Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/4.2.2
4.2.2 Art. 21 Rv - feiten juist en volledig - behelst evenzeer slechts een begrensde mededelingsplicht
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS380756:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser 2010, p. 32.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 154; dienovereenkomstig oordeelde Rb. Amsterdam 18 januari 2005, JBPr 2006, 56, r.o. 3.3 (Nieuwkoop Auto's/Renault Nissan Nederland) dat partijen aan het artikel geen rechten kunnen ontlenen.
HR 4 oktober 1996, NJ 1998, 45, r.o. 3.3(Goosen/Goosen en Dekkers) over het onvermeld laten van gedeeltelijke kwijtschelding van een schuld tot voldoening waarvan - indirect - anderen worden aangesproken; aldus ook: HR 19 december 2003, NJ 2005, 181, r.o. 3.7(G/RabobankGorinchem) over het bij een ontbindingsprocedure verzwijgen van de mogelijkheid om vrijwel onmiddellijk elders aan de slag te gaan.
Van Nispen 1997, p. 26.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 146.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 147.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 147.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 153.
Von Schmidt auf Altenstadt 2002, p. 10.
Klaassen 2002, p. 1458.
Giessen 2001, p. 22-23.
Vranken 1990, p. 231.
Van den Reek & Van Nispen 1997, p. 108, waarbij besproken werd wetsontwerp 24 651. Dat wetsontwerp ging vooraf aan het op dit punt gelijkluidende wetsontwerp 26 855. Dat laatste wetsontwerp leidde tot de wetswijziging van 2002.
HR 15 februari 2008, NJ 2008, 112, r.o. 3.3.2(VeenbrinkConsulting/Spijkerman), aldus derhalve ook A-G Keus in zijn conclusie onder 2.17 bij HR 5 maart 2010, LJN BL0007(X/Gemeente Tilburg).
Art. 382 onder c Rv, zie daarover: Ten Kate & Korsten-Krijnen 2005, p. 90-93.
Zie onder meer HR 15 januari 1965, NJ 1965, 197(Flint/Veldpaus); HR 21 maart 1997, NJ 1998, 206, r.o. 3.5(Benetton/Eco Swiss) over soortgelijke problematiek bij arbitrage.
Art. 387 Rv.
De stelplicht en de verzwaarde stelplicht roepen slechts indirect mededelingsplichten in het leven: wordt aan die mededelingsplichten niet voldaan, dan worden feiten (voorshands) als vaststaand aangenomen, omdat zij niet deugdelijk zijn betwist óf wordt de bewijslast omgekeerd. Van een directe op een partij rustende verplichting om mededelingen te doen is geen sprake.
Op het eerste gezicht lijkt met de wijziging van de wet per 1 januari 2002 wel een verplichting tot stand te zijn gebracht om hetgeen wat van belang is aan de wederpartij te melden. Het bij die gelegenheid in de wet opgenomen art. 21 Rv over de waarheidsplicht, waarvan een voorloper al is te vinden in de Oostenrijkse Zivilprozessordnung uit 1895,1 luidt immers:
"Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren."
Uit de toelichting blijkt evenwel dat ook hier evenmin sprake is van een rechtstreekse verplichting tot verstrekking van informatie, maar evenzeer slechts van een Obliegenheit, een niet afdwingbare verplichting. De memorie van toelichting vermeldt immers:
"Een uit artikel 21 ... voortvloeiende verplichting, een verplichting van procesrechtelijke aard is waartegen niet zonder meer een vorderingsrecht van de wederpartij staat. Dat kan anders zijn als de wederpartij aan artikel 843a Rv een vorderingsrecht kan ont-lenen."2
Bij de bepaling van de reikwijdte van de bepaling ontleent de toelichting op dit artikel onder meer inspiratie aan het arrest Goosen-Goosen. Daarin overwoog de Hoge Raad met betrekking tot de eisen aan het rechtsmiddel dat thans herroeping heet:
"Van bedrog in deze zin is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van de procedure zouden kunnen leiden. Dit zal zich onder meervoordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl hij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn."3
Wanneer de parlementaire geschiedenis slechts aansluiting had gezocht bij deze passage dat geen feiten onvermeld mogen blijven die tot een gunstige afloop van de procedure hadden kunnen leiden, dan had de parlementaire geschiedenis kunnen kiezen voor het slechts benadrukken van een ruime informatieverplichting en is dus ook begrijpelijk dat Van Nispen over de toelichting zegt dat die cassabel is wegens innerlijke tegenstrijdigheid.4 De parlementaire geschiedenis zwakt de betekenis van het artikel immers af met passages, waaruit blijkt dat het er slechts om gaat de bewuste leugen uit te bannen,5 dat partijen de aard en de omvang van het geschil bepalen, zodat zij in beginsel niet gehouden zijn om feiten aan te voeren die buiten dat kader vallen,6 dat heel wel verschil van mening mogelijk is over de vraag welke feiten van belang zijn voor de beslissing en hoe volledig de stellingen moeten zijn7 en dat het hier gaat om een ingekaderde waarheidsplicht in een procedure tegenover een rechter die van heel andere orde is dan de verplichting onder Amerikaans recht om op grote schaal inzage te geven in allerhande stukken.8
De literatuur sluit aan bij de meer terughoudende formuleringen en is dienovereenkomstig gereserveerd over de betekenis van het artikel. Von Schmidt auf Altenstadt leest er geen verplichting in om actief ongunstige feiten aan te dragen.9 Klaassen benadrukt dat het artikel slechts vastlegt, dat men niet mag trachten door "liegen en bedriegen" een gunstige rechterlijke uitspraak te verkrijgen.10 Giessen meent, dat de bewuste leugen (waaronder de bewuste verzwijging dan begrepen wordt) wordt verboden, maar dat dit geenszins een gebod behelst voor procespartijen om spontaan steeds alle informatie die zij onder zich hebben en die wellicht relevant zou kunnen zijn, te openbaren.11
Dat aan art. 21 Rv slechts een beperkte betekenis wordt gegeven is wat mij betreft ook onvermijdelijk, omdat het artikel onvoldoende helder de grenzen van het debat afbakent en geen melding maakt van de elders voorziene mogelijkheden om informatie niet te verstrekken op grond van - bijvoorbeeld - een verschoningsrecht of een gewichtige reden. Toen van deze bepaling nog geen sprake was, schreef Vranken al terecht, dat naarmate de grenzen van mededelingsplichten ruimer worden getrokken het aantal gevallen toeneemt waarin die plichten botsen met het recht op geheimhouding of privacy én dat tekenend is dat deugdelijke voorzieningen voor die botsing ontbreken.12 Aan de wetgever is die observatie voorshands voorbij gegaan met als gevolg dat Van den Reek terecht heeft opgemerkt, dat de algemene bepalingen bleven steken in een aanzet, als het gaat om uitzonderingen op de informatieplichten.13
Dat van een algemene mededelingsplicht geen sprake is, wordt ook bevestigd in de rechtspraak over herroeping. Tegenover het feit dat het achterhouden van mogelijk relevante informatie een vordering tot herroeping kan schragen, staat immers als keerzijde dat er geen ruimte is voor herroeping op grond van bedrog, indien het bedrog reeds tijdens de procedure is ontdekt of bij een redelijkerwijs van betrokkene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt.14 Ook verdere bestudering van de regeling van herroeping laat zien dat deze geen onbegrensde verplichting tot verstrekking van informatie vooronderstelt. Met betrekking tot bescheiden is immers bepaald, dat herroeping ook mogelijk is als door toedoen van de wederpartij stukken van beslissende aard zijn achtergehouden.15 Niet voldoende is dus dat mogelijk een andere beslissing zou zijn getroffen: vereist is dat bij kennisneming van het stuk een andere beslissing zou zijn genomen. Voor een vordering tot herroeping is dus geen plaats, wanneer het stuk, als het wel was overgelegd, niet tot een andere uitspraak zou hebben geleid.16 Ook overigens nuanceert de regeling voor herroeping de betekenis van mededelingsplichten. Toewijzing van het verzoek tot herroeping betekent immers niet, dat over het onderliggende, materiële geschil, een andere uitspraak gewezen moet worden: na toewijzing van de vordering tot herroeping, wordt het geding immers heropend17 en moet beoordeeld worden, hoe het geschil met inachtneming van de nieuw verkregen informatie moet worden beslecht.