Hof Den Haag, 01-06-2017, nr. 22-004457-16
ECLI:NL:GHDHA:2017:2540, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-06-2017
- Zaaknummer
22-004457-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2540, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑06‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:556, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑06‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoontje [slachtoffer]. Hij schroomde niet disproportioneel geweld te gebruiken om hem tot de orde te roepen. Voorts heeft de verdachte niets gedaan om te voorkomen dat [slachtoffer] gedurende langere tijd stelselmatig door zijn stiefmoeder [medeverdachte] werd mishandeld. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest.
Rolnummer: 22-004457-16
Parketnummer: 10-810262-15
Datum uitspraak: 1 juni 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboortejaar] 1971,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 1[geboortejaar] 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 november 2007 tot en met 23 april 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 2006), (meermalen) (met kracht)
- tegen de wasbak heeft gegooid en/of geduwd (waardoor het hoofd van die [slachtoffer] tegen de wasbak is aangekomen) en/of
- ( met een stok en/of een slipper) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of zijn billen en/of benen, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2009 tot en met 23 april 2014 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk zijn kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 2006), tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet (meermalen):
- terwijl hij, verdachte, wist dat zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], met (grote) regelmaat agressie jegens die [slachtoffer] toonde en/of
- terwijl hij, verdachte, wist dat zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], die [slachtoffer] met (grote) regelmaat, in ieder geval meermalen, heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of
- nadat hij, verdachte, door een of meerdere perso(o)n(en) was aangesproken op het slaan en/of schoppen door zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], en/of de blauwe plekken en/of verwondingen op en/of aan het lichaam van die [slachtoffer], haar niet, althans onvoldoende, heeft aangesproken op haar (mis)handelingen en/of
- die [slachtoffer] in dezelfde woning heeft laten wonen als zijn, verdachtes, partner/levensgezel, [medeverdachte], zodat de (mis)handelingen door die [medeverdachte] door konden gaan, zulks terwijl die [slachtoffer] geheel van verdachte en die [medeverdachte] afhankelijk was voor zijn opvoeding en/of verzorging.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 november 2007 tot en met 23 april 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 2006), (meermalen) (met kracht)
- tegen de wasbak heeft gegooid en/of geduwd (waardoor het hoofd van die [slachtoffer] tegen de wasbak is aangekomen) en/of
- ( met een stok en/of een slipper) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of zijn billen en/of benen, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2009 tot en met 23 april 2014 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk zijn kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 2006), tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet (meermalen):
- terwijl hij, verdachte, wist dat zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], met (grote) regelmaat agressie jegens die [slachtoffer] toonde en/of
- terwijl hij, verdachte, wist dat zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], die [slachtoffer] met (grote) regelmaat, in ieder geval meermalen, heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of
- nadat hij, verdachte, door een of meerdere perso(o)n(en) was aangesproken op het slaan en/of schoppen door zijn partner/levensgezel, [medeverdachte], en/of de blauwe plekken en/of verwondingen op en/of aan het lichaam van die [slachtoffer], haar niet, althans onvoldoende, heeft aangesproken op haar (mis)handelingen en/of
- die [slachtoffer] in dezelfde woning heeft laten wonen als zijn, verdachtes, partner/levensgezel, [medeverdachte], zodat de (mis)handelingen door die [medeverdachte] door konden gaan,
zulks terwijl die [slachtoffer] geheel van verdachte en die [medeverdachte] afhankelijk was voor zijn opvoeding en/of verzorging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en [getuige] (hierna: [getuige]) niet naar waarheid hebben verklaard en daarmee – naar het hof begrijpt - impliciet de betrouwbaarheid van hun verklaringen betwist. Voorts is betoogd dat [slachtoffer] en/of [getuige] zelf verantwoordelijk zijn/is voor de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hieromtrent het volgende.
[slachtoffer] en [getuige] hebben gedetailleerd en consistent verklaard over het gedurende langere tijd door de medeverdachte jegens [slachtoffer] toegepaste geweld en over de daardoor door [slachtoffer] opgelopen letsels. Deze verklaringen komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen. Zij hebben – en ook dat maakt hun verklaringen authentiek en geloofwaardig – zich bepaalde omstandigheden ook niet weten te herinneren en hebben ook niet verzwegen, dat zij het onderling soms moeilijk hadden, ruzieden en vochten. De wijze waarop de verklaringen zijn afgelegd imponeren hierdoor ook niet als verklaringen die zijn ingefluisterd door de familie van de biologische moeder van [slachtoffer] met als doel verdachte het huis uit te werken, zoals door de verdachte en de medeverdachte is beweerd. Op 23 april 2014 wordt [slachtoffer] door verbalisanten na meldingen met tranen in de ogen en trillend aangetroffen. [slachtoffer] verklaart reeds dan over stelselmatige mishandelingen door de medeverdachte. Dit wordt door [getuige], die ook staat te trillen en moet huilen, beaamd. Dit draagt bij aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen. Dat sprake zou zijn van ‘toneelspel’ zoals door de verdachte en de medeverdachte eerder is betoogd, acht het hof geenszins aannemelijk, gelet op de door de verbalisanten waargenomen gedragingen bij deze (zeer) jonge kinderen. Voor de betrouwbaarheid is tenslotte van belang dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] omtrent het ontstaan van de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels op overtuigende wijze worden ondersteund door de conclusies van het rapport van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling.
Anders dan de verdachte en zijn raadsman ziet het hof dan ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] en [getuige] afgelegde verklaringen. Het hof zal de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] dan ook voor het bewijs bezigen. Het voorgaande maakt dat het hof de door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s omtrent het ontstaan van de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels niet aannemelijk acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoontje [slachtoffer]. Hij schroomde niet disproportioneel geweld te gebruiken om hem tot de orde te roepen. Aldus handelend heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn kind geschonden, gevoelens van angst opgewekt en zijn vertrouwen geschaad, temeer nu de mishandelingen zich in de eigen woning hebben voltrokken. Dat is nu net een plek waar kinderen zich helemaal veilig moeten kunnen voelen. Van hem als vader had [slachtoffer] bescherming mogen verwachten.
Nog erger is dat de verdachte voorts niets heeft gedaan om te voorkomen dat [slachtoffer] gedurende langere tijd stelselmatig door zijn stiefmoeder [medeverdachte] werd mishandeld. Hij heeft niet willen weten dat zijn zoon zijn hulp en bescherming nodig had en alle signalen die wezen op mishandeling genegeerd. De mishandelingen door [medeverdachte] begonnen toen [slachtoffer] nog een zeer jong kind was en hebben gedurende een lange periode (met name in de periode 2012-2014 toen [slachtoffer] na een uithuisplaatsing bij zijn oma terugkeerde in de woning van zijn vader en de medeverdachte) met een hoge frequentie in de vertrouwde omgeving van [slachtoffer] plaatsgevonden. De verdachte had moeten ingrijpen en [slachtoffer] uit handen van [medeverdachte] moeten houden. Dat hij dit niet heeft gedaan rekent het hof de verdachte zeer zwaar aan.
Niettegenstaande het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2017 niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, kan naar het oordeel van het hof, gezien de ernst van de feiten, niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf. Nu [slachtoffer] niet meer bij de verdachte en [medeverdachte] woonachtig is en van enige mishandeling richting de dochter van [medeverdachte] niet is gebleken, ziet het hof - anders dan de advocaat-generaal - geen aanleiding een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Deze gevangenisstraf is van dezelfde duur als die van de medeverdachte, hoewel de medeverdachte de stelselmatige mishandelingen heeft gepleegd. Dit is erin gelegen dat het hof verdachte gelet op zijn eigen rol in het onthouden van bescherming aan zijn zoon in dezelfde mate strafrechtelijk verantwoordelijk houdt als de medeverdachte.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
In hoger beroep heeft het slachtoffer [slachtoffer] een verzoek ingediend tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten bedrage van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daartoe is onder meer aangevoerd dat nimmer een formulier is ontvangen om zich in de strafprocedure bij de rechtbank te voegen als benadeelde partij.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd ten bedrage van € 5.000,-.
Het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat het slachtoffer rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Het verzoek leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Gelet op het voorgaande zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen om een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 255, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt,
mr. H.C. Wiersinga en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2017.
Mr. C.H.M. Royakkers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.