen op mijn gezicht gegeven.
Ik heb een gebroken neus en een gebroken kaak. Ik heb over mijn hele lichaam, met name rondom de buik/rugstreek brandwonden. Ik heb ook een brandwond op mijn kuit en op de rug van mijn hand.
(…)
5.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 3] , brigadier, als opgenomen in het op 13 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van sporenonderzoek, dossierpagina’s 505 en 506, voor zover van belang inhoudende:
Op vrijdag 9 december 2016 te 05:50 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker (...) een onderzoek aan (...) verdachte verricht.
Ik zag dat er op de schoenen bloedvlekken zichtbaar waren. Dit was zichtbaar op de linkerschoen aan de linkerzijkant. Op de rechterschoen was er bloed zichtbaar aan de [l]inkerzijde van de schoen, net boven de zool.
Ik zag dat beide handen van de verdachte helemaal bebloed waren. Verder zag ik dat drie knokkels van de rechterhand rood en gezwollen waren. Dit betroffen de knokkels van de pink, ringvinger en middelvinger. Op de knokkel van de middelvinger was tevens een ontvelling van de huid zichtbaar. Op de bovenzijde van de linkerpink was letsel zichtbaar, passend bij verbranding.
Op de linkeronderarm was een rode zwelling zichtbaar van ongeveer 3cm bij 2cm. Ik zag dat er ook kleine huidbeschadigingen in de zwelling zichtbaar waren. Op de borst, linkerzijde, was een rode huidverkleuring zichtbaar. Ik zag dat dit een streep betrof van ongeveer 2,5 cm lang. Op de rechterelleboog was een rode huidverkleuring zichtbaar. Op de rechteronderarm, net boven de pols, was een rode huidverkleuring zichtbaar. Ook dit betrof een streep maar dan van ongeveer 3 cm lang. Op zijn linkeronderbeen, aan de buitenzijde was een zwelling en rode huidverkleuring zichtbaar. Dit betrof een zwelling van ongeveer 1,5 cm rond met huidbeschadigingen erin zichtbaar. In de hals, net na de overgang van de borst, waren kleine rode huidverkleuringen zichtbaar.
(…).
8.
Het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier, als opgenomen in het op 11 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina’s 97 en 98, voor zover van belang inhoudende:
Om te kunnen vaststellen of er met de bankpas van het slachtoffer wederrechtelijk geld is opgenomen of getracht is op te nemen van de bankrekening van het slachtoffer, heb ik, verbalisant [verbalisant 4] , op zaterdag 10 december 2016, een onderzoek ingesteld.
Daarbij sprak ik die dag, tussen 16.00 en 17.15 uur, meerdere malen telefonisch met [betrokkene 2] , Fraudespecialist van de ING Bank te Amsterdam
[betrokkene 2] zag dat er op 8 december 2016 om 19.42 uur is getracht te pinnen hetgeen niet was gelukt. Verder zag hij dat er daarna nog twee maal was getracht te pinnen waarbij kennelijk de verkeerde code was ingetoetst waarna de pas werd geblokkeerd. [betrokkene 2] verklaarde dat dit gebeurde bij een pinautomaat van de ING bank aan de [b-straat 1] te [woonplaats] en dat er daarna verschillende malen was getracht te pinnen of saldo te bevragen. [betrokkene 2] deelde mede dat er tussentijds nog met die bankpas is getracht te pinnen bij de Rabobank [plaats].
De laatste poging vond plaats op 8december2016 óm 21.41 uur.
9.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 6] , brigadier, als opgenomen in het op 17 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 249, voor zover van belang inhoudende:
Uit onderzoek is gebleken dat er op 8 december 2016 met de pinpas van het slachtoffer geld is geprobeerd te pinnen bij de ING bank in [woonplaats] en bij de Rabobank ( [b-straat] ) in [woonplaats] .
Middels een vordering zijn de beelden van de pintransacties bij de Rabobank verkregen. Op twee momenten is er op 8 december 2016 bij de Rabobank aan de [b-straat] geprobeerd geld te pinnen met de pinpas van rekeningnummer [001] , op naam van het slachtoffer [slachtoffer] .
De eerste transactie met dé pinpas van het slachtoffer bij de voornoemde bank in [woonplaats] start om 21.40.33 uur (het hof begrijpt: 20.40.33 uur) en eindigt om 20.41.51 uur.
10.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 6] , brigadier, als opgenomen in het op 17 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 265, voor zover van belang inhoudende:
Uit onderzoek is gebleken dat er met de pinpas van het slachtoffer geld is geprobeerd te pinnen bij de ING bank in [woonplaats] en bij de Rabobank ( [b-straat] ) in [woonplaats] .
Middels een vordering zijn de beelden van de pintransacties bij de Rabobank verkregen. Op twee momenten is er op 8 december 2016 geprobeerd geld te pinnen met de pinpas van rekeningnummer [001] , op naam van het slachtoffer [slachtoffer] .
De tweede transactie (pin-poging) met de pinpas van het slachtoffer, bij de Rabobank op de [b-straat] in [woonplaats] start om 21.06.29 uur en eindigt om 21.08.17 uur.
(…).”
5.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Door de verdediging is vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de verdediging eén alternatief scenario naar voren gebracht, namelijk dat het letsel van het slachtoffer [slachtoffer] buiten de woning door anderen is toegebracht. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen door verdachte en dat daarom vrijspraak moet volgen van de feiten 1 en 2.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen. Deze verklaring wordt ondersteund door de in de woning aangetroffen (bloed)sporen, de gegevens met betrekking tot de pogingen om geld op te nemen met de pinpas van het slachtoffer bij de ING Bank en de Rabobank en de daarmee (voor een deel) corresponderende camerabeelden van de Rabobank waarop eerst verdachte en later medeverdachte [medeverdachte] te zien is en een derde man die niet goed zichtbaar is, maar een jas draagt die overeenkomt met de jas van medeverdachte [betrokkene 1] , en de door verbalisanten geconstateerde bloedsporen en verwondingen, waaronder brandwonden, bij verdachte en zijn medeverdachten.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof is van oordeel dat, hoewel de verklaringen van aangever niet helemaal consistent zijn, dat niet geldt voor wie zijn belagers waren. Verdachte was daar één van. Hij heeft het slachtoffer in ieder geval geslagen. Bij verdachte werd door verbalisanten waargenomen dat beide handen helemaal bebloed waren, dat drie knokkels van de rechterhand rood en gezwollen waren, dat op de knokkel van de middelvinger van de rechterhand tevens een ontvelling van de huid zichtbaar was en dat op de bovenzijde van de pink van de linkerhand letsel zichtbaar was, passend bij verbranding. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat de verwondingen aan de knokkels veroorzaakt zijn door een val met de fiets, zoals verdachte heeft verklaard en gelooft ook niet dat het verbrandingsletsel is opgelopen toen verdachte kookte. Hij is gaan pinnen met de pinpas van het slachtoffer. Hij is vervolgens teruggekomen en heeft verteld dat het pinnen niet was gelukt. Het slachtoffer is toen opnieuw mishandeld. Verdachte is toen opnieuw gaan pinnen. Dit alles levert de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking op.”
5.4
Volgens de steller van het middel is de bijdrage van de verdachte van onvoldoende gewicht zodat het medeplegen niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en kan uit het door het hof bewezenverklaarde feit dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen niet zonder nadere motivering worden afgeleid dat het opzet van de verdachte op zware mishandeling was gericht.
5.5
In de loop der jaren heeft de Hoge Raad verschillende arresten gewezen over de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.1.De bewezenverklaarde – intellectuele of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.2.De rechter kan bij de vorming van zijn oordeel rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Aan het zich niet distantiëren komt op zichzelf geen grote betekenis toe omdat het er bij medeplegen immers om gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In een bewezenverklaring naar aanleiding van een op medeplegen toegespitste tenlastelegging, waarin is gesteld dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen het feit heeft gepleegd, behoeft niet te worden vermeld of en zo ja welke feitelijke handelingen de verdachte zelf dan wel zijn mededader of mededaders hebben verricht.3.Wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is dat van medeplegen kan worden gesproken vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.4.De toetsing in cassatie wordt sterk gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter en de eventuele nadere motivering van het medeplegen.5.
5.6
Blijkens de bewijsvoering heeft het hof onder meer het volgende vastgesteld. Het slachtoffer heeft consistent verklaard over wie zijn belagers waren. De verdachte was daar één van. Er is geprobeerd geld op te nemen met de pinpas van het slachtoffer bij de ING Bank en de Rabobank en op de daarmee (voor een deel) corresponderende camerabeelden van de Rabobank is eerst de verdachte te zien en later zijn te zien medeverdachte [medeverdachte] en een derde man die niet goed zichtbaar is, maar een jas draagt die overeenkomt met de jas van medeverdachte [betrokkene 1]6.. Verbalisanten hebben bij verdachte waargenomen dat beide handen helemaal bebloed waren, dat drie knokkels van de rechterhand rood en gezwollen waren, dat op de knokkel van de middelvinger van de rechterhand tevens een ontvelling van de huid zichtbaar was en dat op de bovenzijde van de pink van de linkerhand letsel zichtbaar was, passend bij verbranding. Een en ander ondersteunt de verklaring van het slachtoffer, oordeelde het hof. Het hof heeft bewezen geacht dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen.
5.7
Hieraan kon het hof niet onbegrijpelijk de conclusie verbinden dat de sprake was van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte dat gesproken kan worden van het tezamen en in vereniging plegen van zware mishandeling met voorbedachten rade. Een belangrijk element daarbij is dat blijkens de vaststellingen van het hof de verdachte ook zelf uitvoeringshandelingen tot het delict heeft gepleegd, te weten het (meermalen) slaan van het slachtoffer. Dat die handeling, geïsoleerd bezien, niet het volledige delictsgevolg van zware mishandeling kan hebben teweeggebracht, zoals het middel betoogt, doet niet af aan de constatering dat deze handeling wel bijdroeg aan de verwezenlijking van dat gevolg. Ook al anders dan de steller van het middel betoogt, hoefde het hof niet vast te stellen wie van de verdachten het slachtoffer heeft mishandeld tussen de pogingen van de verdachte om te pinnen. Waar het middel tenslotte nog berust op de opvatting dat het feit dat de verdachte – tot twee keer toe – gepoogd heeft om te pinnen geen gewicht in de schaal mag werpen omdat dit geen uitvoeringshandeling vormt van het delict (de zware mishandeling), miskent het dat dit gegeven wel degelijk de nauwe en volledige samenwerking die kenmerkend is voor het medeplegen aan kan tonen. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
5.8
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende verkorte motivering worden afgedaan.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑09‑2019
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3473, NJ 2015, 390 m.nt. Mevis, r.o. 3.2.1 en 3.2.2.
HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004, 443, r.o. 3.4.
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015, 390 m.nt. Mevis, r.o. 3.1.
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1321, NJ 2016, 416 m.nt. Rozemond, r.o. 3.
Zie bewijsmiddelen 12 en 13.