Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/194
194 Gronden
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS455833:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Ook wordt wel gesproken van een doorbraak van appelverboden, aangezien de wettelijke appelverboden in de rechtspraak behoorlijk zijn uitgehold. Snijders/Wendels 2009, nr. 315.
In art. 188 lid 2 Rv wordt zowel hoger beroep als cassatieberoep uitgesloten. Indien echter enkel hoger beroep is uitgesloten, zoals bijvoorbeeld in art. 388 lid 2 Rv, dan kan de uitsluiting van hoger beroep niet worden doorbroken op één van de doorbrekingsgronden. De doorbrekingsgronden kunnen dan wel worden aangevoerd als klachten in cassatie. HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4896, NJ 2013, 351, m.nt. H.J. Snijders (Betsalel-Beukers/Stichting Joodse Omroep).
In onder andere HR 17 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1401, NJ 1995, 367, m.nt. H.J. Snijders (Rabobank/Sporting Connection) wordt nog een vierde grond genoemd: het buiten het toepassingsgebied van het artikel treden. Deze grond is echter overbodig als eerst wordt vastgesteld of het appelverbod geldt voor een bepaalde beslissing. Ik vind het systematisch juister om eerst de voorvraag – valt een beslissing onder het appelverbod – te stellen. Pas als die vraag bevestigend wordt beantwoord kan toegekomen worden aan de vraag op welke grond het appelverbod kan worden doorbroken. Zie over het al dan niet aanvaarden van een vierde grond: Hovens 2005, nr. 50; Snijders/Wendels 2009, nr. 317 en de daar genoemde literatuur; Hammerstein 2014 (T&C Rv), art. 332, aant. 6; Hugenholtz/Heemskerk 2012, nr. 156; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/24.
HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986, 242, m.nt. W.H. Heemskerk en L. Wichers Hoeth, r.o. 3.2 (Enka/Dupont). Vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld ook: HR 24 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1683, NJ 1998, 414, m.nt. P. Vlas (Saueressig/Forbo); HR 22 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC3002, NJ 1999, 798; HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5781, JOL 2000, 276 (BTG Holdings/De Vries Robbé).
Hammerstein 2014 (T&C Rv), art. 332, aant. 6; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling- van Gent 4 2012/26. Kritisch: Hovens 2005, nr. 60.
De regel van art. 188 lid 2 Rv is niet zo strikt als zij op het eerste gezicht lijkt. Op het appelverbod voor toewijzende beschikkingen geldt een uitzondering: het appelverbod kan op bepaalde gronden worden doorbroken.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het appelverbod2 voor een beschikking waarbij het voorlopig getuigenverhoor is toegewezen op drie3 gronden worden doorbroken: ten eerste als art. 186 Rv ten onrechte is toegepast, ten tweede als art. 186 Rv ten onrechte buiten toepassing is gelaten en ten derde als essentiële vormen zijn verzuimd.4 Als hoger beroep wordt ingesteld op één van deze drie gronden, welke hierna worden behandeld, dan is het hoger beroep ontvankelijk. De rechter zal vervolgens moeten beoordelen of de appeldoorbrekingsgrond terecht is voorgesteld. Zo niet, dan dient het beroep te worden verworpen.5