Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/2.4.2
2.4.2 De begrippen partijautonomie en lijdelijkheid van de rechter
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS449910:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bosch-Boesjes 1991, p. 236-238; Asser, Groen & Vranken 2003, p. 65 (en de overige door hen in noot 112 genoemde literatuur(verwijzingen)); Chorus 1987; Giesen 2001, p. 23-24; Klaassen 2007, p. 1358; Smith 2004, p. 14-18; Snijders 2007, p. 81-82.
HR 22 oktober 1993, NJ 1994, 94, ro. 3.4.3.3 (Van Schijndel/Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten).
Bijv.: conclusie A-G Huydecoper onder 11 bij HR 7 juni 2002, NJ 2002, 394, JBPr 2002, 4, m.nt. H.W. Wiersma; conclusie A-G Verkade onder 3.25 bij HR 18 juni 2004, LJN A06920; de klacht in cassatie dat het hof onvoldoende lijdelijk is geweest, vermeld door A-G Langemeijer onder 3.4 bij HR 23 december 2005, LJN AU4793; conclusie A-G Timmerman onder 3.10-12 bij HR 10 februari 2006, LJN AU7 473 over de lijdelijkheid van de Ondernemingskamer.
Kamerstukken II, 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 5.
Lange tijd werd de rolverdeling tussen partijen en de rechter gekenschetst met de begrippen partijautonomie en lijdelijkheid van de rechter. In de literatuur is in discussie in hoeverre lijdelijkheid (nog) een beginsel van civiel procesrecht is.1 In rechtspraak wordt het begrip lijdelijkheid nog gebruikt, ook wel in de zin van beginsel. Zo staat in een overweging van de Hoge Raad in 1993 over de regel dat de rechter niet mag treden buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen, niet het zelfbeschikkingsrecht van een persoon voorop, maar de lijdelijkheid van de rechter:
`(...) het beginsel van lijdelijkheid van de burgerlijke rechter in gedingen die betrekking hebben op de ter vrije beschikking van partijen staande burgerlijke rechten en verplichtingen, brengt mede dat de rechter bij het aanvullen van rechtsgronden niet mag treden buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen en zich evenmin mag baseren op andere feiten en omstandigheden dan die welke de partij te wier behoeve die ambtshalve aanvulling van rechtsgronden moet plaatsvinden, aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd.'2
Ook nadien is het begrip lijdelijkheid in civiele procedures gebruikt.3 De Minister van Justitie noemde lijdelijkheid nog bij de vernieuwing van het burgerlijk procesrecht per 1 januari 2002 een beginsel, zij het met de kanttekening dat het gewicht ervan minder groot was dan voorheen.4 Wat hiervan zij, met de begrippen partijautonomie en lijdelijkheid is de rolverdeling tussen partijen en de rechter in de civiele procedure niet vast omlijnd. Partijen en de rechter verhouden zich tot elkaar als communicerende vaten. Hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden kunnen verschillen al naar gelang het gaat om de aanvang, inhoud en omvang van de procedure, het procesverloop of het einde van de procedure. Ook vinden onder invloed van de tijdgeest verschuivingen in de rolverdeling plaats. Onder invloed van sociale, economische, maatschappelijke of Europese ontwikkelingen, zoals aangestipt in par. 2.3.2, kunnen veranderende of voortschrijdende inzichten in de taken en verantwoordelijkheden van partijen en de rechter tot wijzigingen in hun bevoegdheden leiden.