Zie bijv. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172 en HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:769.
HR, 01-12-2020, nr. 19/02779
ECLI:NL:HR:2020:1894
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-12-2020
- Zaaknummer
19/02779
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1894, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1147
ECLI:NL:PHR:2020:1147, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1894
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑03‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0380
Uitspraak 01‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Huisvredebreuk, meermalen gepleegd (art. 138.1 Sr), mishandeling (art. 300.1 Sr) en vernieling (art. 350.1 Sr). Afwijzing aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsvrouw ttz. op de grond dat verdachte graag zelf zijn verhaal wil doen door hof afgewezen omdat er geen informatie is verschaft dat verdachte niet in staat is om naar tz. te komen, nadat tz. 2 maal is onderbroken tot latere tijdstippen teneinde raadsvrouw gelegenheid te bieden na te gaan of verdachte nog zou zijn verschijnen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2020:1172, inhoudende dat concreet omstandigheid moet worden aangevoerd die aan verzoek tot aanhouding ten grondslag ligt. Hof heeft kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat niet concreet omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan verzoek tot aanhouding van onderzoek ttz. dat namens verdachte, die weet van zitting, is gedaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02779
Datum 1 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juni 2019, nummer 20-002633-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder het volgende in:
“Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.M.M. Mikkers, advocaat te Heeze, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De raadsvrouw verklaart:
Cliënt heeft mij gisteren gemaild dat hij vandaag zou komen. Ik heb hem zojuist gebeld, maar ik kreeg geen contact met hem. Zijn vriendin, [betrokkene 1], vertelde mij zojuist per telefoon dat hij wel van huis was vertrokken. Ze wonen niet samen. Ik ben eventueel wel gemachtigd, maar de reden van het appel was dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen. Om die reden doe ik toch het verzoek de zaak aan te houden.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 10.30 uur.
De advocaat-generaal en de raadsvrouwe gaan hiermee akkoord.
Om 10.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart: Ik heb geen contact meer met hem kunnen krijgen, hij neemt zijn mobiele telefoon niet op. Zijn vriendin krijgt ook geen contact met hem en dat vindt zij heel vreemd. Hij was vanochtend op weg naar het Paleis van Justitie. Ik verzoek nogmaals om aanhouding.
De advocaat-generaal vordert afwijzing van het verzoek, omdat dit onvoldoende onderbouwd is.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 15.30 uur.
Om 15.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart: Ik heb geen contact kunnen krijgen met cliënt en ik handhaaf mijn aanhoudingsverzoek.
De advocaat-generaal vordert andermaal afwijzing van het verzoek.De voorzitter deelt na kort beraad mede dat het hof het verzoek afwijst, omdat er geen informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag ligt. Indien zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen. (Vgl. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172.)
2.4
Het hof heeft, nadat de raadsvrouw om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting had verzocht omdat de verdachte “graag zelf zijn verhaal wilde doen”, het onderzoek ter terechtzitting twee maal onderbroken tot latere tijdstippen en de raadsvrouw zodoende gelegenheid geboden na te gaan of de verdachte nog zou verschijnen en, zo niet, wat daarvan de reden was. De raadsvrouw heeft na iedere hervatting van het onderzoek meegedeeld dat zij geen contact met de verdachte had kunnen krijgen en heeft het verzoek tot aanhouding gehandhaafd.Het hof heeft het verzoek vervolgens afgewezen op de grond dat “geen informatie is verschaft dat de verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen”. Daarmee heeft het hof kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting dat namens de verdachte, die weet van de zitting, is gedaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2020.
Conclusie 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2020:1172, o.m. dat concreet de omstandigheid moet worden aangevoerd die aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag ligt. Aangevoerd is dat verdachte zelf zijn verhaal wilde doen. Ter zitting is door de raadsvrouw tevergeefs contact gezocht met haar afwezige cliënt. Het hof heeft kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek tot aanhouding van het o.ttz. dat namens verdachte, die weet van de zitting, is gedaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02779
Zitting 6 oktober 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 5 juni 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”, 2. “mishandeling”, 3. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen” en 4. “in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel
3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
(…)
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting aanwezig.
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.M.M. Mikkers, advocaat te Heeze, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De raadsvrouw verklaart:
Cliënt heeft mij gisteren gemaild dat hij vandaag zou komen. Ik heb hem zojuist gebeld, maar ik kreeg geen contact met hem. Zijn vriendin, [betrokkene 1], vertelde mij zojuist per telefoon dat hij wel van huis was vertrokken. Ze wonen niet samen. Ik ben eventueel wel gemachtigd, maar de reden van het appel was dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen. Om die reden doe ik het toch het verzoek de zaak aan te houden.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 10.30 uur.
De advocaat-generaal en de raadsvrouwe gaan hiermee akkoord.
Om 10.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart:
Ik heb geen contact meer met hem kunnen krijgen, hij neemt zijn mobiele telefoon niet op.
Zijn vriendin krijgt ook geen contact met hem en dat vindt zij heel vreemd. Hij was vanochtend op weg naar het Paleis van Justitie. Ik verzoek nogmaals om aanhouding.
De advocaat-generaal vordert afwijzing van het verzoek, omdat dit onvoldoende onderbouwd is.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 15.30 uur.
Om 15.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart:
Ik heb geen contact kunnen krijgen met cliënt en ik handhaaf mijn aanhoudingsverzoek.
De advocaat-generaal vordert andermaal afwijzing van het verzoek.
De voorzitter deelt na kort beraad mede dat het hof het verzoek afwijst, omdat er geen informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.”
3.3.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het onderhavige verzoek verband houdt met het aanwezigheidsrecht van de verdachte dat in artikel 6, derde lid onder c, EVRM is gewaarborgd. Volgens vaste rechtspraak - waarbij ter vergelijking wordt verwezen naar HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2020, NJ 2019/287 en HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:669, NJ 2019/289 - zou het hof in zo’n geval bij de beoordeling van het verzoek een belangenafweging moeten maken. Uit de motivering van de afwijzing van het verzoek blijkt niet dat zo een afweging is gemaakt. De afwijzing zou ook overigens ontoereikend zijn gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de raadsvrouw van de verdachte naar voren heeft gebracht dat de verdachte haar de dag voor de zitting per e-mail had bericht aanwezig te zullen zijn en de verdachte graag zelf zijn verhaal wilde doen.
3.4.
Uit het door de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader voor aanhoudingsverzoeken gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte volgt dat de feitenrechter een dergelijk verzoek tot aanhouding op een drietal gronden kan afwijzen: 1. door of namens de verdachte is niet (concreet) vermeld waarop het verzoek tot aanhouding van de behandeling steunt1., 2. de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid is niet aannemelijk en 3. als genoemde twee gronden zich niet voordoen, dient de rechter alle bij de aanhouding van het onderzoek betrokken belangen te hebben afgewogen en van die afweging blijk te geven.2.
3.5.
De gemachtigde raadsvrouw van de verdachte heeft het hof ter terechtzitting driemaal verzocht de behandeling van de strafzaak aan te houden, opdat de verdachte bij die behandeling aanwezig zou kunnen zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte haar de dag voor de zitting heeft gemaild dat hij zou komen, dat de reden voor het appel is dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen3., dat de vriendin van de verdachte haar heeft medegedeeld dat de verdachte op de dag van de zitting van huis was vertrokken op weg naar het Paleis van Justitie en dat zij nadien allebei geen contact meer met de verdachte hebben kunnen krijgen. Het hof heeft dat verzoek - na het onderzoek tot tweemaal toe te hebben onderbroken teneinde de gemachtigde raadsvrouw in de gelegenheid te stellen contact met de verdachte op te nemen - afgewezen op de grond dat er géén informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.
3.6.
De overweging van het hof houdt niet in dat er een afweging van belangen is toegepast, zodat dit de vraag oproept of de overweging zo gelezen kan worden dat daarin één van de hiervoor onder 3.4 genoemde afwijzingsgronden besloten ligt, in welk geval het hof niet tot een belangenafweging gehouden was. Ik meen dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. De zaak vertoont namelijk grote parallellen met de casus in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172. In deze zaak had de gemachtigde raadsman van de verdachte aan het hof medegedeeld dat hij niet wist waarom de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, dat hij de verdachte die ochtend niet had kunnen bereiken en de verdachte hem eerder had laten weten graag aanwezig te willen zijn bij de behandeling ter terechtzitting. Het hof wees het verzoek af omdat er door de raadsman geen gronden waren aangegeven die tot toewijzing van het verzoek dienden te leiden. Daarbij nam het hof in aanmerking dat een verdachte die aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn strafzaak voor zijn advocaat bereikbaar moet zijn. De Hoge Raad oordeelde dat het hof hiermee als zijn oordeel tot uitdrukking had gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek dat namens de verdachte, die weet heeft van de zitting, is gedaan tot aanhouding van het verzoek ter terechtzitting, zodat dit verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel was volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk, omdat de raadsman uitsluitend had gesteld dat hij niet wist waarom de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen maar dat de verdachte heeft aangegeven graag aanwezig te willen zijn op de terechtzitting.4.
3.7.
In de onderhavige zaak was de verdachte eveneens op de hoogte van de zitting, heeft de verdachte zijn raadsvrouw gemachtigd de verdediging te voeren en is het verzoek (enkel) gestoeld op het door de verdachte kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht (het zelf zijn verhaal willen doen). Anders dan in de onder 3.6 genoemde zaak is de raadsvrouw tweemaal in de gelegenheid gesteld om contact met de verdachte op te nemen, maar bleek de verdachte niet bereikbaar voor zijn raadsvrouw (en zijn vriendin). Tegen deze achtergrond begrijp ik de overweging van het hof dat géén informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen zó, dat het hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek dat namens de verdachte, die weet heeft van de zitting, is gedaan tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.8.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑10‑2020
O.a. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737.
De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld.
Vgl. HR 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:398, waarin de gemachtigde raadsman een beroep deed op mogelijke miscommunicatie en het door de verdachte willen uitoefenen van het aanwezigheidsrecht. Zie voor andere mogelijke oorzaken voor afwezigheid bijv. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2020 (persoonlijke omstandigheden en problematiek), HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2229 (datumvergissing), HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737 (vermoedelijke uitzetting).
Beroepschrift 02‑03‑2020
Dossiernummer: 2019.0089
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. A.A. Franken
In de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 5 juni 2019 onder parketnummer 20-002633-18 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht — in het bijzonder artikel 6 EVRM en de artikelen 281, 328, 329, 330, 331 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte het door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep gedane aanhoudingsverzoek heeft afgewezen, althans doordat het gerechtshof zijn beslissing op dat verzoek ontoereikend heeft gemotiveerd.
2. Toelichting
2.1
Ter terechtzitting van 22 mei 2019 heeft mr. Mikkers, die verzoeker in hoger beroep heeft bijgestaan, verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. Zij heeft daartoe aangevoerd:
‘Cliënt heeft mij gisteren gemaild dat hij vandaag zou komen. Ik heb hem zojuist gebeld, maar ik kreeg geen contact met hem. Zijn vriendin, [betrokkene 1], vertelde mij zojuist per telefoon dat hij wel van huis was vertrokken. Ze wonen niet samen. Ik ben eventueel wel gemachtigd, maar de reden van het appel was dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen.’
2.2
Dat eerste aanhoudingsverzoek heeft er toe geleid dat het onderzoek is onderbroken tot later die ochtend (10.30 uur). Na voortzetting van het onderzoek op dat tijdstip heeft mr. Mikkers opnieuw om aanhouding verzocht. Zij heeft toen betoogd:
‘Ik heb geen contact meer met hem kunnen krijgen, hij neemt zijn mobiele telefoon niet op. Zijn vriendin krijgt ook geen contact met hem en dat vindt zij heel vreemd. Hij was vanochtend op weg naar het Paleis van Justitie.’
2.3
Het onderzoek ter zitting is vervolgens onderbroken tot later die middag (15.30 uur). Na hervatting van het onderzoek op dat tijdstip is wederom een aanhoudingsverzoek gedaan, nadat mr. Mikkers heeft medegedeeld dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met verzoeker. Dat verzoek is afgewezen,
‘omdat er geen informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.’
2.4
In HR 16 oktober 2018, NJ 2019/285, m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad een kader geschetst voor de beoordeling van aanhoudingsverzoeken die verband houden met het aanwezigheidsrecht van de verdachte dat in artikel 6 lid 3 onder c EVRM is gewaarborgd. In rechtsoverweging 2.5 van dat arrest is in dat verband het volgende overwogen:
‘Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht (….) en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. (…) Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. (…)’
2.5
De afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak berust op het oordeel dat geen informatie is verschaft waaruit volgt dat verzoeker niet in staat was om naar de terechtzitting te komen. Uit de motivering van het gerechtshof blijkt niet dat het gerechtshof de afweging van belangen heeft gemaakt, die in de hiervoor weergegeven passage uit NJ 2019/285 onder woorden is gebracht. Gelet op hetgeen door de raadsvrouw van verzoeker naar voren is gebracht — te weten dat verzoeker haar de dag voor de zitting per email had bericht aanwezig te zullen zijn en dat verzoeker graag zelf zijn verhaal wilde doen — is het oordeel ook overigens ontoereikend gemotiveerd.
‘Vgl. HR 30 oktober 2018, NJ 2019/287, m.nt. Mevis en HR 23 april 2019, NJ 2019/289, m.nt. Mevis, waarin eveneens sprake was van verdachten wier aanwezigheid door hun raadslieden werd verwacht.’
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 2 maart 2020
A.A. Franken