[betrokkene 1] is lerares van [benadeelde]. Zie, naast bewijsmiddel 11 van het hof, ook bewijsmiddel 8 van de rechtbank.
HR, 09-04-2019, nr. 17/02922
ECLI:NL:HR:2019:556, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2019
- Zaaknummer
17/02922
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:556, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑04‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:366
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:2540, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2019:366, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:556
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling begaan tegen zijn kind en het in hulpeloze toestand brengen en laten van iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens de wet verplicht is. Middelen over het niet voldoen aan bewijsminimum (unus testis, art. 342.2 Sv) en het niet responderen op een ttz. in h.b. gevoerd verweer. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/02887.
Partij(en)
9 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/02922
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 juni 2017, nummer 22/004457-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2019.
Conclusie 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling begaan tegen zijn kind en het in hulpeloze toestand brengen en laten van iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens de wet verplicht is. Middelen over het niet voldoen aan bewijsminimum (unus testis, art. 342.2 Sv) en het niet responderen op een ttz. in h.b. gevoerd verweer. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/02887.
Nr. 17/02922 Zitting: 19 februari 2019 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 1 juni 2017 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1. ‘mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd’ en 2. ‘opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek als omschreven in art. 27 Sr. Verder heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (nr. 17/02887). In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt onder meer dat de onder 1 na het eerste streepje bewezenverklaarde mishandeling, bestaande uit het door de verdachte tegen de wasbak gooien en/of duwen van zijn kind, slechts berust op de verklaring van één getuige.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 02 november 2007 tot en met 23 april 2014 te Rotterdam telkens opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] 2006), met kracht
- tegen de wasbak heeft gegooid en/of geduwd (waardoor het hoofd van die [benadeelde] tegen de wasbak is aangekomen) en
- (met een stok en een slipper) tegen zijn billen en/of benen, althans het lichaam, heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden’.
6. De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest. Ten aanzien van het door de verdachte tegen de wasbak gooien en/of duwen van [benadeelde] (hierna aangeduid als [benadeelde]) zijn de bewijsmiddelen 8 en 11 van belang. Die luiden, met weglating van verwijzingen:
‘8. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 juli 2014 van de politie Eenheid Rotterdam (…) . Dit proces-verbaal houdt, onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 10 juli 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 27 november 2012 vertelde [benadeelde] tegen mij dat zijn vader hem tegen de wasbak had aangegooid. Hij had daardoor een plek boven zijn oog wat bloedde.
Op 20 maart 2013 heeft school de AMK melding gedaan. Vader had niet volgens afspraak contact met Flexus gehad. (…)
11. Een geschrift, zijnde Aandachtspunten AMK melding (…). Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (…):
28 november 2012
[benadeelde] had een paar dagen eerder een plek onder zijn oog en vertelde aan de juf dat vader hem tegen de wasbak had gegooid. (…)’
7. De door het hof als bewijsmiddel 8 gebezigde verklaring van [betrokkene 1]1.behelst, voor zover inhoudende dat [benadeelde] tegen haar vertelde dat zijn vader hem tegen de wasbak had aangegooid, een de auditu-verklaring. Uit de bewijsvoering van het hof wordt niet direct duidelijk of het hof uit de verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende dat [benadeelde] ‘een plek boven zijn oog (had) wat bloedde’, heeft afgeleid dat [betrokkene 1] die plek zelf heeft gezien. Een blik achter de papieren muur leert dat de verklaring van [betrokkene 1] – in aansluiting op de door het hof tot het bewijs gebezigde passage ‘Hij had daardoor een plek boven zijn oog wat bloedde.’ – inhoudt: ‘Ik heb goed naar [benadeelde] gekeken maar ik kon het niet goed zien, er zat een klein schrammetje.’ Gelet daarop houd ik het ervoor dat het hof de verklaring van [betrokkene 1] over de bloedende plek boven het oog van [benadeelde] heeft verstaan als een de auditu-verklaring, inhoudende hetgeen [betrokkene 1] heeft gehoord van [benadeelde]. Aldus is de bedoelde inhoud van bewijsmiddel 8 slechts te herleiden tot de eigen verklaring van [benadeelde].2.Dat geldt ook voor de hiervoor weergegeven inhoud van het als bewijsmiddel 11 gebezigde geschrift, aangezien daarin kennelijk slechts melding wordt gemaakt van hetgeen [benadeelde] tegen zijn lerares [betrokkene 1] heeft verteld.3.Nu de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden over het tegen de wasbak gooien en/of duwen en het hof zijn kennelijke oordeel dat ten aanzien van de desbetreffende mishandeling voldoende steunbewijs voorhanden is niet heeft gemotiveerd4., komt het mij voor dat het middel terecht klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde in zoverre onvoldoende met redenen is omkleed.5.
8. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, aangezien bij weglating van het in het middel bedoelde onderdeel van de bewezenverklaring de aard en de ernst van het (onder 1) bewezenverklaarde niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft. Hierbij neem ik in aanmerking dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de onder 1 na het tweede streepje bewezenverklaarde mishandeling, bestaande uit het slaan, meermalen is gepleegd6.en uit de bestreden uitspraak volgt dat het hof bij de straftoemeting in het bijzonder het onder 2 bewezenverklaarde ten nadele van de verdachte heeft meegewogen.7.
9. Het eerste middel leidt niet tot cassatie.
10. Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde door en namens de verdachte gevoerde verweer, door de stellers van het middel aldus samengevat dat hij ‘niet alles heeft kunnen waarnemen en dat hij nog altijd gelooft dat [medeverdachte] zijn kinderen niet heeft mishandeld, maar dat dat is ingegeven door familie van zijn ex-vrouw.’
11. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 01 augustus 2009 tot en met 23 april 2014 te Rotterdam, meermalen, telkens opzettelijk zijn kind, te weten [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] 2006), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en heeft gelaten, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet (meermalen):
- terwijl hij, verdachte, wist dat zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], met grote regelmaat agressie jegens die [benadeelde] toonde en
- terwijl hij, verdachte, wist dat zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], die [benadeelde] met grote regelmaat heeft geslagen en gestompt en getrapt en geschopt en
- nadat hij, verdachte, door meerdere personen was aangesproken op het slaan en schoppen door zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], en de blauwe plekken en verwondingen op en aan het lichaam van die [benadeelde], haar niet heeft aangesproken op haar mishandelingen en
- die [benadeelde] in dezelfde woning heeft laten wonen als zijn, verdachtes, partner/levensgezel, [medeverdachte], zodat de mishandelingen door die [medeverdachte] door konden gaan,
zulks terwijl die [benadeelde] geheel van verdachte en die [medeverdachte] afhankelijk was voor zijn opvoeding en verzorging.’
12. Blijkens de toelichting wordt met het in het middel omschreven verweer gedoeld op de volgende passages uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep:
‘De verdachte legt op vragen de volgende verklaring af, inhoudende:
Na het overlijden van mijn vrouw heb ik mijn kinderen [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) alleen opgevoed. Op een gegeven moment leerde ik medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) kennen. Alles ging goed tot een half jaar/driekwart jaar later. De oma van [benadeelde] en [betrokkene 2] heeft hierbij een grote rol gespeeld. Zij was het namelijk niet eens met de relatie tussen mij en [medeverdachte]. Hierdoor zijn bij [benadeelde] en [betrokkene 2] haatgevoelens ontstaan. Ik moest [medeverdachte] verlaten, terwijl [medeverdachte] alles voor [benadeelde] en [betrokkene 2] deed. Als [benadeelde] en [betrokkene 2] bij oma waren geweest, vertoonden zij vreemd gedrag. (…) [benadeelde] en [betrokkene 2] leren om niet de waarheid te verklaren. (…) In april 2014 heeft [betrokkene 2] melding gemaakt van het bij [benadeelde] geconstateerde letsel. Het klopt niet dat [medeverdachte] [benadeelde] stelselmatig heeft mishandeld. (…) Nog altijd sta ik erachter dat het een vooropgezet plan van [benadeelde] en [betrokkene 2] is geweest om [medeverdachte] uit huis te krijgen. Dit hebben zij onder invloed van oma bedacht. (…) Toen [medeverdachte] om hulp vroeg, heb ik tegen haar gezegd het te laten gaan omdat ik het gevoel had dat het wel goed zou komen. (…)
Na hervatting van het onderzoek voert de raadsman het woord tot verdediging:
Primair bepleit de verdediging vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten. Nog altijd ontkent cliënt ten stelligste de feiten te hebben gepleegd. (…) Aangaande het onder 2 ten laste gelegde merkt de verdediging nog op dat cliënt lange dagen maakte en dus niet alles heeft kunnen waarnemen. Cliënt gelooft nog altijd niet dat [medeverdachte] zijn kinderen heeft mishandeld. [benadeelde] sprak niet de waarheid.’
13. Het hof heeft in de bestreden uitspraak onder het kopje ‘Verweren’ het volgende overwogen:
‘Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) niet naar waarheid hebben verklaard en daarmee - naar het hof begrijpt - impliciet de betrouwbaarheid van hun verklaringen betwist. Voorts is betoogd dat [benadeelde] en/of [betrokkene 2] zelf verantwoordelijk zijn/is voor de bij [benadeelde] geconstateerde letsels.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hieromtrent het volgende.
[benadeelde] en [betrokkene 2] hebben gedetailleerd en consistent verklaard over het gedurende langere tijd door de medeverdachte jegens [benadeelde] toegepaste geweld en over de daardoor door [benadeelde] opgelopen letsels. Deze verklaringen komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen. Zij hebben - en ook dat maakt hun verklaringen authentiek en geloofwaardig - zich bepaalde omstandigheden ook niet weten te herinneren en hebben ook niet verzwegen, dat zij het onderling soms moeilijk hadden, ruzieden en vochten. De wijze waarop de verklaringen zijn afgelegd imponeren hierdoor ook niet als verklaringen die zijn ingefluisterd door de familie van de biologische moeder van [benadeelde] met als doel verdachte (BFK: medeverdachte) het huis uit te werken, zoals door de verdachte en de medeverdachte is beweerd. Op 23 april 2014 wordt [benadeelde] door verbalisanten na meldingen met tranen in de ogen en trillend aangetroffen. [benadeelde] verklaart reeds dan over stelselmatige mishandelingen door de medeverdachte. Dit wordt door [betrokkene 2], die ook staat te trillen en moet huilen, beaamd. Dit draagt bij aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen. Dat sprake zou zijn van 'toneelspel' zoals door de verdachte en de medeverdachte eerder is betoogd, acht het hof geenszins aannemelijk, gelet op de door de verbalisanten waargenomen gedragingen bij deze (zeer) jonge kinderen. Voor de betrouwbaarheid is tenslotte van belang dat de verklaringen van [benadeelde] en [betrokkene 2] omtrent het ontstaan van de bij [benadeelde] geconstateerde letsels op overtuigende wijze worden ondersteund door de conclusies van het rapport van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling.
Anders dan de verdachte en zijn raadsman ziet het hof dan ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [benadeelde] en [betrokkene 2] afgelegde verklaringen. Het hof zal de verklaringen van [benadeelde] en [betrokkene 2] dan ook voor het bewijs bezigen. Het voorgaande maakt dat het hof de door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s omtrent het ontstaan van de bij [benadeelde] geconstateerde letsels niet aannemelijk acht.’
14. De stellers van het middel betogen dat het hof weliswaar heeft overwogen dat de door de kinderen afgelegde verklaringen niet imponeren als verklaringen die door anderen zijn ingefluisterd met als doel om [medeverdachte] het huis uit te werken, maar dat het hof ‘geen overweging (heeft) gewijd aan het verweer, inhoudende dat verdachte zelf ervan uit is gegaan dat er sprake was van een vooropgezet plan en dat hij ervan uit is gegaan dat er geen sprake was van de door [benadeelde] (en anderen) aangegeven mishandelingen.’ Dit met de bewezenverklaring strijdige verweer zou niet in strijd zijn met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
15. Het middel neemt kennelijk tot uitgangspunt dat er hier sprake is van een Meer en Vaart-verweer. Het gaat daarbij, in de bewoordingen van Uw Raad, om een ‘betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die – indien juist – onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring’.8.
16. Het onder 2 bewezenverklaarde steunt onder meer op de volgende (onderdelen van de) bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 april 2014 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 24 april 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] namens [benadeelde]:
(…) [benadeelde] vertelt dat stiefmoeder hem regelmatig slaat. [benadeelde] geeft aan dat hij alles aan zijn vader vertelt.
De verschillende letsels zien er dusdanig ernstig uit dat het AMK heeft besloten [benadeelde] naar de spoedeisende hulp van het Ikazia ziekenhuis te brengen. De medewerkers van het AMK zien meerdere oude letsels op het lichaam van [benadeelde]. Naar het verhaal van [benadeelde] heeft zijn stiefmoeder dit letsel toegebracht.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 28 mei 2014 afgelegde verklaring van [benadeelde], geboren [geboortedatum] 2006:
(…)
[benadeelde]: Dan gaat ze eh zo doen (doet voor, hand op zijn onderbuik) met haarvoet eigenlijk zo mij omdraaien. Toen pas gaat ze op mijn buik staan.
Verhoorder : Oké. En wat voelde jij dan?
[benadeelde]: Heel veel pijn.
[benadeelde]: Toen kwam papa eh naar mij in m'n kamer. Ik zei dat [medeverdachte] op mijnbuik gestaan had. Dus toen was papa heel erg boos.
Verhoorder: Op wie?
[benadeelde]: Op [medeverdachte].9.
(…)
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 mei 2014 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 6 mei 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
(…) De avond ervoor was [benadeelde] bij zijn keel gepakt en op de grond gegooid. Ook heeft zij een keer met een spijker op zijn buik gekrast. Hij had toen littekens op zijn buik. Deze zijn nog steeds te zien. Ik heb dat aan mijn vader verteld. Hij zei dan dat hij er weer wat aan ging doen maar dat deed hij niet. (…) Ik heb een aantal keren gezien dat hij (het hof begrijpt: [benadeelde]) een rood oog had. [benadeelde] vertelde dan dat mijn stiefmoeder hem met haar vinger in zijn oog had geprikt. Ook zag ik wel eens krassen op zijn lip. Ik heb een paar keer gezien dat hij geslagen werd. Ik vertelde het aan mijn vader.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 augustus 2014 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 5 augustus 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
(…) De vriendin van mijn vader ging mijn broertje mishandelen. (…) [benadeelde] kwam wel eens naar beneden als [medeverdachte] aan het douchen was. Hij vertelde dan wat er was gebeurd. Mijn vader zei dan: "Ik ga tegen haar gillen". Dan bedoelde hij schreeuwen dat ze dat niet mocht doen. (…) Ik heb wel eens verwondingen bij [benadeelde] gezien. Een gesprongen ader in zijn oog, krassen op zijn buik, blauwe plekken in zijn gezicht. Bij zijn oren had hij veel wonden. (…) Wij hadden mijn vader vaak verteld dat [benadeelde] werd geslagen door [medeverdachte]. Hij heeft nooit geluisterd. (…)
11. Een geschrift, zijnde Aandachtspunten AMK melding (…). Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (…):
(…) 4 april 2014
[benadeelde] kwam met letsel op school: grote blauwe plek bij rechteroog/wang, kapot gebeten lip. Daarbij had hij ook boven zijn rechteroog een bult. [benadeelde] vertelt dat zijn stiefmoeder hem heeft geslagen. Directie heeft telefonisch contact opgenomen met vader. Vader zou er werk van maken.
12. Een geschrift, zijnde een AMK Dossier (…). Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (…):
(…) Hermelding school [benadeelde] 8 maart 2013:
[benadeelde] zou regelmatig blauwe plekken hebben. Afgesloten met advies aan vader om hulpverlening in te zetten.’
17. Uit de hiervoor weergegeven en de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [benadeelde] in de bewezenverklaarde periode stelselmatig ernstig werd mishandeld door [medeverdachte], dat dit bij hem heeft geleid tot diverse vormen van zichtbaar letsel, dat [benadeelde] en [betrokkene 2] meerdere keren tegen de verdachte hebben verteld dat [benadeelde] door [medeverdachte] werd mishandeld en dat de schooldirectie over de mishandelingen contact met de verdachte heeft opgenomen. Bewijsmiddel 4 houdt in dat [benadeelde] tegen de verdachte heeft gezegd dat [medeverdachte] op zijn buik had gestaan. De verdachte was toen ‘heel erg boos’ op [medeverdachte]. Bewijsmiddel 7 houdt in dat [benadeelde] wel eens naar beneden kwam als [medeverdachte] aan het douchen was en dat hij dan vertelde wat er was gebeurd. De verdachte zei dan: ‘Ik ga tegen haar gillen.’ Daarmee bedoelde de verdachte ‘schreeuwen dat ze dat niet mocht doen’. Aldus kan uit de bewijsmiddelen 4 en 7 worden afgeleid dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte] [benadeelde] meermalen heeft mishandeld. Ik wijs er verder op dat uit bewijsmiddel 6 (‘Ik heb dat aan mijn vader verteld. Hij zei dan dat hij er weer wat aan ging doen (…).’) en bewijsmiddel 11 (‘Vader zou er werk van maken.’) kan worden afgeleid dat de verdachte – anders dan hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – niet ervan uit is gegaan dat [benadeelde] en [betrokkene 2] verantwoordelijk waren voor het letsel van [benadeelde].
18. Gelet op het voorgaande is het in het middel bedoelde verweer dat de verdachte ‘ervan uit is gegaan dat er geen sprake was van de door [benadeelde] (en anderen) aangegeven mishandelingen’ en dat de verdachte ‘nog altijd gelooft dat [medeverdachte] zijn kinderen niet heeft mishandeld’ in strijd met de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat geen sprake is van een Meer en Vaart-verweer. De redenen die hebben geleid tot de verwerping van het verweer liggen genoegzaam in de bewijsvoering van het hof besloten.
19. Het tweede middel faalt.
20. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden doordat het hof de stukken te laat heeft ingezonden.
21. Nu het cassatieberoep is ingesteld op 6 juni 2017 en de stukken van de zaak op 20 februari 2018 bij de griffie van Uw Raad zijn ingekomen, is de inzendtermijn van acht maanden overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
22. Het derde middel slaagt.
23. Het eerste en tweede middel kunnen worden verworpen met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2019
Ik merk hierbij op dat het hof de verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende dat zij een schrammetje zag bij [benadeelde], niet als (steun)bewijs heeft gebruikt.
Vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247, NJ 2015/489 m.nt. Borgers en HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2483, rov. 2.4.
Daarvan was bijvoorbeeld wel sprake in HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2911, NJ 2017/91 m.nt. Reijntjes.
De overige deelklachten van middel 1 behoeven daarom geen bespreking.
Zie de als bewijsmiddelen 4 en 5 gebruikte verklaringen van [benadeelde] (‘Papa ging nog met slipper eh heel veel op m'n voeten slaan en ook met stokken op m'n voeten, dus ik kon bijna niet meer gaan lopen.’ en ‘Hij sloeg met een stok op mijn voeten. Ik voelde pijn. Ik zag beetje blauwe plekken aan mijn voet. Als mijn vader mij ging slaan op mijn voeten, sloeg hij meerdere keren achter elkaar met de stok. Soms deed hij één keer slaan met de stok.’) alsmede de als bewijsmiddelen 6 en 7 gebruikte verklaringen van zijn broer [betrokkene 2] (‘Bij [benadeelde] sloeg mijn vader ook wel eens met een stok op zijn hand.’ en ‘Mijn vader gaf [benadeelde] klappen op zijn billen en zijn benen.’)
De strafmotivering van het hof houdt onder meer in: ‘De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoontje [benadeelde]. (…) Nog erger is dat de verdachte voorts niets heeft gedaan om te voorkomen dat [benadeelde] gedurende langere tijd stelselmatig door zijn stiefmoeder [medeverdachte] werd mishandeld. (…) De verdachte had moeten ingrijpen en [benadeelde] uit handen van [medeverdachte] moeten houden. Dat hij dit niet heeft gedaan rekent het hof de verdachte zeer zwaar aan.’ Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dezelfde duur als de medeverdachte [medeverdachte], ‘hoewel de medeverdachte de stelselmatige mishandelingen heeft gepleegd. Dit is erin gelegen dat het hof verdachte gelet op zijn eigen rol in het onthouden van bescherming aan zijn zoon in dezelfde mate strafrechtelijk verantwoordelijk houdt als de medeverdachte.’
Vgl. HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4714, NJ 2007/180, rov. 3.1 en 3.2. Een zodanig verweer geldt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv. Bij een Meer en Vaart-verweer kan betrekkelijk snel zijn voldaan aan de eis dat het standpunt uitdrukkelijk moet zijn onderbouwd. Zie HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5969, NJ 2008/231, rov. 3.4.2.
Het hof geeft in een voetnoot aan dat waar in de bewijsmiddelen ‘[medeverdachte]’ staat, het hof telkens begrijpt: ‘[medeverdachte] ’.