Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/3.4
3.4 Gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS297287:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk bijvoorbeeld HR 20 februari 1998, NJ 1998, 493 (Briljant Schreuders/ABP) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 443.
HR 28 april 2000, NJ 2000, 565 (Guitoneau/Midnet Tax).
HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit), Parl. Gesch. Boek 6, p. 969 (T.M.) en 977 (M.v.A. II), Levenbach 1923, p. 203, Lebens-de Mug 1981, p. 111, Nieuwenhuis 1988a, p. 116, Hesselink 1999, p. 353 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 443. Zie ook § 7.3.1.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 969 (T.M.) en Hesselink 1999, p. 353.
HR 23 juni 1989, NJ 1991, 673 (Gasbedrijf Centraal Nederland/Nieuwegein), HR 10 september 1993, NJ 1996, 3 (Den Dulk/Curaçao) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 453.
HR 25 juni 1999, NJ 1999, 602 (VvE/CSM), Parl. Gesch. Boek 6, p. 974 (M.v.A. II) en 1827 (M.v.T. Inv.), Peletier 1999, p. 97-100, Valk 1999a, p. 917, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 456-457 en Bakker 2012, p. 102. Zie ook § 1.2.3.
HR 3 december 1999, NJ 2000, 120 (Latour/De Bruijn), Rb. Middelburg 25 april 2012, LJN BY0234 (Enza/Agro Care), Rb. Rotterdam (vzr.) 1 oktober 2012, NJF 2012, 495, Peletier 1999, p. 102 en De Hoon 2010, p. 1341.
Rb. Middelburg 25 april 2012, LJN BY0234 (Enza/Agro Care), PECL 2000, p. 316, Asser/Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV*), nr. 157, DCFR 2010, p. 706 en De Hoon 2010, p. 1342.
Rijken 1983, p. 203-204.
HR 26 juni 1998, NJ 1998, 767 (Van der Lely/Taxi Hofman), HR 28 april 2000, NJ 2000, 565 (Guitoneau/Midnet Tax) en HR 11 juli 2008, NJ 2011, 185 (Stoof/Mammoet). De veranderende omstandigheden waren in deze zaken terug te voeren op gedragingen van de partijen. Dit is echter, gelet op de formulering van de Hoge Raad, geen vereiste. Art. 7:611 BW is een in § 1.2.4 behandelde kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4. Zie ook Tjittes 2012. Tjittes pleit voor een wijzigingsmogelijkheid van commerciële duurovereenkomsten onder dezelfde voorwaarden.
De artt. 6:111 PECL, III.-1:110 DCFR en 6.2.2 UP, Hesselink 1999, p. 319-363, PECL 2000, p. 328 en DCFR 2010, p. 716-718.
§ 7.3.1.
Vergelijk § 3.2.1 over de invloed van ‘eigen schuld’.
§ 5.3.1.
De omstandigheden van het geval kunnen ook veranderen door gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden. Ook deze gebeurtenissen beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. De factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ kan worden beschouwd als een restcategorie. De factor omvat iedere relevante gebeurtenis die niet valt onder § 3.2 of § 3.3. De factor omvat gedragingen van partijen die niet bij de rechtsbetrekking zijn betrokken. Hij omvat daarnaast gebeurtenissen die zich onafhankelijk van enige menselijke gedraging voltrekken. Ook bij deze factor geldt dat een gebeurtenis eveneens kan bestaan uit het uitblijven van een verwachte verandering.1
Een gebeurtenis die valt onder de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ is niet noodzakelijk op geen enkele wijze terug te voeren op een gedraging van één van de partijen. Ook een gebeurtenis die indirect het gevolg is van een gedraging van een betrokken partij valt onder deze factor. ‘Gewijzigde omstandigheden op het werk’ kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van een door de werkgever, één van de partijen bij de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer, uitgevoerde reorganisatie.2 Het antwoord op de vraag of de gebeurtenis valt onder de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ of onder de factor ‘gedragingen van de partijen bij een rechtsbetrekking’ is uiteindelijk afhankelijk van de formulering. Een rechter of auteur die benadrukt dat de veranderende omstandigheden zijn veroorzaakt door de gedraging van de partij doet een beroep op de factor ‘gedragingen van de partijen bij een rechtsbetrekking’. Doet hij dit niet, dan doet hij een beroep op de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’.
Welke factor verdient in een geval van twijfel de voorkeur? Een beroep op de factor ‘gedragingen van de partijen bij een rechtsbetrekking’ verdient de voorkeur als de gebeurtenis een direct, onmiddellijk en voorzienbaar gevolg is van de gedraging. Dit beroep legt de nadruk op de rol van de partijen bij het veroorzaken van de gebeurtenis. Het verdient de voorkeur als deze rol invloed uitoefent op de werking van de redelijkheid en billijkheid.
Een beroep op de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ verdient de voorkeur als de latere gebeurtenis verder is verwijderd van de gedraging. Dit beroep legt de nadruk op de gebeurtenis zelf. Het verdient de voorkeur als de gebeurtenis, en niet de gedraging die deze gebeurtenis indirect heeft veroorzaakt, de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt.
De invloed van de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ op de werking van de redelijkheid en billijkheid blijkt uit art. 6:258 BW.3 Onvoorziene omstandigheden kunnen op grond van de redelijkheid en billijkheid leiden tot de wijziging of ontbinding van de overeenkomst. Een onvoorziene gebeurtenis kan om verschillende redenen relevant zijn. Ik geef enkele voorbeelden. De gebeurtenis kan nakoming uitermate bezwaarlijk maken of het evenwicht tussen de prestaties van een wederkerige overeenkomst geheel verstoren.4 De gebeurtenis kan ook de zin van de overeenkomst wegnemen of het doel van de overeenkomst onbereikbaar maken.5 De gebeurtenis kan ten slotte leiden tot nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde inzichten die met zich brengen dat een vordering tot nakoming wordt afgewezen en de partij genoegen moet nemen met een schadevergoeding.6
De invloed van de factor op de werking van de redelijkheid en billijkheid is niet beperkt tot art. 6:258 BW. Hij blijkt allereerst ook uit de vergelijkbare artikelen 1:159 lid 3, 4:123 lid 1 en 5:78 sub a en 97 lid 1 BW. Hij blijkt daarnaast uit andere werkingen van de redelijkheid en billijkheid. Art. 6:258 BW is een precisering of lex specialis van art. 6:248 lid 2 BW. De mogelijkheid om een beroep te doen op art. 6:258 BW beperkt de rechtsgevolgen van art. 6:248 BW. De omvang van deze beperking is echter beperkt tot gecompliceerde gevallen waarin alleen een constitutief vonnis recht doet aan de belangen van de partijen en derden.7 Art. 6:248 BW blijft van toepassing op andere, eenvoudigere gevallen. De factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ speelt ook hier een rol.
Ik geef enkele voorbeelden. Tijdsverloop, een gebeurtenis waarop de partijen geen invloed kunnen uitoefenen, beïnvloedt het bestaan en de voorwaarden van een opzeggingsbevoegdheid van een duurovereenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid.8 Een overeenkomst die grote initiële investeringen vereist, kan pas worden opgezegd na een periode waarin het mogelijk is deze investeringen terug te verdienen.9 Veranderende omstandigheden kunnen pleiten voor een beperking van de gevolgen van een aanvankelijk redelijke exoneratieclausule.10 Een werknemer dient zich op grond van art. 7:611 BW als goed werknemer te gedragen. Hij dient in te gaan op redelijke voorstellen van de werkgever die verband houden met gewijzigde omstandigheden.11
De factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. Een gewijzigd loonindexcijfer leidt op grond van art. 1:402a lid 1 BW tot een wijziging van de alimentatieverplichting. Een reisorganisator kan een reisovereenkomst op grond van de artt. 7:504 lid 1 en 3 sub b BW opzeggen vanwege “abnormale en onvoorziene omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden.”
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Verschillende Europese rechtsstelsels, de PECL, het DCFR en de UP kennen een leerstuk dat vergelijkbaar is met art. 6:258 BW.12 Titel 7.7A BW implementeert Richtlijn 90/314/EEG (pakketreizen). Art. 4 lid 6 sub b onder ii) van deze richtlijn verbindt gevolgen aan de in art. 7:504 lid 3 sub b BW genoemde omstandigheden.
De factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Ik heb de overlap met de factor ‘gedragingen van de partijen bij een rechtsbetrekking’ hierboven beschreven.
Veranderende omstandigheden kunnen leiden tot een verstoring van het evenwicht tussen de prestaties van de partijen. De factor vertoont in dit geval een overlap met de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’.13
Een combinatie van beide factoren verdient de voorkeur. Een beroep op de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ is directer. Niet iedere verandering van de omstandigheden beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Het gevolg van deze veranderende omstandigheden is relevant. De verandering oefent invloed uit omdat zij leidt tot een onevenwichtige verdeling van de rechten en plichten.
Een enkel beroep op de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ is echter niet duidelijk. Niet iedere onevenwichtige overeenkomst leidt tot een werking van de overeenkomst. Een beroep op de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ verduidelijkt dat de partijen niet hebben gekozen voor de onevenwichtige verdeling. De onevenwichtige verdeling is niet de ‘eigen schuld’ van de verarmde partij.14 Een ovenwichtige verdeling van de rechten en plichten legt meer gewicht in de schaal als zij het gevolg is van onvoorziene omstandigheden.
De factor vertoont een vergelijkbare overlap met de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’.15 Een gebeurtenis kan ertoe leiden dat het doel van de overeenkomst niet meer kan worden bereikt. Een beroep op beide factoren verdient opnieuw de voorkeur. De gebeurtenis beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid omdat zij het doel van de overeenkomst onbereikbaar maakt. De factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ vergroot het gewicht van de onbereikbaarheid van het doel. Hij laat zien dat de partijen niet verantwoordelijk zijn voor de onbereikbaarheid van het doel.