De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/3.6:3.6 De regeling voor pre-trial discovery of documents
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/3.6
3.6 De regeling voor pre-trial discovery of documents
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS380747:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Federal rules hielden een regeling in voor verscheidene middelen om voorafgaand aan de mondelinge behandeling - trial - bewijs te vergaren, derhalve ondermeer voor verzoeken om erkenningen ("requests for admission") verhoor van getuigen door partijen buiten aanwezigheid van de rechter ("depositions ") door de wederpartij te beantwoorden vragenlijsten ("interrogatories") en ook voor het opvragen van documenten. Voor alle middelen om bewijs te vergaren gold dat de kosten waarmee de toepassing daarvan gepaard ging door de betrokken partijen steeds zelf gedragen moesten worden.
De in 1938 opgenomen regel over discovery of documents was terughoudend. Die regel kwam terecht in Rule 34 en luidde:
"Upon motion of any party showing good cause therefor and upon notice to all other parties, the court in which an action is pending may ... order any party to produce and permit the inspection and copying . „ of any designated documents ... not priviliged, which constitute or contain evidence material to any matters involved in the action."
Ten tijde van het opstellen van deze Rule had men geen hooggespannen verwachtingen over de betekenis ervan.1 Men verwachtte dat de Rule gebruikt zou worden voor het opvragen van documenten, waarvan het bestaan al bekend was, bijvoorbeeld omdat van het bestaan van een document was gebleken tijdens een deposition. Los daarvan werden er aan verzoeken om bescheiden strengere eisen gesteld, dan aan - bijvoorbeeld - verzoeken om getuigen te horen of vragen te laten beantwoorden. Zo was voor het opvragen van bescheiden anders dan bij de andere discovery devices rechterlijke tussenkomst vereist, zoals blijkt uit het woordgebruik "upon motion". Ook moest "good cause" aangetoond worden, welk begrip geen pure formaliteit2 was en werd opgenomen als een beschermende bepaling, nu men geen ervaring had met de problemen die het opvragen van bescheiden konden veroorzaken. Ook moesten de opgevraagde bescheiden zijn "material to any matter involved in the action."