In deze zaak is zowel namens de verdachte als door het OM beroep in cassatie ingesteld. Het OM heeft hetcassatieberoep ingetrokken.
HR, 15-03-2022, nr. 20/04042
ECLI:NL:HR:2022:357
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2022
- Zaaknummer
20/04042
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:357, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:51
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:10097
ECLI:NL:PHR:2022:51, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:357
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Witwassen van bitcoins, art. 420bis.1.b Sr, medeplegen van hennepteelt, art. 3.B Opiumwet, opzettelijk aanwezig hebben amfetamine en cocaïne, art. 2.C Opiumwet en voorhanden hebben van gas/ alarmpistool, art. 26.1 Wet wapens en munitie. Klachten dat uit bewijsvoering niet blijkt dat bitcoins van enig misdrijf afkomstig zijn en dat t.a.v. medeplegen van hennepteelt niet blijkt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en van voldoende bijdrage van verdachte aan hennepteelt. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/04089 en 20/04200.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04042
Datum 15 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2020, nummer 21-002042-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
Conclusie 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over motivering van het bewezenverklaarde (gewoonte) witwassen (feit en middel 1) en medeplegen van telen van hennep (feit en middel 2). In het kader van het witwassen is de bewijslast van de illegale herkomst door het hof niet zonder meer op het bordje van verdachte gelegd. In het kader van het medeplegen van de hennepteelt is de initierende en sturende rol van verdachte rol toereikend. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04042
Zitting 25 januari 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 3 december 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 3. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 4. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 20/040891., 20/04200 en 20/040882.. In de eerste twee genoemde zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt mede in het licht van hetgeen ter verdediging naar voren is gebracht over de motivering van het onder 1 bewezenverklaarde, meer in het bijzonder over de motivering van het oordeel van het hof dat de bitcoins onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 september 2015, in de gemeente Enschede en/of(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
a.
voorwerpen, te weten geldbedragen en bitcoins heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl verdachte en zijn mededaders telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt
en/of
b.
van voorwerpen, te weten geldbedragen en bitcoins, de herkomst heeft verborgen en of verhuld, terwijl verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk en/of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens de volgende handelingen verricht:
- een afspraak gemaakt met afnemers van bitcoins, tegen een (bovengemiddeld) commissietarief,
- waarbij verdachte naar de afgesproken plaats kwam om voornoemde bitcoins om te ruilen voor contante geldbedragen tot een totaal van ongeveer 1.719.990 euro.”
6. Het hof heeft, in aansluiting op de gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de herkomst van de bitcoins het volgende overwogen:
“Het hof stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting geen direct bewijs voor de herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen en bitcoins kan worden afgeleid.
Nu direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld ontbreekt, ligt de vraag voor of op basis van de feiten en omstandigheden - zoals deze uit het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Op grond van de eerder genoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte op meerdere momenten grote hoeveelheden bitcoins bij bitcoinhandelaren [betrokkene 10] , [medeverdachte ] en/of [betrokkene 11] heeft gewisseld tegen (aanzienlijke) contante geldbedragen. [betrokkene 10] , [medeverdachte ] en [betrokkene 11] vroegen bij de inkoop van deze bitcoins een veel hogere commissie (8% tot 10%) dan de reguliere bitcoinexchanger Bitonic B.V. (maximaal 1,5%), bij wie de uitbetaling plaatsvindt via een bankrekening in plaats van in contanten. De transacties vonden plaats op een bedrijventerrein.
Voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof het vermoeden van witwassen. Alsdan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft voor de legale herkomst van de bitcoins en de geldbedragen.
Legale herkomst van de bitcoins?
De verdachte heeft verklaard dat hij de bitcoins heeft gewonnen bij online casino’s en heeft verdiend met de - legale - handel in hennepzaadjes en magie truffels via het darknet.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij via bitcoinvideocasino in bitcoins uitbetaald heeft gekregen. Naar aanleiding van de verklaring van de verdachte heeft onderzoek plaatsgevonden aan de in beslag genomen laptop en tablet. De site bitcoinvideocasino is echter niet aangetroffen op deze gegevensdragers. Nu de verdachte niet heeft uitgelegd op welke wijze (via welke gegevensdrager), op welke data en hoeveel bitcoins hij heeft gewonnen bij bitcoinvideocasino, is deze verklaring, voor zover verifieerbaar, niet aannemelijk geworden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bitcoins heeft verdiend met de handel in hennepzaden en magie truffels via het darknet. De raadsvrouw heeft aan de pleitnota in eerste aanleg stukken gehecht waaruit blijkt dat de verdachte hennepzaden heeft ingekocht.
Het hof overweegt, hierover dat uit de inkoopbonnen van hennepzaad niet blijkt dat de verdachte inkomsten heeft gehad uit deze handel. Uit deze bonnen blijkt slechts dat de verdachte hennepzaad heeft ingekocht, hetgeen in het licht van zijn betrokkenheid bij hennepkwekerijen (zie feit 2 en zijn eerdere veroordeling) geen bevreemding wekt. Ter onderbouwing van de handel in magie truffels zijn geen stukken overgelegd, noch is op andere wijze enige onderbouwing gegeven.
Verder valt op dat verdachte pas ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst heeft verklaard over (legale) inkomsten uit de handel in hennepzaden en magie truffels. Ten slotte is uit onderzoek gebleken dat er na 2011 geen salaris- en loonheffingsgegevens van de verdachte bekend zijn, zodat ook langs die weg niet blijkt van enige legale inkomsten.
Gelet op al het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudend dat hij bitcoins heeft verdiend met handel in hennepzaden en magie truffels, onvoldoende concreet, en voor zover verifieerbaar, niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Nu de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van de bitcoins, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat deze bitcoins en het totale contante geldbedrag van € 1.719.990,- - middellijk of onmiddellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf, alsmede dat de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit het geval is.”
7. Uit de toelichting op het eerste middel komt naar voren dat de steller oordeelt dat het hof in het bestreden arrest het aan de vaste rechtspraak van de Hoge Raad ontleende stappenplan heeft gevolgd voor het bewijs van de illegale herkomst van voorwerpen bij witwassen. De klacht beperkt zich volledig tot de vaststelling van het hof dat verdachte geen concrete en een min of meer op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de bitcoins. Die vaststelling acht de steller onjuist en daaraan wordt nog toegevoegd dat op deze wijze de verdachte de legale herkomst moet aannemelijk maken/bewijzen, terwijl onderzoek daarnaar op de weg van het openbaar ministerie ligt.
8. Het middel beoogt kennelijk aan te sluiten bij de volgende overweging van de Hoge Raad3.:
“2.3.3. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.”
9. Voor zover in cassatie wordt gemeend dat naar hetgeen door de verdediging in feitelijke aanleg over de inkomsten is gesteld geen onderzoek heeft plaatsgevonden, mist dat feitelijke grondslag. Er heeft onderzoek plaatsgevonden, maar dat onderzoek leidde niet tot bevestiging van de stellingen van de verdediging. Voor zover er is gesteld dat er inkomsten (bitcoins) zijn verworven als winst bij een online casino is de betreffende site niet aangetroffen op de gegevensdragers van de verdachte en heeft hij geen nadere inlichtingen gegeven over het online bezoeken van het digitale casino. De verwerving van legale inkomsten uit handel in hennep zaad en magic truffels is eveneens onderzocht. Er bleek volgens dat onderzoek slechts van inkoop van hennepzaad en niet van inkomsten. Kortom voor bevestiging van de gestelde (legale) inkomsten ontbrak kennelijk en niet onbegrijpelijk volgens het hof enig aanknopingspunt. Dat het hof vervolgens nog enige betekenis toekende aan meer algemene vaststellingen (tijdstip van verklaren en ontbreken van gegevens inzake salaris en loonheffing) acht ik evenmin onbegrijpelijk. Van een (te zware) bewijslast voor verdachte inzake de herkomst van de bedoelde voorwerpen is mijns inziens geen sprake.
10. Het eerste middelfaalt.
11. Het tweede middel klaagt over de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde, meer in het bijzonder het bewezenverklaarde medeplegen.
12. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 2 november 2015 in de gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft [lees: geteeld4.] in een pand aan [a-straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 907 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
13. Het hof heeft met betrekking tot het medeplegen het volgende overwogen:
“Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld, die leiden tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, en dat zijn rol zodanig was dat hij kan worden aangemerkt als medepleger.
1. Tijdens de aanhouding van de verdachte heeft de politie een sleutel van het bedrijfspand bij hem aangetroffen.
2. In het bedrijfspand is een doos aangetroffen met daarop een sticker van het bedrijf van de verdachte. Op die sticker stond ook zijn naam en woonadres aan de [b-straat 1] in [plaats] vermeld.
3. In het bedrijfspand is in een geluidsdichte ruimte een aggregaat op een aanhangwagen aangetroffen. Op de Toshiba laptop, die werd aangetroffen in de woning van de verdachte, is gezocht naar het geluidsdicht maken van een ruimte en gezocht op het woord “aggregaat”.
4. In het bedrijfspand is een groene brandstoftank aangetroffen, die is te zien op de foto bij de advertentie waarnaar gelinkt was op de laptop van de verdachte.
5. De kweekpotten die in het bedrijfspand zijn aangetroffen, zijn door [betrokkene 16] in opdracht van de verdachte opgehaald.
6. De in het bedrijfspand aangetroffen aanhanger, voorzien van het kenteken [kenteken] en gevuld met hennep-gerelateerde goederen, is door [betrokkene 16] in opdracht van de verdachte opgehaald.
7. De in het bedrijfspand aangetroffen bouwsteiger is door de verdachte gehuurd.
8. De muur in het bedrijfspand waarachter de hennepkwekerij stond, is gebouwd met stenen, lijm en Rotband die in opdracht van de verdachte zijn besteld en opgehaald.
9. In een telefoongesprek van 23 oktober 2015 zegt de verdachte tegen [betrokkene 16] dat hij het goed vindt dat ze zelf aan de gang gaan, geeft de verdachte aanwijzingen over het boren en zegt de verdachte dat er niet teveel lawaai mag worden gemaakt.
Het hof leidt uit het (opdracht geven tot het) aanschaffen/huren van de diverse goederen die benodigd zijn voor het opbouwen van de hennepkwekerij, het geven, van instructies tijdens de bouw en het beschikken over de sleutel van het bewuste pand af dat de verdachte een initiërende en sturende rol heeft gehad bij het inrichten van de hennepkwekerij in het bedrijfspand en dat hij samen met [betrokkene 16] de op 2 november 2015 aangetroffen hennep heeft geteeld. Het hof oordeelt dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 16] bij het plegen van het onder 2 ten laste gelegde feit, dat de bijdrage van de verdachte kan worden aangemerkt als medeplegen.”
14. Ook voor het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid heeft het hof aansluiting gezocht bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad.5.In het middel wordt niet geklaagd over dat het aan de rechtspraak ontleende beslissingskader, maar de klacht betreft de toepassing daarvan. Ik citeer de toelichting op het middel:
“Er is niets gebleken over de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol van cliënt in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Daarbij is niet gebleken dat cliënt cruciale handelingen heeft verricht. Het gerechtshof kon er niet zonder meer vanuit gaan dat cliënt een gelijkwaardige rol heeft gespeeld bij het plegen van het strafbare feit.”
15. Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof over de onderlinge samenwerking en de rol van verdachte wel degelijk een vaststelling gedaan. Volgens het hof had verdachte bij het inrichten van de hennepkwekerij een initiërende en sturende rol. Die vaststelling heeft het hof ook concreet onderbouwd. Die onderbouwing wordt in het middel niet betwist en evenmin wordt naar voren gebracht dat een initiërende en sturende rol niet toereikend kan zijn voor medeplegen. Het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof die rol heeft aangemerkt als van voldoende gewicht om het handelen van verdachte te kwalificeren als medeplegen. Dat de intensiteit van de samenwerking niet nader door het hof is toegelicht doet daaraan niet af. Dat de rollen van medeplegers gelijkwaardig moeten zijn is een eis die de rechtspraak niet kent. Zelfs als verdachte niet of nauwelijks bij het feitelijk inrichten van de kwekerij is betrokken, kan hij onder omstandigheden, zoals hier van toepassing worden aangemerkt als medepleger. Het accent ligt dan namelijk niet zozeer op het samen feitelijk inrichten van een kwekerij en het feitelijk gebruik daarvan (telen), maar meer op het uitvoeren van een gezamenlijk plan dat is geïnitieerd en wordt gestuurd door de verdachte.6.
16. Het tweede middelfaalt
17. Beide middelen falen en het eerste middel kan in ieder geval worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑01‑2022
In deze zaak heeft het OM beroep in cassatie ingesteld, maar dat later ingetrokken.
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2018/298. Onder meer herhaald in HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137, NJ 2019/350 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156.
AG: Gelet op de bewijsvoering, kwalificatie en de strafmotivering is dat woord “geteeld” hier abusievelijk weggevallen. Het middel klaagt hier niet over.
Ik meen hier te kunnen volstaan met verwijzing naar J. de Hullu, Materieel strafrecht, Wolters Kluwer Deventer 2021, p. 439-444 inclusief de vindplaatsen van de rechtspraak in de voetnoten.
Vgl. de noten van Rozemond onder HR 21 september 2016, ECLI:NL:HR:2016, NJ 2016/420, HR 7 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017: 371, NJ 2017/246 en HR 24 april 2018,ECLI:NL:HR:2018:662, NJ 2018/256.