HR 23 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4727, NJ 2002/77 m.nt. Reijntjes.
HR, 30-10-2018, nr. 17/00766
ECLI:NL:HR:2018:2020
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-10-2018
- Zaaknummer
17/00766
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2020, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:5565
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1216
ECLI:NL:PHR:2018:1216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑01‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0414
NJ 2019/287 met annotatie van P. Mevis
NbSr 2018/354
Uitspraak 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Belaging (art. 285b.1 Sr) en bedreiging (art. 285.1 Sr) ex-vriendin (moeder van kind van verdachte) en handelen i.s.m. gedragsaanwijzing OvJ (art. 184a Sr). Aanhoudingsverzoek niet gemachtigde raadsvrouwe ttz. op de grond dat verdachte verkeert in moeilijke persoonlijke omstandigheden en het van belang is dat verdachte ttz. aanwezig is, door Hof afgewezen o.g.v. conclusie dat verdachte geen gebruik wenst te maken van aanwezigheidsrecht. Ligt belangenafweging besloten in ’s Hofs overwegingen? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door verdachte, gemachtigde raadsman of niet gemachtigde raadsman (met het oog op effectuering aanwezigheidsrecht verdachte of t.b.v. alsnog verkrijgen machtiging), dat rechter (als geval dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken tussen aanwezigheidsrecht verdachte en belang bij doeltreffende en spoedige berechting en dat rechter i.g.v. afwijzing van verzoek in motivering van zijn beslissing blijk dient te geven van deze belangenafweging, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. Afwijzing van verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak berust in de kern op ’s Hofs oordeel dat verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Gelet op hetgeen door raadsvrouwe aan aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, is dat oordeel niet z.m. begrijpelijk, terwijl evenmin uit 's Hofs motivering van afwijzing van verzoek blijkt dat Hof hiervoor bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
30 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00766
LBS/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 februari 2017, nummer 23/004043-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, die mededeelt ervan uit te gaan dat de verdachte weet dat zijn zaak vandaag ter zitting wordt behandeld omdat zij de zittingsdatum aan hem heeft doorgegeven. Tevens zegt zij dat zij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsvrouw de verdachte te verdedigen.
De raadsvrouw deelt desgevraagd mede:
Cliënt verkeert in moeilijke persoonlijke omstandigheden. Het is voor hem van belang ter zitting aanwezig te zijn. Cliënt heeft tegen de reclassering gezegd dat hij niet met hen in zee wil gaan, daarover hebben we verder geen informatie. Ik acht het van belang dat hij zijn omstandigheden in persoon kan toelichten. Bij de politierechter voelde hij zich niet gehoord. Ik zie meerdere redenen waarom cliënt hier ter zitting aanwezig dient te zijn en verzoek het hof de zaak aan te houden.
De voorzitter merkt op dat er wel een rapport is.
De raadsvrouw deelt mede:
Omdat de hoger beroep procedure nog loopt, wil cliënt niet meewerken aan reclasseringstoezicht. Maar dat is iets anders dan meewerken aan een rapport. Daarbij is kennelijk iets mis gegaan. Na het getuigenverhoor van [betrokkene 1] heb ik voor het laatst met hem gemaild. Toen heb ik hem ook nog even gesproken. Ik betwijfel ten zeerste dat het zijn eigen keuze is hier niet aanwezig te zijn. Hij is boos op alles en iedereen. Ik denk dat het met zijn problematiek te maken heeft.
De oudste raadsheer vraagt aan de raadsvrouw of zij over een telefoonnummer van de verdachte beschikt.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik heb mijn cliënt al geprobeerd te bellen op zijn huisnummer en mobiele telefoonnummer. De kliniek heb ik nog niet gebeld. Wellicht kan het onderzoek kort worden onderbroken.
De voorzitter vraagt aan de raadsvrouw waarom zij denkt dat de verdachte van plan was naar de zitting te komen.
De raadsvrouw deelt mede:
Ik sta hem al jaren bij en het gaat nooit mis. Ik heb nu niet expliciet aan hem gevraagd mij te machtigen.
Gevraagd naar haar standpunt verklaart de advocaat-generaal als volgt:
Ik verzet mij tegen aanhouding van de zaak, de zaak dient te worden afgedaan. Dat is in het belang van het slachtoffer en de maatschappij, omdat de zaak al een tijd loopt. De verdachte gooit van alle kanten de deuren dicht, ook al heeft hij in eerste aanleg gekregen wat hij wilde. Nu de verdachte het laat afweten, is zijn kans verkeken.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat de verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder bericht niet is verschenen en evenmin bereikbaar is voor zijn raadsvrouw dan wel voor het hof. Het hof concludeert daaruit dat de verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht en ziet geen reden de zaak aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3.
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4.
De afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak berust in de kern op het oordeel van het Hof dat de verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Gelet op hetgeen door de raadsvrouwe van de verdachte aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, terwijl evenmin uit 's Hofs motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt.
2.5.
Het middel slaagt in zoverre.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2018.
Conclusie 11‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Belaging (art. 285b.1 Sr) en bedreiging (art. 285.1 Sr) ex-vriendin (moeder van kind van verdachte) en handelen i.s.m. gedragsaanwijzing OvJ (art. 184a Sr). Aanhoudingsverzoek niet gemachtigde raadsvrouwe ttz. op de grond dat verdachte verkeert in moeilijke persoonlijke omstandigheden en het van belang is dat verdachte ttz. aanwezig is, door Hof afgewezen o.g.v. conclusie dat verdachte geen gebruik wenst te maken van aanwezigheidsrecht. Ligt belangenafweging besloten in ’s Hofs overwegingen? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door verdachte, gemachtigde raadsman of niet gemachtigde raadsman (met het oog op effectuering aanwezigheidsrecht verdachte of t.b.v. alsnog verkrijgen machtiging), dat rechter (als geval dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken tussen aanwezigheidsrecht verdachte en belang bij doeltreffende en spoedige berechting en dat rechter i.g.v. afwijzing van verzoek in motivering van zijn beslissing blijk dient te geven van deze belangenafweging, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. Afwijzing van verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak berust in de kern op ’s Hofs oordeel dat verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Gelet op hetgeen door raadsvrouwe aan aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, is dat oordeel niet z.m. begrijpelijk, terwijl evenmin uit 's Hofs motivering van afwijzing van verzoek blijkt dat Hof hiervoor bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Nr. 17/00766 Zitting: 11 september 2018 | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 8 februari 2017 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2015 behalve voor wat betreft de straf bevestigd. De straf die de rechtbank heeft opgelegd heeft het hof vervangen door een gevangenisstraf van 120 dagen. De politierechter had verdachte voor 1: belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en 2: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 76 dagen voorwaardelijk. De rechtbank verbond aan deze veroordeling bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis weergegeven. Ook wees de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe en legde een schadevergoedingsmaatregel op zoals in het arrest nader omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie
3.1. Het middel klaagt over de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van de advocaat. Die afwijzing zou ontoereikend zijn gemotiveerd onder meer gelet op hetgeen de advocaat ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Niet blijkt dat het hof onderzoek heeft gedaan naar de geldigheid van de uitreiking van appeldagvaarding. Evenmin blijkt welke belangen het hof heeft afgewogen om te komen tot een afwijzing van een aanhoudingsverzoek.
3.2. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in dat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen maar dat wel aanwezig is mr. F. van Baarlen, die verklaart niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om als raadsvrouwe de verdachte te verdedigen. Zij verklaart dat zij ervan uitgaat dat verdachte weet dat zijn zaak die dag ter zitting wordt behandeld omdat zij de zittingsdatum aan hem heeft doorgegeven. Vervolgens deelt de advocaat het volgende mee:
“Cliënt verkeert in moeilijke persoonlijke omstandigheden. Het is voor hem van belang ter zitting aanwezig te zijn. Cliënt heeft tegen de reclassering gezegd dat hij niet met hen in zee wil gaan, daarover hebben we verder geen informatie. Ik acht het van belang dat hij zijn omstandigheden in persoon kan toelichten. Bij de politierechter voelde hij zich niet gehoord. Ik zie meerdere redenen waarom cliënt hier ter zitting aanwezig dient te zijn en verzoek het hof de zaak aan te houden.”
En:
“(...) Ik betwijfel ten zeerste dat het zijn eigen keuze is hier niet aanwezig te zijn. Hij is boos op alles en iedereen. Ik denk dat het met zijn problematiek te maken heeft.”
Op de vraag van de oudste raadsheer of de advocaat over een telefoonnummer van verdachte beschikt antwoordt deze:
“Ik heb mijn cliënt al geprobeerd te bellen op zijn huisnummer en mobiele telefoonnummer. De kliniek heb ik nog niet gebeld. Wellicht kan het onderzoek kort worden onderbroken.”
Het proces-verbaal vervolgt dan:
“De voorzitter vraagt aan de raadsvrouw waarom zij denkt dat de verdachte van plan was naar de zitting te komen.
De raadsvrouw deelt mede:
Ik sta hem al jaren bij en het gaat nooit mis. Ik heb nu niet expliciet aan hem gevraagd mij te machtigen.
Gevraagd naar haar standpunt verklaart de advocaat-generaal als volgt:
Ik verzet mij tegen aanhouding van de zaak, de zaak dient te worden afgedaan. Dat is in het belang van het slachtoffer en de maatschappij, omdat de zaak al een tijd loopt. De verdachte gooit van alle kanten de deuren dicht, ook al heeft hij in eerste aanleg gekregen wat hij wilde. Nu de verdachte het laat afweten, is zijn kans verkeken.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat de verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder bericht niet is verschenen en evenmin bereikbaar is voor zijn raadsvrouw dan wel voor het hof.
Het hof concludeert daaruit dat de verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht en ziet geen reden de zaak aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.”
3.3. Een advocaat die niet op de voet van artikel 279 Sv is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van een niet ter terechtzitting verschenen verdachte, kan geen van de bij wet aan de raadsman toegekende rechten en bevoegdheden uitoefenen behalve het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van verdachte en het verzoeken om aanhouding met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging.1.In de onderhavige zaak heeft de ter terechtzitting in hoger beroep verschenen advocaat verklaard dat zij de zittingsdatum aan verdachte heeft doorgegeven. Voorts heeft zij doen blijken niet te weten waarom verdachte niet is verschenen. Wel heeft zij melding gemaakt van zijn weigering met de reclassering te praten en van zijn afwerende houding die voortkomt uit boosheid.
3.4. Het hof heeft in hetgeen de advocaat van verdachte heeft medegedeeld geen verzoek behoeven te zien tot aanhouding teneinde haar gelegenheid te bieden alsnog een machtiging van verdachte te verkrijgen. Ook haar zinspeling op de mogelijkheid het onderzoek kort te onderbreken opdat zij de kliniek nog kan bellen heeft het hof niet hoeven op te vatten als een verzoek tot onderbreking, maar heeft het hof kennelijk als een suggestie aan het hof aangemerkt om tot onderbreking over te gaan als het hof dat in het belang van het onderzoek nodig oordeelde.
3.5. De niet gemachtigd advocaat heeft de gelegenheid gehad de reden van afwezigheid van verdachte te bespreken en om in dat kader de uitreiking van de appeldagvaarding aan de orde te stellen. Een beroep op nietigheid van de appeldagvaarding is evenwel niet gedaan.2.De appeldagvaarding is overigens rechtsgeldig op 7 december 2016 uitgereikt aan een huisgenoot van verdachte op het adres waarop hij vanaf 1 maart 2016 tot 21 augustus 2017 was ingeschreven.3.
Het hof heeft bovendien uit de uitlating van de advocaat dat zij verdachte op de hoogte heeft gesteld van de zittingsdatum kunnen afleiden dat verdachte op de hoogte was van die datum.
3.6. Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting dient de rechter in feitelijke aanleg gewoonlijk een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.4.Maar bij deze afweging kunnen nog allerlei andere omstandigheden worden betrokken die de aangegeven belangen kleuren of verzwakken resp. versterken. Van een verdachte die hoger beroep heeft ingesteld en prijs stelt op berechting op tegenspraak mag worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Tot zodanige maatregel kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman - die uit eigen hoofde een afschrift van de appeldagvaarding ontvangt indien hij zich in hoger beroep heeft gesteld of is toegevoegd - opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt.5.Laat verdachte dat na dan wordt het aanwezigheidsrecht van zijn urgentie ontdaan. Ook kan bij die afweging in aanmerking worden genomen dat de verschenen advocaat niet duidelijk heeft aangevoerd dat de aanhouding van de behandeling nodig was met het oog op het realiseren van het aanwezigheidsrecht van verdachte of op het alsnog verkrijgen van een machtiging, terwijl tevens niet is aangegeven op welke termijn dan verdachte wellicht wel zou willen verschijnen.6.
3.7. Het hof heeft, gelet onder meer op hetgeen de advocaat ter terechtzitting heeft verklaard over de houding van verdachte en over de onbereikbaarheid van verdachte, naar mijn oordeel kunnen oordelen dat verdachte er geen prijs op stelt bij zijn berechting aanwezig te zijn.
Het middel faalt.
4. Het voorgestelde middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑09‑2018
HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8360.
Zoals blijkt uit het bijgewerkte overzicht GBA-gegevens, gedateerd 23 november 2017, dat zich evenals de betekeningsakte van de appeldagvaarding bij de stukken bevindt waarvan de HR kennis neemt.
Bijv. HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2145, NJ 2010/176 m.nt. Schalken.
Bijv. HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6209.
HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2006:AZ2176.
Beroepschrift 22‑01‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Dossiernummer: 2017.014
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. F. van Baarlen
In de zaak van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te Amsterdam op 8 februari 2017 onder parketnummer 23-004043-15 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht — in het bijzonder de art. 278, 279, 280, 281 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof het aanhoudingsverzoek van de verdediging op onjuiste gronden heeft afgewezen, althans de afwijzing van het verzoek om aanhouding / schorsing van de behandeling onjuist onbegrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd, althans op het deelverzoek tot schorsing niet is gereageerd.
2. Toelichting
2.1
Op 25 januari 2017 vond de behandeling ter zitting in bovengenoemde zaak plaats. Verzoeker was niet aanwezig. Raadsvrouwe is wel verschenen en heeft aangegeven niet gemachtigd te zijn.
2.2
In het proces-verbaal is neergelegd: ‘De verdachte, gedagvaard als [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, adres: [a-straat 01], [001] [a-plaats], is niet ter terechtzitting verschenen. Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, die mededeelt ervan uit te gaan dat de verdachte weet dat zijn zaak vandaag ter zitting wordt behandeld omdat zij de zittingsdatum aan hem heeft doorgegeven. Tevens zegt zij dat zij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsvrouw de verdachte te verdedigen.’
2.3
Raadsvrouwe verzocht aanhouding zakelijk weergegeven om verdachte toch nog de gelegenheid te kunnen geven bij de zitting aanwezig te zijn of om een machtiging te kunnen verkrijgen, met als motivering voor het verzoek —in het kort— dat de voornaamste reden van beroep is dat verdachte zich in eerste aanleg niet of onvoldoende gehoord voelde. Daarnaast motiveerde de raadsvrouwe het aanhoudingsverzoek met het feit dat zij niet gemachtigd was om verdediging te voeren en het feit dat de onderzoekswensen nog niet helemaal waren afgerond.
2.4
In het proces-verbaal zijn hieromtrent de volgende passages weergegeven:
‘Client verkeert in moeilijke persoonlijke omstandigheden. Het is voor hem van belang ter zitting aanwezig te zijn. Client heeft tegen de Reclassering gezegd dat hij niet met hen in zee wil gaan, daarover hebben we verder geen informatie. Ik acht het van belang dat hij zijn persoonlijke omstandigheden in persoon kan toelichten. Bij de politierechter voelde hij zich niet gehoord. Ik zie meerdere redenen waarom cliënt hier ter zitting aanwezig dient te zijn en verzoek het hof de zaak aan te houden.’
En de raadsvrouw voegt nog nader ter toelichting en onderbouwing van het aanhoudingsverzoek toe:
‘… Na het getuigenverhoor van mevrouw [betrokkene 1] heb ik voor het laatst met hem gemaild. Toen heb ik hem ook nog even gesproken. Ik betwijfel ten zeerste dat het zijn eigen keuze is hier niet aanwezig te zijn. Hij is boos op alles en iedereen. Ik denk dat het met zijn problematiek te maken heeft.’
2.5
De raadsvrouw heeft aldus tot uitdrukking gebracht dat het de wens van verzoeker was in beroep aanwezig te zijn en dat ook in het belang van zijn verdediging is. Als onderdeel van het aanhoudingsverzoek verzocht raadsvrouw subsidiair in ieder geval een korte schorsing/onderbreking om cliënt nogmaals te trachten te bereiken of dan in ieder geval —nu zij nog niet alle nummers waarop verzoeker te bereiken is had geprobeerd— de kliniek te trachten te bereiken om verdachte te kunnen vragen alsnog te komen dan wel om uitleg voor het niet verschijnen te verzoeken.
2.6
In het proces-verbaal zijn hieromtrent de volgende passages weergegeven:
‘De oudste raadsheer vraagt aan de raadsvrouw of zij over een telefoonnummer van de verdachte beschikt.
De raadsvrouw reageert als volgt: Ik heb mijn cliënt geprobeerd te bellen op zijn huisnummer en mobiele telefoonnummer. De kliniek heb ik nog niet gebeld. Wellicht kan het onderzoek kort worden onderbroken.
De voorzitter vraagt aan de raadsvrouw waarom zij denkt dat de verdachte van plan was naar de zitting te komen.
De raadsvrouw deelt mede: ik sta hem al jaren bij en het gaat nooit mis. Ik heb nu niet expliciet aan hem gevraagd mij te machtigen.’
2.7
Het bovenstaande kan niet anders worden opgevat dan als een als een onderdeel van het aanhoudingsverzoek, en wel een verzoek om de behandeling kort te onderbreken zodat ook op deze wijze kan worden getracht verzoeker te bereiken. De raadsvrouw geeft als onderbouwing haar ervaring in de verdediging van verzoeker weer waarbij een extra belang wordt weergegeven voor verzoekers verdediging, namelijk het niet uitdrukkelijk gemachtigd zijn.
2.8
Het hof heeft het aanhoudingsverzoek als volgt afgewezen:
‘Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat de verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder bericht niet is verschenen en evenmin bereikbaar is voor zijn raadvrouw dan wel voor het hof. Het hof concludeert daaruit dat de verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht en ziet geen reden aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling aanwezig te zijn.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.’
2.9
Vooreerst dient te worden opgemerkt dat de raadsvrouw heeft medegedeeld er van uit te gaan dat verzoeker weet dat zijn zaak vandaag ter zitting wordt behandeld omdat zij de zittingsdatum aan hem heeft doorgegeven en het hof hieruit concludeert dat de verdachte op de hoogte is van de zitting. Het hof heeft geen onderzoek gedaan naar de geldigheid van de dagvaarding, althans daarvan blijkt niet uit het proces-verbaal, waardoor deze conclusie niet zonder meer kan worden getrokken, althans de mededeling van de raadsvrouw is hiervoor onvoldoende.
2.10
Het hof heeft zich dus niet inhoudelijk uitgelaten over de juistheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep, maar heeft de mededeling van de raadsvrouw dat zij de zittingsdatum aan verzoeker heeft doorgegeven grond gevonden om de betekening van de dagvaarding niet te onderzoeken en/of de aanhoudingsverzoek (mede) op af te wijzen. Een gemachtigde raadsman dekt niet zonder meer de eventuele nietigheid van een dagvaarding. Een niet gemachtigde raadsman zoals in casu derhalve al helemaal niet. AG Machielse verwoordt het belang van de betekeningsvoorschriften in overweging 3.12 in zijn conclusie bij het arrest van 11 februari 2003 (ECLI:NL:PHR:AE9649) als volgt:
‘Relativering van de nietigheid is dan mogelijk wanneer blijkt dat de dag van de terechtzitting verdachte voor het begin van de dagvaardingstermijn bekend was(11). Die mogelijkheid bestaat ook indien verdachte niet, maar een gemachtigd advocaat wél verschijnt ter terechtzitting en het duidelijk wordt dat de verdachte wel tijdig op de hoogte was van het plaatsvinden van de zitting maar niet wenst te verschijnen. De betekeningsvoorschriften hebben immers de strekking te verzekeren dat degeen voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is zo enigzins mogelijk op de hoogte komt. Als ter terechtzitting blijkt dat dat belang op geen enkele wijze is geschaad, bijvoorbeeld omdat de advocaat een afschrift van zijn copie van de dagvaarding naar verdachte heeft gestuurd en blijkt dat verdachte dat afschrift tijdig heeft ontvangen, is er geen redelijke grond de dagvaarding nietig te verklaren. Ik moet wel bekennen dat in mijn opinie zo een relativering een zeldzaamheid zal zijn, omdat het belang dat door een correcte betekening wordt gediend niets mag zijn tekortgekomen. Dat betekent dat de verdachte op de hoogte moet zijn gesteld op een wijze die informatief gelijk staat aan een uitreiking van de dagvaarding; een mededeling van een bode dat verdachte volgende week weer bij de politierechter wordt verwacht is — dunkt mij — onvoldoende, omdat zo een mededeling de verdachte niet informeert op een wijze zoals een dagvaarding dat pleegt te doen.’
Het onderzoek naar de betekening had vooraf dienen te gaan aan de beoordeling van het aanhoudingsverzoek maar ook nadien had het hof, nu de raadsvrouw het belang te kennen heeft gegeven dat verzoeker bij het beroep aanwezig is en daarvoor aanhouding heeft verzocht en bovendien expliciet te kennen heeft gegeven niet gemachtigd te zijn, niet voorbij mogen gaan aan genoemd onderzoek, nu dat in casu een wezenlijk onderdeel vormt bij de beoordeling van de eventuele afstand van het aanwezigheidsrecht van verzoeker.
2.12
Daaraan doet overigens niet af dat de raadsvrouw niet heeft geklaagd over de betekening van de dagvaarding nu zij dat vanwege het feit dat zij niet was gemachtigd ook niet kon doen. Het hof heeft bij een niet verschenen verdachte nog steeds de plicht de betekening te controleren en (mede in het licht van het wel tot de bevoegdheden van de niet gemachtigde raadsvrouw gedane aanhoudingsverzoek) daarvan in proces-verbaal blijk te geven.
2.13
Zelfs indien de betekening wel in orde zou blijken te zijn, dient de rechter bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, LJN ZD1314, NJ 1999/294).
2.14
Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting blijkt niet of onvoldoende dat het Hof een afweging van al voornoemde belangen heeft gemaakt, althans blijkt niet dat het hof de laatste twee hierboven weergegeven belangen heeft afgewogen, noch waarom die belangen voorrang zouden moeten hebben boven het belang om bij de zitting aanwezig te zijn. Terwijl het hof ook niet is ingegaan op hetgeen aan het verder aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, althans het hof heeft niet gereageerd op het onderbrekingsverzoek.
2.15
Daarom is 's Hofs afwijzing van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 22 januari 2018
Femke van Baarlen