NJ 2019/289
Aanwezigheidsrecht. Art. 6 lid 3 sub c EVRM. Afwijzing aanhoudingsverzoek niet toereikend gemotiveerd.
HR 23-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:669, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 april 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, V. van den Brink, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
17/03275
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Noot
P.A.M. Mevis
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS69723:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:669, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:206, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑11‑2017
- Wetingang
Art. 6 lid 3 sub c EVRM
Essentie
Aanwezigheidsrecht. Art. 6 lid 3 sub c EVRM. ’s Hofs afwijzing van het aanhoudingsverzoek is niet toereikend gemotiveerd.
Samenvatting
Aanwezigheidsrecht. Art. 6 lid 3 sub c EVRM. Ter terechtzitting heeft de (uitdrukkelijk gemachtigde) raadsman het hof verzocht de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte aan te houden, opdat de verdachte bij die behandeling aanwezig zou kunnen zijn. Hij heeft daartoe aangevoerd nog recent contact te hebben gehad met verdachte en verbaasd te zijn over zijn afwezigheid en de mogelijkheid geopperd dat de verdachte zich in vreemdelingenbewaring bevond. Het hof heeft dat verzoek afgewezen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.