Stb. 2017, 82.
HR, 12-10-2021, nr. 20/04448
ECLI:NL:HR:2021:1506
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
20/04448
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1506, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:767
ECLI:NL:PHR:2021:767, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑08‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1506
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑03‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0309
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. rijden zonder rijbewijs op bromfiets, art. 107.1 WVW 1994. Dubbel verstek. 1. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 36e.2.b jo. 36e.1.b Sv. Had afschrift van dagvaarding in h.b. moeten worden verzonden naar het in volmacht tot instellen van h.b. opgegeven adres? 2. Aanwezigheidsrecht, art. 36g.1.c Sv. Kan verzending naar in volmacht opgegeven adres achterwege blijven gelet op gewijzigde inschrijving in BRP? Ad 1. Dagvaarding in h.b. is - na vergeefse aanbieding op BRP-adres - uitgereikt aan medewerker van OM met verzending van afschrift naar BRP-adres, terwijl in schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van h.b. een ander adres is opgegeven. ’s Hofs kennelijke oordeel dat dagvaarding in h.b. rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op art. 36e.2.b Sv niet blijk van onjuiste rechtsopvatting. De in dat artikel voorgeschreven verzending van afschrift van dagvaarding maakt geen deel uit van betekening (vgl. HR:2009:BG6154). Ad 2. Vermelding van adres in schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van h.b. kan niet anders worden begrepen dan als adresopgave in de zin van art. 36g.1.c Sv waaraan mededelingen over strafzaak kunnen worden verzonden. Uit stukken van geding kan niet blijken dat afschrift van dagvaarding in h.b. aan dit adres is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. In aanmerking genomen dat verdachte nadat namens hem dit adres was opgegeven, adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in BRP heeft gewijzigd, kon die verzending o.g.v. art. 36g.3.c Sv echter achterwege blijven. Dat geldt ook voor de in art. 36e.2.b Sv voorgeschreven verzending van afschrift van gerechtelijke mededeling aan opgegeven adres waaraan mededelingen over strafzaak kunnen worden toegezonden. Achterwege blijven van die verzending is dus niet omstandigheid die hof verplichtte ervan blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was onderzoek ttz. te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij onderzoek op terechtzitting tegenwoordig te zijn. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04448
Datum 12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof's-Hertogenbosch van 31 augustus 2020, nummer 20-001930-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht , bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat de dagvaarding in hoger beroep niet rechtsgeldig is betekend en in de tweede plaats dat de verdachte ten onrechte geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht. Daartoe wordt aangevoerd dat geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het namens de verdachte in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep opgegeven adres.
2.2
De voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:- de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van 21 juni 2019 vermeldt dat de dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden naar het adres van de verdachte, te weten [a-straat 1] in [plaats] ;- de dagvaarding in hoger beroep is op 2 juli 2020 tevergeefs aangeboden op het adres [b-straat 1] in [plaats] en vervolgens op 8 juli 2020 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats] ;- een informatiestaat SKDB-persoon van 8 juli 2020 houdt in dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, met ingang van 29 augustus 2019 in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven op het adres [b-straat 1] in [plaats] en dat de verdachte vanaf 26 februari 2019 tot 29 augustus 2019 niet was ingeschreven in de BRP;- de verdachte is niet verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en tegen hem is verstek verleend, waarna het hof de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.3
Artikel 588 (oud) Sv is bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82; ook wel Wet USB genoemd), vervangen door artikel 36e Sv. Artikel 36e Sv luidde ten tijde van de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep op 8 juli 2020, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(...)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
(...)
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan het openbaar ministerie. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van de uitreiking aan het openbaar ministerie en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.4
Het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De in dat artikel voorgeschreven verzending van een afschrift van de dagvaarding maakt geen deel uit van de betekening (vgl. over artikel 588 (oud) Sv HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6154).
2.5
De eerste klacht van het cassatiemiddel faalt.
2.6
Bij de beoordeling van de tweede klacht van het cassatiemiddel is wat betreft het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep van belang dat artikel 588a (oud) Sv bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet USB, is vervangen door artikel 36g Sv. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
(...)
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt;.”
2.7
De vermelding van het adres [a-straat 1] in [plaats] in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep kan niet anders worden begrepen dan als de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.8
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep aan dit adres is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. In aanmerking genomen dat de verdachte nadat namens hem dit adres was opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de BRP heeft gewijzigd, kon die verzending op grond van artikel 36g lid 3, aanhef en onder c, Sv echter achterwege blijven. Dat geldt ook voor de in artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv voorgeschreven verzending van het afschrift van de gerechtelijke mededeling aan het opgegeven adres waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Het achterwege blijven van die verzending is dus niet een omstandigheid die het hof verplichtte ervan blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.
2.9
Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2021.
Conclusie 31‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Betekeningsperikelen. Wijziging BRP-adres heeft tot gevolg dat eerder op de voet van art. 36g, eerste lid, Sv opgegeven adressen in feite komen te vervallen. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04448
Zitting 31 augustus 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 31 augustus 2020 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 29 maart 2019. In dat vonnis is de verdachte wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 240,00 euro, subsidiair vier dagen hechtenis alsmede tot hechtenis voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte de appeldagvaarding geldig heeft verklaard en/of de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding te verzenden naar het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres van de verdachte, zodat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig is betekend en de verdachte ten onrechte geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht, waardoor de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet kenbaar heeft kunnen maken.
4. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte instellen hoger beroep inhoudende dat op 21 juni 2019 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, op 29 maart 2019 gewezen vonnis, waarin is vermeld dat de verdachte is “Vertrokken, onbekend waarheen”;
(ii) een aan de onder (i) genoemde akte instellen hoger beroep gehechte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, die voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
“De dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden naar het adres van [verdachte] , te weten [a-straat 1] , [postcode] in [plaats] .”
(iii) een kopie van de appeldagvaarding d.d. 29 juni 2020 gericht aan het adres [b-straat 1] , [postcode] te [plaats] ;
(iv) een aan de kopie van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 8 juli 2020 die onder meer inhoudt dat:
- de verdachte vanaf 26 februari 2019 niet stond ingeschreven in de BRP, zowel zijn adres als het land zijn onbekend;
- de verdachte vanaf 29 augustus 2019 staat ingeschreven in de BRP op het adres [b-straat 1] , [postcode] te [plaats] ;
(v) een aan de kopie van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 2 juli 2020 niet is kunnen worden uitgereikt op het adres [b-straat 1] , [postcode] te [plaats] omdat de verdachte niet (meer) woont op dat adres, dat bij controle in de GBA is geconstateerd dat de verdachte op de dag van de aanbieding van de appeldagvaarding en vijf dagen daarna stond ingeschreven op het hiervoor vermelde adres, dat de appeldagvaarding is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie en dat een afschrift van de appeldagvaarding op 8 juli 2020 is verzonden naar voorgenoemd adres;
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2020 dat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhoudt:
“De verdachte genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [postcode] [plaats] , [b-straat 1] ,
is -hoewel behoorlijk gedagvaard- niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert dat de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard nu deze geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te
zullen doen.
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit.
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
(…)
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Aangezien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling
bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof ambtshalve geen redenen ziet de zaak
zelf te onderzoeken, zal het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk
worden verklaard.
BESLISSING:
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.”
5. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- -
art. 36e Sv:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(…)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1° aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
(…)
2.
Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
(…)
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.
(…)”
- -
art. 36g Sv:
“1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(…)
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 36e wordt uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnenworden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt;
d. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
(…)”
- -
art. 36n Sv:
“1. De rechter kan, indien de uitreiking niet is geschied overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling, de betekening nietig verklaren.
(…)
3. Indien aan de verzendplicht ingevolge artikel 36g niet of niet tijdig is voldaan, beveelt de rechter de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting tenzij:
a. zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.
6. Ik stel voorop dat art. 36g, eerste lid, aanhef en onder c Sv bepaalt dat de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel een adres kan opgeven waar hij een afschrift van de dagvaarding of oproeping wil ontvangen. Indien geen afschrift is verzonden naar een dergelijk adres en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 36g, derde lid, dient de rechter op grond van art. 36n, derde lid, Sv het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, tenzij zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.
7. De uitdrukkelijke vermelding van het adres [a-straat 1] , [postcode] in [plaats] in de aan de akte instellen hoger beroep gehechte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep als adres waaraan de dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 36g, eerste lid, aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied.
8. Voor zover aan het middel ten grondslag is gelegd dat het niet verzenden van een afschrift naar eerdergenoemd adres tot nietigheid van de appeldagvaarding moet leiden, kan ik kort zijn. Niet naleving van de verzendplicht overeenkomstig art. 36g Sv leidt namelijk niet zonder meer tot nietigheid van de dagvaarding, maar dient de rechter op grond van art. 36n, derde lid, Sv in beginsel aanleiding te geven de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting bevelen. Voor het overige stel ik vast dat de appeldagvaarding is uitgereikt en toegezonden op de in art. 36n Sv voorgeschreven wijze. Het oordeel van het hof dat de dagvaarding geldig is betekend, geeft daarom geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het middel faalt in zoverre.
9. Wel roept de omstandigheid dat geen afschrift is verzonden naar het in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep opgegeven adres de vraag op of de verzending van een afschrift op grond van art. 36g, derde lid, Sv achterwege kon blijven. In dat kader merk ik op dat bij de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen1.op 1 januari 2020 art. 588a (oud) Sv niet ongewijzigd is overgenomen in art. 36g Sv. Een van de wijzigingen betreft het opnemen van een nieuwe grond voor het niet hoeven toezenden van een afschrift van een dagvaarding of oproeping in art. 36g, derde lid, onder c, Sv.
10. Met betrekking tot art. 588a (oud) Sv vormde de omstandigheid dat de verdachte na zijn adresopgave bij de politie of justitie zijn inschrijving in de GBA had gewijzigd geen uitzondering op de verzendplicht.2.Het was dan ook vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat uit de omstandigheid dat in het kader van de betekening van de appeldagvaarding bekend was geworden dat de verdachte nadien op een GBA-adres bleek te zijn ingeschreven, niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte het overeenkomstig art. 588a, eerste lid, (oud) Sv opgegeven adres niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen.3.
11. Sinds 1 januari 2020 houdt art. 36g, derde lid, aanhef en onder c, Sv in dat verzending van een afschrift achterwege kan blijven indien de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in art. 36g, eerste lid, Sv heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen houdt over deze wijziging het volgende in:
“In het derde lid wordt daarnaast onder c een extra grond opgenomen voor het niet hoeven toezenden van een afschrift van een dagvaarding of oproeping; op het moment dat iemand nadat hij tijdens zijn strafzaak een adres heeft opgegeven zijn adres in de basisregistratie personen wijzigt, dient van dat officieel geregistreerde adres te kunnen worden uitgegaan.”4.
Een wijziging van het BRP-adres heeft thans aldus tot gevolg dat adressen die voorafgaand aan die wijziging op de voet van art. 36g, eerste lid, Sv zijn opgegeven in feite komen te vervallen.
12. Een dergelijk geval doet zich in deze zaak voor. Nadat bij het instellen van het hoger beroep op 21 juni 2019 het adres [a-straat 1] , [postcode] in [plaats] was opgegeven als adres waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, heeft de verdachte zich immers met ingang van 29 augustus 2019 in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [b-straat 1] , [postcode] te [plaats] . Dat betekende dat verzending van een afschrift van de appeldagvaarding naar het adres [a-straat 1] , [postcode] in [plaats] op grond van art. 36g, derde lid, aanhef en onder c, Sv kon uitblijven.
13. Het kennelijke oordeel van het hof dat de omstandigheid dat geen afschrift is verzonden naar het in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep opgegeven adres geen aanleiding gaf om over te gaan tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
14. Verder merk ik op dat in een geval als het onderhavige, waarin de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de BRP rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch een raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter – behoudens duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel – kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.5.Nu de stukken van het geding geen aanwijzingen bevatten voor het tegendeel, heeft het hof er van uit kunnen gaan dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van het recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het hof heeft aldus zonder schending van het aanwezigheidsrecht kunnen beslissen de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen en heeft, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, op de voet van art. 416, tweede lid, Sv het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
15. Het middel faalt.
Conclusie
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑08‑2021
Zie onder meer HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3623, HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1781, en HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2666.
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken, rov. 3.33.
Beroepschrift 05‑03‑2021
[requirant] / openbaar ministerie — cassatie
Cassatieschriftuur
Ressortsparketnummer: 20-001930-19XXblockendXX
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
Eenmaal per telefax: 070‑7530352, in tweevoud per gewone post.
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], wonende te [postcode] [woonplaats] aan het [adres], requirant van cassatie, te dezer zake woonplaats kiezende te (6211 AX) Maastricht aan de Boschstraat 28 ten kantore van zijn gekozen raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, die door requirant bepaaldelijk is gevolmachtigd deze cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te — doen — dienen.
Omvang cassatie
Het beroep in cassatie is ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch uitgesproken op 31 augustus 2020, in de strafzaak met ressortsparketnummer 20-0011930-19.
Edelhoogachtbaar college!
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. Onder meer en in het bijzonder zijn art. 258 Sv, art. 412 Sv, art. 348 Sv, art. 350 Sv, art. 358 Sv, art. 359 Sv, 415 Sv, art. 8 leden 2 en 4 van de Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016, art. 14 IVBPR en/of art 6 EVRM geschonden;
Doordat, het hof ten onrechte de appeldagvaarding geldig heeft verklaard en/of (daarna) requirant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep
Terwijl de appeldagvaarding niet rechtsgeldig is betekend en requirant daardoor zijn bezwaren tegen het vonnis niet kenbaar heeft kunnen maken.
Toelichting
De appeldagvaarding is betekend aan de griffier onder toezending van een afschrift aan het adres [a-straat 01] te [a-plaats].
Tegen requirant in cassatie werd verstek verleend waarna hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep.
Bij de stukken bevindt zich de akte instellen hoger beroep met daarbij de opdracht/machtiging van de voormalig raadsman aan de griffier voor het instellen van het hoger beroep.
Die machtiging houdt onder meer in:
‘De dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden naar het adres van de heer [requirant], te weten [b-straat 02], [001] in [a-plaats].’
Op geen enkel moment is er een afschrift van de appeldagvaarding verzonden naar het door de verdachte bij het opmaken van de akte opgegeven adres, terwijl van die opgave wel blijkt uit de stukken.
Requirant was hierdoor niet geïnformeerd over de zitting in hoger beroep en kon aldus ook niet voorafgaand stukken opvragen en zijn bezwaren kenbaar maken. Ook in eerste aanleg was er al verstek verleend tegen requirant.
De appeldagvaarding is aldus niet rechtsgeldig betekend. Requirant heeft aldus ook ten onrechte geen gebruik kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht ex art. 6 EVRM en/of ex art. 14 IVBPR en/of ex art. 8 van de Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016.
Als gevolg daarvan heeft appellant ook zijn bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg niet (tijdig) naar voren kunnen brengen, in het bijzonder niet dat hij niet het hem verweten feit heeft gepleegd.
Op grond van het vorenstaande kan het arrest van het hof niet in stand blijven en dient het vernietigd te worden met terugverwijzing naar het hof of naar een aangrenzend hof.
Redenen waarom het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch uitgesproken op 31 augustus 2020, in de strafzaak met ressortsparketnummer 20-0011930-19 niet naar de eis der wet is gewezen, zodat vernietiging van het bestreden arrest en terugverwijzing naar een gerechtshof dient te volgen en/of strafvermindering dient plaats te vinden.
Maastricht, 5 maart 2021
S.T. van Berge Henegouwen,
bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat van requirant