Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/1.4.2
1.4.2 Normatief kader
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS448709:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Waar in dit boek Romeins procesrecht ter sprake komt, gebeurt dat steeds met de kanttekening dat over Romeins procesrecht slechts fragmentarisch gegevens beschikbaar zijn en het moeilijk is een betrouwbaar beeld ervan te krijgen. Zie hierover bijv. Metzger 2005, p. 1-3.
Zie par. 3.3.1.
Zie par. 7.2.9.2.
Hoewel de aanvaardbaarheid van kosten en doorlooptijd op zichzelf ook vallen onder het begrip 'eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM', breng ik in dit boek een scheiding aan tussen enerzijds de meer materiële begrippen uit de eisen van een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM, zoals onpartijdigheid of equality of arms, en anderzijds de aanvaardbaarheid van kosten en doorlooptijd. De reden daarvan is dat in dit boek de aandacht voornamelijk uitgaat naar inhoudelijke aspecten van deskundigenonderzoek. De kostenaspecten en de duur van deskundigenonderzoek komen verder alleen zijdelings aan de orde.
Juristen die met overheidsrechtspraak zijn belast, hebben behoefte aan een deskundigenadvies als zij een beslissing moeten geven in een zaak waarin (ook) andere dan juridische kennis en ervaring nodig is. Inschakeling van een deskundige is, voor zover te overzien, tamelijk universeel mogelijk in landen waarin juristen met overheidsrechtspraak zijn belast. Dat geldt zowel in het civiele recht als in het strafrecht en bestuursrecht. De taken kunnen echter ook anders worden verdeeld. De Romeinen hebben civiele 'overheidsrechtspraak' gekend waarin de rechter geen jurist hoefde te zijn, maar zich door juristen kon laten adviseren.1 Met waarheidsvinding hield niet de overheidsrechter zich bezig, maar een deskundige die met instemming van partijen was aangewezen en iudex werd genoemd.2 Een variant van deze andere taakverdeling bestaat nog in Zwitserland, waar een arbitraal vonnis een deskundigenadvies kan vervangen. De rechter is er dan zelfs aan gebonden.3 Het gaat er dus niet zozeer om wie welke taak heeft in de waarheidsvinding. Essentieel is of met een bepaalde taakverdeling is gewaarborgd dat de waarheid zo veel mogelijk daadwerkelijk kan worden gevonden in een eerlijk proces, dat voor een ieder tegen aanvaardbare kosten toegankelijk is, en binnen een redelijke termijn kan eindigen met een gemotiveerde en uitvoerbare rechterlijke beslissing.4 Dit gedachtegoed is verankerd in art. 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en mede aan art. 6 lid 1 EVRM ontleende fundamentele beginselen van Nederlands procesrecht, zoals het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv). Art. 6 lid 1 EVRM bepaalt, voor zover hier van belang:
`Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen (...) heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.'
De vraagstelling staat in dit normatieve kader. Het gedachtegoed van art. 6 lid 1 EVRM is dus een belangrijk referentiepunt in mijn beschouwing van de Nederlandse wettelijke regeling van deskundigenbewijs en de relevante rechtspraak en literatuur.