Einde inhoudsopgave
Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
Artikel 51
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2020, 1 (uitgifte: 13-01-2020, kamerstukken: 35206)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 89 (uitgifte: 17-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bestuur
1.
De voorzitter van de raad roept de personen die hij als getuige of deskundige wenst te horen, op. Zonodig kan de voorzitter van de raad de oproepingen bij deurwaardersexploot doen betekenen. Tussen de dag waarop de oproeping is betekend, en die van de zitting liggen ten minste twee weken.
2.
Een ieder die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht te verschijnen.
3.
Indien de getuige of deskundige aan wie de oproeping is betekend, niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, dat een nauwkeurige beschrijving van de oproeping bevat en door de voorzitter van de raad wordt ondertekend.
4.
Het proces-verbaal van niet-verschijning levert, behoudens tegenbewijs, volledig bewijs op van hetgeen daarin staat vermeld.
5.
De voorzitter van de raad kan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de raad zitting houdt, verzoeken de getuige of deskundige bij niet verschijnen ter zitting van de raad te dagvaarden en daarbij te voegen een bevel tot medebrenging.
6.
De natuurlijke personen, bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel a, alsmede vertegenwoordigers van de daar bedoelde rechtspersonen of bestuursorganen, hebben het recht op hun verzoek als getuigen ter zitting te worden gehoord indien zij niet door de raad zijn opgeroepen.