artikel 119a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, Kamerstukken I 2018/19, 34608, A, pag.16
Rb. Oost-Brabant, 05-10-2023, nr. 9569040 \ CV EXPL 21-5707
ECLI:NL:RBOBR:2023:4892
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
05-10-2023
- Zaaknummer
9569040 \ CV EXPL 21-5707
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2023:4892, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 05‑10‑2023; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBOBR:2022:247, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 27‑01‑2022; (Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
JA 2024/4
M en R 2024/8 met annotatie van B. Arentz
Uitspraak 05‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Dieselfraudezaak tegen Volkswagen AG, aangebracht door een claimstichting inzake een vordering van een individuele consument met betrekking tot een nieuw gekochte VW Passat met een EA 189 motor. De kantonrechter kent een schadevergoeding toe van 10% van de nieuwprijs van de auto.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9569040 \ CV EXPL 21-5707
Vonnis van 5 oktober 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: VGDES,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Volkswagen,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk.
1. Samenvatting
1.1.
Deze zaak gaat over een nieuw aangeschafte Volkswagen Passat met een EA 189-dieselmotor, die door fabrikant Volkswagen was uitgerust met software die ervoor zorgde dat de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) in testsituaties lager was dan in de praktijk. In de volksmond wordt hierbij ook wel gesproken over ‘sjoemelsoftware’, ‘dieselgate’, het ‘emissieschandaal’ of soortgelijke benamingen.
1.2.
Vanwege een schending van de Emissieverordening en het verrichten van oneerlijke handelspraktijken veroordeelt de kantonrechter de fabrikant tot een schadevergoeding van 10% van de nieuwprijs van de auto.
2. De verdere procedure
2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 augustus 2022, waarbij onder meer bepaald is dat er een mondelinge behandeling zou volgen,- de akte van VGDES, waarbij productie 27 is overgelegd.
2.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 september 2023. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
In het (incidenteel) tussenvonnis van 27 januari 2022 heeft de kantonrechter al enige feiten vastgesteld. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis worden die hierna deels herhaald.
3.2.
Volkswagen is een Duitse autofabrikant die auto's van verschillende merken op de markt brengt, waaronder auto's met een dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
3.3.
De heer [A] (hierna: [A] ) is een consument die in februari 2012 een auto heeft gekocht met een dergelijke dieselmotor. [A] kocht deze Volkswagen Passat Variant 2.0 TDI 103 kW / 140pk Highline BlueMotion, bouwjaar 2012 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) bij autodealer [D ] in [plaats] voor een totaalbedrag van € 44.000,-.
3.4.
De betreffende auto is uitgerust met Turbocharged Direct Injection ("TDI"), een technologie waarover op de website van Volkswagen onder meer stond geschreven:
Turbocharged Direct Injection, afgekort TDI, is de naam die Volkswagen hanteert voor de schone kracht van haar dieselmotoren. Onze TDI-dieselmotoren met common-rail technologie zijn niet alleen zuinig, maar ook buitengewoon sterk. Ze zijn standaard voorzien van een gesloten roetfilter, zodat u geniet van de kracht van diesel en tegelijkertijd het milieu ontziet.
en
De Blue TDI-dieselmotor heeft naast een roetfilter ook een stikstofoxidenfilter. Zo rijdt u superzuinig en zo schoon als een benzinemotor.
3.5.
In een brochure van de Volkswagen Passat staat onder een kopje “Blue Motion Technologies” onder meer opgenomen:BlueTDI: de schoonste diesel van het moment, zonder Nox-uitstoot
3.6.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen op wereldwijde schaal auto's had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) kunstmatig laag werd gehouden, zogenaamde manipulatiesoftware (door Volkswagen overigens consequent aangeduid als ‘switching logic’). Deze software is door Volkswagen wereldwijd bij ongeveer 11 miljoen auto’s geïnstalleerd. In Nederland gaat het om ruim 175.000 auto’s die een EA 189 dieselmotor hebben.
3.7.
De software kon aan de hand van diverse parameters herkennen dat de auto zich in een testomgeving bevond. In dat geval schakelde het zogenoemde EGR-systeem over op een modus die ervoor zorgde dat de NOx-uitstoot van de auto laag bleef. Als de auto niet in testmodus reed, dan stootte de motor aanzienlijk meer NOx uit.
3.8.
Volkswagen heeft [A] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin zij manipulatiesoftware had geïnstalleerd.
3.9.
Naar aanleiding van de onthulling van de manipulatiesoftware heeft het Kraftfahrt Bundesambt (KBA), de Duitse equivalent van de RDW, Volkswagen opgedragen de bewuste auto's terug te roepen en aan te passen. Volkswagen heeft daarop een update van de software ontwikkeld (de "Update"). [A] heeft die update op 6 juli 2016 laten uitvoeren.
3.10.
De Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) heeft naar aanleiding van de dieselfraude een onderzoek gestart. Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de ACM aan Volkswagen de maximale boete van € 450.000,00 opgelegd vanwege oneerlijke handelspraktijken. In het boetebesluit heeft de ACM onder meer overwogen:
Met vermeldingen als "schoner rijden", "schoonste diesel van het moment, zonder NOx-uitstoot", "meest milieuvriendelijke en ecologisch verantwoorde dieselversie in zijn soort" wordt door Volkswagen AG gesuggereerd dat haar dieselauto's op het vlak van duurzaamheid voorbeeldige prestaties leveren, dan wel dat zij een positieve of geen negatieve invloed hebben op het milieu of het milieu minder schade toebrengen dan andere producten doen (…). Die door Volkswagen AG gebezigde milieuclaims stroken echter niet met het gebruik van software om emissieresultaten in een testprocedure te beïnvloeden en zijn daarom misleidend. Consumenten kunnen de indruk krijgen dat de betrokken auto's duurzaam en milieuvriendelijk zijn, terwijl Volkswagen AG in werkelijkheid haar zakelijk belang liet prevaleren boven de bescherming van het milieu. Volkswagen AG maakte immers gebruik van software met het doel om de testresultaten ten aanzien van de NOx-emissie te beïnvloeden. Hierdoor staat niet vast dat de Volkswagen-modellen daadwerkelijk groener, milieuvriendelijker of schoner waren dan dieselauto's van andere fabrikanten, zoals door Volkswagen AG is betoogd in communicatie die bestemd was voor consumenten(…)
De gemiddelde consument kon door genoemde milieuclaims een besluit over een overeenkomst nemen dat hij anders niet had genomen - als hij had geweten dat de testresultaten ten aanzien van NOx-uitstoot waren beïnvloed en de auto's met dat motortype door deze manipulatie ogenschijnlijk hadden voldaan aan de Euro 5-norm, en dat de dieselauto's daardoor wellicht minder schoon waren dan voorgesteld
3.11.
Volkswagen heeft bij de ACM bezwaar gemaakt tegen dit boetebesluit. Bij beslissing op bezwaar van 25 oktober 2018 heeft de ACM het bezwaar ongegrond verklaard en het boetebesluit onder aanvulling van gronden gehandhaafd. Volkswagen heeft hierna beroep tegen het boetebesluit ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Die procedure liep ten tijde van de onderhavige mondelinge behandeling nog.
3.12.
Hooggeplaatste functionarissen van Volkswagen hebben zich na het uitkomen ervan schriftelijk en mondeling uitgelaten over ‘dieselgate’. Zo heeft [B] , destijds CEO van Volkswagen een persbericht laten uitgaan met de volgende inhoud:
(…) The Board of Management at Volkswagen AG takes these findings very seriously. I personally am deeply sorry that we have broken the trust of our customers and the public.
We will cooperate fully with the responsible agencies, with transparency and urgency, to
clearly, openly, and completely establish all of the facts of this case.
Volkswagen has ordered an external investigation of this matter.
We do not and will not tolerate violations of any kind of our internal rules or of the law.
The trust of our customers and the public is and continues to be our most important asset.
We at Volkswagen will do everything that must be done in order to re-establish the trust that
so many people have placed in us, and we will do everything necessary in order to reverse
the damage this has caused. This matter has first priority for me, personally, and for our
entire Board of Management.
3.13.
Na [B] heeft een andere CEO van Volkswagen, [C ] , aan Duitse media erkend:
"Das, was wir gemacht haben, war Betrug, ja !”
3.14.
Binnen de Europese Unie zijn de typegoedkeuringen van auto’s geharmoniseerd op grond van de Kaderrichtlijn voertuigen (Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd). Op grond van art. 7 lid 1 van deze Kaderrichtlijn dient de fabrikant een aanvraag tot goedkeuring in bij de goedkeuringsinstantie in één lidstaat. Als die een aanvraag honoreert, verstrekt zij een zogenoemd typegoedkeuringscertificaat (art. 3 lid 33 Kaderrichtlijn voertuigen). Vervolgens dient de fabrikant op grond van art. 18 lid 1 Kaderrichtlijn. voertuigen van een zogenoemd Certificaat van Overeenkomst ("CvO") te voorzien. De fabrikant verklaart met de CvO dat het betreffende voertuig overeenstemt met de resultaten waarvoor typegoedkeuring is verkregen en dat op dat moment aan alle relevante regelgeving is voldaan. Na toekenning van de CvO, kan de auto overal in Europa worden gebruikt.
3.15.
In het kader van de typegoedkeuring dienen auto’s tevens te voldoen aan de Emissievordering (Verordening (EG) Nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie). In artikel 5 van die verordening is in lid 1 en 2 bepaald:
1. De fabrikanten rusten hun voertuigen zo uit dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies zodanig ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd zijn dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan kan voldoen.
2. Het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, is verboden. Dit verbod geldt niet indien:
a) het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren;
b) het instrument slechts functioneert als de motor gestart wordt, of
c) de omstandigheden in belangrijke mate zijn meegenomen in de testprocedures voor de controle van de verdampingsemissies en de gemiddelde uitlaatemissies.
3.16.
Het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof van Justitie) heeft bij arrest van 17 december 2020 (HvJ EU 17 december 2020, zaak C-693/18, ECLl:EU:C:2020:1040)
geoordeeld dat de software, zoals die door Volkswagen in de betreffende dieselauto's is geïnstalleerd, als een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5 lid 2 van Emissieverordening moet worden aangemerkt.
3.17.
In diverse landen heeft Volkswagen schikkingen getroffen met consumenten. In Nederland is dat (nog) niet het geval. Wel zijn er diverse claimstichtingen actief, waaronder VGDES. VGDES is een claimstichting die als doel heeft de belangen te behartigen van
gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van
(collectieve) gerechtelijke procedures. Zij werkt samen met de Consumentenbond.
3.18.
[A] , lid van de Consumentenbond, heeft bij akte van cessie van 22 februari 2021 zijn vorderingen op Volkswagen die verband houden met de manipulatiesoftware aan VGDES gecedeerd voor € 5.000,00 plus een mogelijke nabetaling.
3.19.
Op 22 oktober 2021 heeft [A] zijn auto tegen een inruilwaarde van € 6.000,00 verkocht aan [D ] .
3.20.
In verband met de manipulatiesoftware heeft een andere claimstichting, de Stichting Volkswagen Car Claim tegen Volkswagen en andere autofabrikanten en een groot aantal autodealers een collectieve actieprocedure aanhangig gemaakt (hierna te noemen: de SCC-procedure) voor de rechtbank Amsterdam. Die heeft vervolgens bij vonnis van 14 juli 2021 (Rb Amsterdam 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617) onder meer geoordeeld dat de betreffende autofabrikanten onrechtmatig hebben gehandeld door het hanteren van oneerlijke handelspraktijken tegenover autobezitters en het bedriegen van autobezitters bij het op de markt brengen van de betreffende auto's en dat de kopers van de auto's hierdoor schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de ook gedagvaarde autodealers auto's hebben verkocht die door de aanwezigheid van het manipulatie-instrument niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom volgens de rechtbank tegenover de autodealers recht op een vermindering van de koopprijs van de auto. De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op een bedrag van € 3.000,00 voor consumenten die een nieuwe auto hadden gekocht en een bedrag van € 1.500,00 voor consumenten die een tweedehands auto hadden gekocht. De rechtbank heeft een daartoe strekkende verklaring voor recht uitgesproken. Partijen hebben over en weer hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Die appelprocedure loopt nog.
3.21.
VGDES heeft bij andere rechtbanken procedures zoals de onderhavige aanhangig gemaakt. Dat heeft inmiddels geleid tot vonnissen van de rechtbank NoordHolland van 22 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2556, van de rechtbank NoordNederland van 4 april 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1285 en van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3770.
In al die procedures is voor recht verklaard dat Volkswagen onrechtmatig jegens de betreffende consument heeft gehandeld. In al die uitspraken is daaraan ten grondslag gelegd dat dat Volkswagen zich (onder meer) schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. In de procedures voor de rechtbanken Noord-Holland en Noord-Nederland ging het om nieuwe auto’s (achtereenvolgens een Volkswagen Golf 2.0 TDI en een Volkswagen Polo 1.2. TDI) en is in beide gevallen een schadevergoeding toegekend van € 3.000,00. In de procedure voor de rechtbank Midden-Nederland ging het om een tweedehands auto (Volkswagen Passat 1.6 TDI BlueMotion) en is een schadevergoeding toegekend van € 1.500,00.
3.22.
Het Hof van Justitie heeft op 21 maart 2023 naar aanleiding van prejudiciële vragen van een Duitse rechter verklaard voor recht (HvJ EU 21 maart 2023, zaak C-100/21, ECLI:EU:C:2023:229, (QB/Mercedes-Benz Group AG):
1) Artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 385/2009 van de Commissie van 7 mei 2009, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie,
moeten aldus worden uitgelegd dat zij, naast algemene belangen, de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan beschermen wanneer dit voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van deze laatste bepaling.
2) Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen ter zake aan de betreffende lidstaat staat om in zijn nationale recht de voorschriften vast te stellen die de vergoeding regelen van de schade die daadwerkelijk is toegebracht aan de koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007, waarbij deze vergoeding in verhouding moet staan tot de geleden schade.
4. Het geschil
4.1.
Na vermindering van eis vordert VGDES om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:1. Primair:
a. te verklaren voor recht dat Volkswagen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] ;
b. Volkswagen te veroordelen tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [A] van een bedrag van € 38.000,00 vermeerderd met de wettelijke incassokosten conform de staffel BIK alsmede de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
2. Subsidiair: indien het gevorderde onder 1b. niet wordt toegewezen, Volkswagen te veroordelen tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. lasthebber van [A] van de door [A] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3. Volkswagen te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
VGDES legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Volkswagen heeft onrechtmatig tegenover [A] gehandeld, omdat Volkswagen zich door gebruik te maken van manipulatiesoftware schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken, en omdat Volkswagen de Emissieverordening heeft geschonden.
Ten aanzien van de oneerlijke handelspraktijken sluit VGDES daarbij aan bij wat de ACM daarover in voormeld boetebesluit heeft overwogen. Kortweg komt dat erop neer dat (a) Volkswagen is aan te merken als handelaar, (b) de manipulatiesoftware is aan te merken als manipulatieinstrument in de zin van art. 5 lid 2 Emissieverordening, (c) Volkswagen heeft gehandeld in strijd met de vereisten van professionele toewijding, (d) Volkswagen zich schuldig heeft gemaakt aan een misleidende handelspraktijk als bedoeld in art. 6:193b lid 3 sub a BW en (e) Volkswagen zich schuldig heeft gemaakt aan een misleidende handelspraktijk als bedoeld in art. 6:193g aanhef sub d BW. VGDES wijst er in dat kader op dat Volkswagen een auto op de markt heeft gebracht waarin manipulatiesoftware geïnstalleerd was, terwijl Volkswagen tegelijkertijd de boodschap verkondigde dat de auto 'zuinig', 'sterk' en 'schoon' was. De auto was hierdoor schoon in testsituaties, maar stootte daarbuiten meer stikstof uit. Op ieder van deze gronden afzonderlijk en in samenhang bezien is het handelen van Volkswagen volgens VGDES als onrechtmatig aan te merken. [A] heeft schade geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Volkswagen. Volkswagen dient die schade te vergoeden, aldus VGDES. Primair vordert VGDES als schade de aankoopprijs van de auto (€ 44.000,00) minus de inruilwaarde (€ 6.000,00) daarvan. Subsidiair heeft VGDES op zitting verzocht om de schade te schatten (in plaats van te verwijzen naar de schadestaatprocedure) en daarbij rekening te houden met een percentage van de koopprijs. Daarbij zou dan volgens haar een koopprijsvermindering van 16,75% als minimum moeten gelden.
4.3.
Volkswagen voert verweer. In de kern betwist zij dat zij onrechtmatig tegenover [A] als consument heeft gehandeld. De Emissieverordening strekt volgens haar niet tot bescherming van vermogensbelangen van consumenten. VGDES kan deze relativiteitseis niet omzeilen door de schending van de Emissieverordening als een oneerlijke handelspraktijk te labelen. Volkswagen betwist verder dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. Volkswagen bestrijdt ook dat [A] schade heeft geleden als gevolg van de aanwezigheid van manipulatiesoftware in de auto. Ten slotte is er volgens Volkswagen niet voldaan aan de eis van causaal verband.
5. De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
In het tussenvonnis van 27 januari 2022 is al overwogen dat de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. De kantonrechter moet nog vaststellen welk recht op deze zaak van toepassing is. In dat kader wordt overwogen dat de vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van Volkswagen tegenover [A] als consument. Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II-Verordening (Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen) is het toepasselijke recht op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet.
5.2.
Ten aanzien van de aanwezigheid van manipulatiesoftware in door Volkswagen geproduceerde dieselauto's heeft het Hof van Justitie beslist (HvJ EU 9 juli 2020, zaak C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534 (Verein für Konsumenteninformation/Volkswagen AG)) dat wanneer voertuigen door de fabrikant ervan in een lidstaat op onrechtmatige wijze van software zijn voorzien die de emissiegegevens manipuleert alvorens deze voertuigen bij een derde in een andere lidstaat worden gekocht, de plaats waar de schade intreedt, zich in deze laatste lidstaat bevindt. Omdat [A] de Volkswagen Passat bij een autodealer in Nederland ( [D ] ) heeft gekocht, doet de gestelde schade zich naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval in Nederland voor. Dat brengt mee dat Nederlands recht van toepassing is bij de beoordeling van de vorderingen van VGDES.
Kader: onrechtmatige daad
5.3.
Artikel 13 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken bepaalt het volgende:
De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van deze sancties. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
5.4.
Bij de Richtlijn modernisering consumentenbescherming (2019/2161) is de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken gewijzigd. Toegevoegd is een nieuw artikel 11bis:
Verhaal
1. consumenten die door oneerlijke handelspraktijken schade hebben geleden, krijgen toegang tot evenredige en doeltreffende remedies, waaronder vergoeding voor de door hen geleden schade en, indien relevant, een prijsvermindering of de beëindiging van de overeenkomst. De lidstaten mogen de toepassingsvoorwaarden en de rechtsgevolgen van deze remedies bepalen. De lidstaten kunnen in voorkomend geval rekening houden met de ernst en aard van de oneerlijke handelspraktijk, de door de consument geleden schade en andere relevante omstandigheden.
2. Deze remedies doen geen afbreuk aan de toepassing van andere remedies die consumenten op grond van het Unierecht of nationale recht ter beschikking staan.
5.5.
De meest recente Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2005/29/EG (PbEU 2021, C 526/01) schrijven daarover:
1.4.3.
Verhaalsmogelijkheden voor consumenten
Bij Richtlijn (EU) 2019/2161 is een nieuw artikel 11 bis aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken toegevoegd. Op grond van dit artikel moeten de lidstaten ervoor zorgen dat consumenten die door inbreuken op de richtlijn oneerlijke handelspraktijken schade hebben geleden, toegang krijgen tot evenredige en doeltreffende remedies, met name schadevergoeding en, indien relevant, een prijsvermindering en de beëindiging van de overeenkomst, met inachtneming van de op nationaal niveau vastgestelde voorwaarden. De verhaalsmogelijkheden voor consumenten in de richtlijn oneerlijke handelspraktijken omvatten dus zowel contractuele als niet-contractuele remedies.
De voorwaarden voor de toepassing van de remedies worden door de lidstaten bepaald en kunnen factoren omvatten zoals de ernst en aard van de oneerlijke handelspraktijk, de geleden schade en andere relevante omstandigheden, indien van toepassing. De gedetailleerde rechtsgevolgen van de remedies moeten ook door de lidstaten worden bepaald, zoals of de beëindiging van de overeenkomst leidt tot de nietigheid van de overeenkomst vanaf de sluiting ervan (met de verplichting voor beide partijen om terug te keren naar de toestand van vóór de overeenkomst) of enkel tot het wegnemen van de toekomstige gevolgen ervan, op voorwaarde dat de beginselen van adequaatheid en doeltreffendheid in acht worden genomen en de nuttige werking van de richtlijn is gewaarborgd.
5.6.
In de memorie van toelichting op de Implementatiewet richtlijn modernisering consumentenbescherming heeft de wetgever (zij het wat verstopt in de transponeringstabellen) gezegd dat artikel 11bis van de gewijzigde Richtlijn oneerlijke handelspraktijken geen implementatie behoeft:
Is reeds afdoende geregeld. Indien de consument schade leidt door een oneerlijke handelspraktijk kan de handelaar worden aangesproken uit onrechtmatige daad (art. 6:193j lid 2 BW en art. 6:162 BW). De consument kan de overeenkomst ook vernietigen (art. 6:193j lid 3 BW).
Voor zover sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk worden ontbonden (art. 6:265 en 6:270 BW). Prijsvermindering kan worden aangemerkt als een vorm van gedeeltelijke ontbinding. Art. 7:22 lid 1 onderdeel b BW regelt de prijsvermindering indien sprake is van een consumentenkoop.
5.7.
Uit deze weergave volgt dat de Nederlandse wetgever ervoor heeft gekozen om oneerlijke handelspraktijken van handelaren als een onrechtmatige daad aan te merken, waarbij de bijbehorende sanctie zich vertaalt in schadevergoeding.
Er bestaat geen reden om daar anders over te denken in het geval van een schending van de Emissieverordening. In QB/Mercedes-Benz Group AG (zie hiervoor, onder 3.22) heeft het Hof van Justitie beslist dat bij gebrek aan Unierechtelijke bepalingen ter zake het aan de betreffende lidstaat staat om in zijn nationale recht de voorschriften vast te stellen die de vergoeding regelen van de schade die daadwerkelijk is toegebracht aan de koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van de Emissieverordening. Nu Nederland hiervoor geen specifieke voorschriften heeft vastgesteld, houdt de kantonrechter het ervoor dat een koper van een auto die is uitgerust met manipulatiesoftware de fabrikant volgens het burgerlijke recht moet aanspreken met een vordering uit onrechtmatige daad. Daarmee is het beoordelingskader dus zowel voor de schending van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken als voor de Emissieverordening hetzelfde.
Onrechtmatige daad algemeen
5.8.
Op grond van artikel 6:162 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan hem kan worden toegerekend, verplicht om de schade die de ander als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden. Als onrechtmatige daad wordt onder andere aangemerkt een inbreuk op het recht van een ander, een handelen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht, of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (lid 2). Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (lid 3). Artikel 6:163 BW bepaalt dat geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
Schending van de Emissieverordening
5.9.
Op grond van het hiervoor (onder 3.16) genoemde arrest van het Hof van Justitie van 17 december 2020 geldt als uitgangspunt dat de manipulatiesoftware een verboden manipulatie-instrument is in de zin van de Emissieverordening. De kantonrechter begrijpt dat Volkswagen daar het hare van vindt, maar dat zij zich bij dat oordeel neerlegt. Dit brengt met zich dat Volkswagen in strijd heeft gehandeld met een wettelijk voorschrift en daarom sprake is van onrechtmatig handelen.
5.10.
Volgens Volkswagen ziet de Emissieverordening echter niet op de bescherming van de belangen van consumenten die een auto hebben gekocht die voorzien is van manipulatiesoftware en strekt die verordening daarom niet tot bescherming tegen de schade zoals VGDES stelt dat [A] die heeft geleden.
5.11.
De kantonrechter verwerpt dat verweer. In de hiervoor onder 3.22 weergegeven uitspraak is het Hof van Justitie immers tot de conclusie gekomen dat de relevante bepalingen uit de Kaderrichtlijn (artikel 18 lid 1, artikel 26 lid 1 en artikel 46) gelezen in samenhang met de Emissieverordening (artikel 5 lid 2), zo moeten worden uitgelegd dat zij, naast de algemene belangen, de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan beschermen, wanneer dat voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van de Emissieverordening.
5.12.
Het Hof van Justitie overweegt hiertoe dat alle voertuigen overeenkomstig de Kaderrichtlijn een EG-typegoedkeuring moeten hebben en dat deze goedkeuring alleen kan worden verleend indien het betrokken voertuig voldoet aan de bepalingen van de Emissieverordening (rechtsoverweging 77). Fabrikanten zijn daarbij op grond van de Kaderrichtlijn verplicht aan een individuele koper van een voertuig een CvO af te geven (rechtsoverweging 78). Dit document is vereist voor de registratie en de verkoop of het in het verkeer brengen van het voertuig. Bovendien verschaft het de verzekering dat het voertuig ten tijde van de fabricage aan alle regels voldoet (rechtsoverweging 79). Het CvO biedt de individuele koper van een voertuig daarmee in het bijzonder bescherming tegen het gevaar dat een fabrikant zijn verplichting niet nakomt om een voertuig op de markt te brengen dat voldoet aan de Emissieverordening (rechtsoverweging 82). Kort gezegd ziet de Kaderrichtlijn in samenhang met de Emissieverordening volgens het Hof van Justitie dus (ook) op de bescherming van de (vermogens)belangen van een individuele koper die een voertuig koopt dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument.
5.13.
In het kader van het begroten van de schade van de individuele koper overweegt het Hof van Justitie wederom in algemene zin dat de Kaderrichtlijn in samenhang met de Emissieverordening (ook) ziet op de bescherming van de (vermogens)belangen van een individuele koper die een voertuig koopt dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument (rechtsoverweging 88). Vervolgens overweegt het Hof van Justitie dat een individuele koper van een motorvoertuig van de fabrikant van dat voertuig kan eisen dat dit voertuig niet wordt uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van de Emissieverordening (rechtsoverweging 89). Als een voertuig wel met een verboden manipulatie-instrument is uitgerust, dienen de lidstaten volgens het Hof van Justitie ervoor te zorgen dat de koper van dat voertuig recht heeft op schadevergoeding van de fabrikant van dat voertuig wanneer deze koper door dit instrument schade heeft geleden (rechtsoverweging 91).
5.14.
Volkswagen heeft op de mondelinge behandeling van 18 september 2023 betoogd dat het Hof van Justitie heeft bedoeld dat de Kaderrichtlijn in samenhang met de Emissieverordening uitsluitend ziet op de bescherming van de belangen van de individuele koper die een voertuig koopt dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument voor zover het betreffende voertuig niet geregistreerd of doorverkocht kan worden, omdat de EG-typegoedkeuring niet meer geldig is dan wel is ingetrokken en de consument daardoor schade heeft geleden. Dit betoog berust naar het oordeel van de kantonrechter op een onjuiste (want: te beperkte) lezing van de overwegingen van het Hof van Justitie.
5.15.
Volkswagen verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de rechtsoverwegingen 83 en 84 van het arrest van het Hof van Justitie. Daarin gaat het Hof van Justitie nader in op de situatie waarin de goedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuring heeft verleend, zonder dat die instantie op de hoogte was van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument. Het Hof van Justitie zet eerst uiteen dat dit kan leiden tot intrekking van de EG-typegoedkeuring door de goedkeuringsinstantie of het verlenen van een nieuwe EG-typegoedkeuring (rechtsoverweging 83). Ook kan het afbreuk doen aan de geldigheid van de EG-typegoedkeuring en in het verlengde daarvan aan die van het CvO (rechtsoverweging 84). Tot slot overweegt het Hof van Justitie dat een verboden manipulatie-instrument gelet hierop “met name” onzekerheid kan scheppen over de mogelijkheid om het voertuig te registeren, te verkopen of in het verkeer te brengen en dat die onzekerheid schade met zich mee kan brengen (rechtsoverweging 84). De kantonrechter leest rechtsoverweging 83 en 84 aldus dat het Hof van Justitie – na de algemene uiteenzetting die leidt tot de conclusie in rechtsoverweging 82 – voorbeelden geeft van onzekerheden/beletselen waar consumenten tegenaan kunnen lopen als hun voertuig is voorzien van een verboden manipulatie-instrument. Als het Hof van Justitie zou hebben bedoeld dat consumenten alleen maar bescherming aan de Kaderrichtlijn en de Emissieverordening kunnen ontlenen als een van de specifiek genoemde risico’s zich voordoet (het risico van het niet kunnen registreren of doorverkopen van het voertuig omdat de typegoedkeuring niet meer geldig is en/of is ingetrokken), dan het voor de hand gelegen als het Hof van Justitie dat in haar beoordeling expliciet had overwogen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Juist als zou moeten worden aangenomen dat, zoals Volkswagen zelf stelt, het Hof van Justitie bij de beantwoording van de prejudiciële vragen heeft geabstraheerd van de nuances in de vraagstelling van de betreffende Duitse rechter en het Hof daarbij enkele vragen heeft geherformuleerd tot een algemene vraag, ligt een beperkte lezing als door Volkswagen wordt voorgestaan niet voor de hand.
5.16.
De kantonrechter vindt dan ook dat er aan het door artikel 6:163 BW gestelde relativiteitsvereiste is voldaan. Het verweer van Volkswagen op dit punt faalt daarom en staat aan een vordering tot schadevergoeding niet in de weg.
Onrechtmatige daad - oneerlijke handelspraktijken
5.17.
Volkswagen voert aan dat uitgangspunt in het Nederlands en Europees consumentenrecht is dat er slechts in uitzonderingsgevallen ruimte is voor aansprakelijkheid van de producent. Voor zover dit al juist is, doet dat voor deze procedure niet ter zake, omdat de kantonrechter binnen de stellingen van VGDES alleen hoeft te beoordelen of Volkswagen kan worden gezien als handelaar in de zin van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken en of zij een oneerlijke of misleidende handelsactiviteit heeft verricht. Als dat zo is, is Volkswagen aansprakelijk voor de (eventuele) schade.
Is Volkswagen een handelaar?
5.18.
Volgens Volkswagen is voor de kwalificatie als handelspraktijk bepalend of er directe interactie plaatsvindt met consumenten. Voor zover Volkswagen daarmee bedoelt te stellen dat zij dat niet doet en daarom geen handelaar is in de zin van de wettelijke regeling in het BW inzake oneerlijke handelspraktijken (hierna: de WOH), overweegt de kantonrechter als volgt.
5.19.
De WOH vormt de implementatie van de Europese richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen tegenover consumenten (Richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt). Een handelaar is volgens de definitie van artikel 6:193a lid 1 sub b BW een natuurlijke of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Gezien het doel van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken moet het begrip ‘handelaar’ ruim worden uitgelegd.
5.20.
VGDES voert terecht aan dat, hoewel Volkswagen over het algemeen niet direct zaken doet met consumenten, zij wel actief betrokken is geweest bij het verkoopproces met consumenten zoals [A] . Volkswagen heeft de auto’s immers geproduceerd, geëxporteerd, en in samenwerking met de Nederlandse importeur [E] B.V. (" [E] ") doorverkocht aan autodealers. Zij heeft aan deze autodealers, waaronder [D ] (waar [A] de auto heeft gekocht), standaardmateriaal voor marketingdoeleinden verstrekt, zoals een brochure. Volkswagen heeft zelf ook (in Nederland en in andere landen) zeer actief reclame gemaakt voor haar merk en auto’s op televisie, internet en via andere kanalen. Gelet op het vorenstaande is Volkswagen naar het oordeel van de kantonrechter wel zodanig actief betrokken bij het verkoopproces met consumenten dat zij als handelaar heeft te gelden in de zin van artikel 6:193a, lid 1 sub b BW. Mede in aanmerking genomen dat dat het Hof van Justitie in de in r.o. 3.22. genoemde uitspraak heeft uitgesproken dat de Kaderrichtlijn gelezen in samenhang met de Emissieverordening ertoe strekt de belangen van een individuele koper van een motorvoertuigen tegenover de fabrikant ervan te beschermen, zou een effectieve bescherming van een auto kopende consument ernstig worden ondermijnd als het verbod op oneerlijke handelspraktijken slechts zou gelden voor de laatste schakel in de verkoopketen naar de consument.
Is sprake van handelspraktijken?
5.21.
De vervolgvraag is of sprake is van een handelspraktijk van Volkswagen tegenover consumenten als [A] . Volgens artikel 6:193a lid 1 sub d BW is een handelspraktijk iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten.
5.22.
De kantonrechter is van oordeel dat Volkswagen in het onderhavige geval een handelspraktijk heeft verricht, bestaande uit het fabriceren van auto's die voorzien waren van verboden manipulatiesoftware ten behoeve van het verkrijgen van een typegoedkeuring, het vervolgens afgeven van een CvO en het daarna (in Europa, waaronder Nederland) op de markt brengen van de auto’s zodat deze konden worden verkocht en geleverd aan kopers. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft Volkswagen voor de marketing van de auto’s gebruik gemaakt van verschillende communicatiemiddelen, zoals publicatie van informatie op websites en het opstellen van brochures voor de consument. De productie en de daarmee samenhangende marketing van de auto’s door Volkswagen hadden naar het oordeel van de kantonrechter tot doel om de betrokken auto's aan consumenten te verkopen en te leveren, althans om de verkoop van de auto's te bevorderen. Dat zijn wel degelijk handelspraktijken als bedoeld in de WOH.
Oneerlijke handelspraktijken in de WOH
5.23.
Volgens artikel 6:193b lid 1 BW handelt een handelaar onrechtmatig tegenover een consument indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Het tweede lid van dit wetsartikel bepaalt dat een handelspraktijk oneerlijk is indien een handelaar handelt:
a. in strijd met de eisen van professionele toewijding, en
b. het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
5.24.
Verder is in lid 3 van voornoemd wetsartikel, voor zover hier van belang, bepaald dat een handelspraktijk in het bijzonder oneerlijk is indien een handelaar een misleidende handelspraktijk verricht als bedoeld in de artikelen 6:193c tot en met 6:193g BW.
Heeft Volkswagen zich schuldig gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken?
5.25.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend, op grond van (a) de algemene vereisten van artikel 6:193b lid 2 BW, (b) artikel 6:193c BW (misleidende handelspraktijk algemeen), en (c) artikel 6:193g BW (zwarte lijst misleidende handelspraktijk). Het gaat hier om drie afzonderlijke gronden, die elk (afzonderlijk) tot de conclusie leiden dat Volkswagen een handelspraktijk heeft verricht die oneerlijk is en daarmee onrechtmatig tegenover [A] heeft gehandeld. De kantonrechter licht dit toe.
(a) Oneerlijke handelspraktijk ingevolge artikel 6:193b lid 2 BW
5.26.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Volkswagen in de gegeven omstandigheden als handelaar gehandeld in strijd met de eisen van professionele toewijding, als bedoeld in artikel 6:193b lid 2 onderdeel a BW.
5.27.
Volgens artikel 6:193a lid 1 sub f BW wordt onder professionele toewijding verstaan: “[het] normale niveau van bijzondere vakkundigheid en van zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten mag worden verwacht, in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor die handelaar geldende professionele standaard en eerlijke marktpraktijken”. De installatie, het gebruik en het verzwijgen van verboden manipulatiesoftware in (diesel)auto's die voor de consumentenmarkt worden geproduceerd, is naar het oordeel van de kantonrechter zonder meer in strijd met het zorgvuldig handelen dat van een professionele autofabrikant als Volkswagen mag worden verwacht. De consument moet er op kunnen vertrouwen dat de auto die hij koopt of overweegt te kopen geen verboden onderdelen bevat. Door het op de markt brengen van de betrokken auto’s heeft Volkswagen tegenover consumenten de indruk gewekt dat deze aan de wettelijke eisen voldeden. Dat was echter niet het geval, omdat de typegoedkeuringen werden verkregen door gebruikmaking van een verboden manipulatie-instrument, of, in de woorden van [C ] door “Betrug” (bedrog).
5.28.
Met betrekking tot de voor Volkswagen geldende bijzondere vakkundigheid overweegt de kantonrechter het volgende. Wat de voor een handelaar geldende professionele standaard is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het niveau van de voor een handelaar geldende standaard kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de handelsgebruiken in een bepaalde sector, een gedragscode of een afgelegde eed of belofte.
5.29.
VGDES heeft erop gewezen dat Volkswagen lid is van de Europese brancheorganisatie voor autofabrikanten (ACEA) en zij zich daarom heeft gecommitteerd aan de branchecode Automotive Industry Guiding Principles to Enhance Sustainability Performance in the Supply Chain. Daarin is onder andere opgenomen dat het streven van de autofabrikanten is om hun ecologische voetafdruk te verkleinen. Daarnaast wijst VGDES op het eigen duurzaamheidsbeleid (Environmental policy) van Volkswagen, waarin zij zich ten doel stelt om haar impact op het milieu tot een minimum te beperken en bij te dragen aan
oplossingen voor milieuproblemen, zowel op regionaal als mondiaal niveau.
Volkswagen heeft in deze procedure de toepasselijkheid van de Guiding Principles niet betwist. Evenmin heeft zij de juistheid van de weergegeven doelstelling uit haar eigen Environmental policy weersproken. Volgens Volkswagen echter uit haar streven om haar impact op het milieu terug te brengen zich in een breed en uitgebreid milieubeleid met een holistische benadering. Dat milieubeleid ziet niet alleen op de uitstoot van de voertuigen die zij produceert: de kern ervan wordt gevormd door de continue verbetering van fabricageprocessen en -faciliteiten, milieuvriendelijk gebruik van materialen
en de ontwikkeling van (nieuwe) duurzame technologieën.
5.30.
De kantonrechter kan daar kort over zijn: hij ziet niet in op welke wijze het doelbewust inzetten van manipulatiesoftware - waardoor onder normale gebruiksomstandigheden miljoenen door haar gefabriceerde auto’s veel meer voor het milieu schadelijke stikstofoxiden uitstoten dan in een testsituatie - op enigerlei wijze te rijmen is met het breed uitgemeten streven van Volkswagen om haar impact op het milieu te verkleinen. De conclusie is dan ook dat zij heeft gehandeld in strijd met het normale niveau van bijzondere vakkundigheid.
5.31.
Ten slotte is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan het cumulatieve vereiste dat door het handelen van Volkswagen het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt, als bedoeld in artikel 6:193b lid 2 onderdeel b BW. Bij de aankoop van een product mag de consument ervan uitgaan dat een producent voldoet aan alle voorwaarden voor het op de markt brengen van het product. Wanneer een producent een product aanbiedt dat niet voldoet aan de voorwaarden voor het op de markt brengen daarvan, althans waarvan de vaststelling dat het voldoet is gemanipuleerd, en minder schoon is dan gesuggereerd, is per definitie sprake van het merkbaar beperken van het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen. Volkswagen heeft door haar handelwijze met betrekking tot het gebruik van de manipulatiesoftware voor de consument de mogelijkheid ontnomen om een volledig geïnformeerde keuze te maken. Het standpunt van Volkswagen dat, samengevat, milieu- en duurzaamheidsoverwegingen bij de gemiddelde consument een zeer ondergeschikte rol spelen bij de aanschaf van een auto, kan haar in dit verband niet baten. De vraag of en in hoeverre consumenten zich bij hun aankoopbeslissing laten leiden door milieuoverwegingen is namelijk een andere dan de vraag of consumenten ook de betreffende auto’s zouden hebben gekocht als ze hadden geweten dat deze waren voorzien van manipulatiesoftware. Overigens gaat ook dat standpunt van Volkswagen niet op, nu dit gemotiveerd is weersproken door VGDES en Volkswagen dit standpunt in het licht daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter licht dit nader toe in rechtsoverweging 5.45 en verder, (waar wordt ingegaan op het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade van [A] ).
(b) Misleidende handelspraktijken ingevolge artikel 6:193c lid 1, aanhef en onder b BW
5.32.
Naar het oordeel van de kantonrechter is verder sprake van een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b lid 3 sub a BW.
5.33.
Een handelspraktijk is op grond van artikel 6:193c lid 1, aanhef en onder b, BW misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden. Het kan daarbij gaan om de algemene presentatie van informatie ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, zoals bijvoorbeeld voordelen, uitvoering, samenstelling, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, specificatie, van het gebruik te verwachten resultaten of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen. Het gaat erom of een gemiddelde consument door de (onjuiste) informatie op het verkeerde been kan worden gezet en of die informatie van dien aard is dat deze de gemiddelde consument er toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. In het geval dat sprake is van een misleidende handelspraktijk, hoeft niet aanvullend te worden nagegaan of de betreffende handelspraktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding (HvJ EU 16 april 2015, zaak C-388/13, ECLI:EU:C:2015:225 (Nemzeti/UPC).
5.34.
Bij misleidende informatie kan het naar het oordeel van de kantonrechter ook gaan om milieuclaims of 'groene claims'. VGDES heeft in dit kader verwezen naar de Richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/29 EG betreffende oneerlijke handelspraktijken. Met dergelijke claims wordt de indruk gewekt dat een product een positieve of geen negatieve invloed heeft op het milieu of dat het product het milieu minder schade toebrengt dan andere producten doen. Consumenten moeten milieuclaims van handelaren kunnen vertrouwen. Milieuclaims dienen daarom, om niet misleidend te zijn, op duidelijke, specifieke, ondubbelzinnige en correcte wijze te worden gepresenteerd. Volgens artikel 6 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken kan een milieuclaim misleidend zijn indien deze gepaard gaat met onjuiste informatie en daarom op onwaarheden berust. Een milieuclaim kan ook misleidend zijn als de informatie feitelijk klopt, maar de claim de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen. Ook wanneer milieuclaims zijn gebaseerd op vage en algemene verklaringen betreffende milieuvoordelen zoals "milieuvriendelijk", "ecologisch", "duurzaam", "goed voor het milieu", "klimaatvriendelijk" of "vriendelijk voor het milieu" kunnen milieuclaims misleidend zijn. Dergelijke claims kunnen oneerlijke handelspraktijken opleveren wanneer ze de gemiddelde consument kunnen bedriegen en hem ertoe kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
5.35.
VGDES heeft in de randnummers 3.2. tot en met 3.5. van haar dagvaarding voorbeelden gegeven van de claims die Volkswagen heeft gedaan over de Volkswagen
Passat en de technologieën die in dat type auto zijn geïmplementeerd, zoals “Krachtig. Schoon. Zuinig. Alles kan."; "Zuinige motoren. Beter voor het milieu."; "BlueMotion Technology. Zuinig en milieuvriendelijk rijden."; "TDI. De krachtige, zuinige diesel."; "Minder CO2-uitstoot"; "schoonste diesel van het moment, zonder NOx-uitstoot”.
Met die uitingen heeft Volkswagen het naar het oordeel van de kantonrechter doen voorkomen dat haar dieselauto's (voorzien van een EA 189 motor) op het vlak van milieu en duurzaamheid voorbeeldige prestaties leveren, althans het milieu minder schade toebrengen dan andere auto's.
5.36.
Volkswagen stelt dat VGDES ter onderbouwing van haar voorbeelden screenshots heeft overgelegd van haar website uit 2013 en niet uit 2012 (het jaar waarin [A] de auto kocht), en die ook niet zien op het model van [A] . Volkswagen vindt het verder niet aannemelijk dat [A] de ruim een jaar oude marketingmaterialen van de Passat uit 2011 heeft gezien. Relevant is dat voor de kantonrechter echter allemaal niet, omdat Volkswagen niet ontkent dat zij ten tijde van de aankoop van de auto door [A] deze, of soortgelijke, uitingen of claims heeft gedaan over de TDI-motor (en -techniek) waarmee die auto is uitgerust.
5.37.
De door Volkswagen gedane milieuclaims stroken naar het oordeel van de kantonrechter niet met de installatie en het gebruik van manipulatiesoftware om de emissieresultaten van de betreffende auto's in een testomgeving te beïnvloeden. Over de invloed op die testresultaten zijn door beide partijen rapporten overgelegd: VGDES heeft een rapport van TNO overgelegd en Volkswagen een rapport van de Umwelt Bundesamt (de Duitse Milieudienst). Volkswagen miskent bij de interpretatie van die rapporten dat het er niet om gaat dat, zoals zij stelt, haar auto’s in vergelijking tot voorgaande modellen en modellen van concurrenten schoner of duurzamer waren. Het gaat erom dat haar auto’s in weerwil van haar claims veel meer NOx uitstootten dan de op grond van de Euro 5-norm toegestane hoeveelheid van 180 mg/km (787 mg/km volgens het rapport van Umwelt Bundesamt en 738 mg/km volgens TNO). In het licht van die rapporten is Volkswagen er dan ook niet in geslaagd de juistheid van haar claims in de hiervoor aangehaalde uitlatingen aan te tonen. De uitlatingen moeten daarom als misleidend worden beschouwd.
5.38.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat Volkswagen door tegenover de consument te verzwijgen dat de testresultaten zijn gemanipuleerd door het gebruik van manipulatiesoftware, essentiële informatie aan de consument heeft onthouden die van belang was voor diens aankoopbeslissing.
5.39.
De kantonrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat Volkswagen in de periode van de aankoop door [A] informatie heeft verstrekt die feitelijk onjuist was of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst kon nemen dat hij anders niet had genomen.
(c) Misleidende handelspraktijk ingevolge artikel 6:193g, aanhef en onder d, BW
5.40.
Ten slotte is naar het oordeel van de kantonrechter ook sprake van een misleidende handelspraktijk van Volkswagen als bedoeld in artikel 6:193g, aanhef en onder d, BW. Uit artikel 6:193g BW volgt dat het onder alle omstandigheden misleidend is om te beweren dat een handelaar of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen terwijl dat niet het geval is, of om iets dergelijks te beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring is voldaan. Het betreft hier een per definitie oneerlijke handelspraktijk.
5.41.
Volkswagen heeft in dieselauto's met een EA 189 motor manipulatiesoftware geïnstalleerd om de uitstoot van stikstofoxide in een testomgeving te beïnvloeden, terwijl deze modus bij normaal gebruik op de weg was uitgeschakeld. Zoals het Hof van Justitie heeft vastgesteld, was hiermee sprake van het gebruik van een door de Emissieverordening verboden manipulatie-instrument. Door de installatie en het gebruik van de software in de betreffende auto’s heeft Volkswagen naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de voorwaarden voor de ontvangen typegoedkeuring voldaan en zijn er voor deze auto's ten onrechte typegoedkeuringen afgegeven. Nadien heeft Volkswagen de auto's ten onrechte van een CvO voorzien en doorverkocht/geleverd aan de importeurs, aangezien de auto's niet in overeenstemming met de typegoedkeuringsvoorschriften van de EU waren. Hiermee is sprake van een misleidende handelspraktijk.
5.42.
Voor zover Volkswagen zich erop beroept dat de afgegeven typegoedkeuring niet door het KBA is ingetrokken, kan dat verweer haar naar het oordeel van de kantonrechter niet baten. Dit verweer van Volkswagen gaat eraan voorbij dat het KBA Volkswagen heeft opgedragen om de betreffende auto's terug te roepen en aan te passen, omdat de typegoedkeuring op basis van onjuiste informatie is verkregen.
Conclusie onrechtmatig handelen
5.43.
De conclusie is dat Volkswagen zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Emissieverordening en oneerlijke handelspraktijken jegens [A] heeft verricht. Daarmee heeft Volkswagen onrechtmatig tegenover [A] gehandeld.
Toerekening
5.44.
Het onrechtmatig handelen kan ook aan Volkswagen worden toegerekend. Zij betwist dat overigens ook (terecht) niet.
Schade en causaal verband
5.45.
Het onrechtmatig handelen van Volkswagen tegenover [A] als consument verplicht Volkswagen om de daardoor door [A] geleden schade te vergoeden. Beoordeeld dient te worden of [A] ook daadwerkelijk schade heeft geleden en, zo ja, of tussen het onrechtmatig handelen van Volkswagen en de schade een causaal verband bestaat.
5.46.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd (vgl. HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315).
5.47.
Bij de beoordeling van de schade en het causaal verband dient er een vergelijking te worden gemaakt tussen de vermogenstoestand waarin de benadeelde in werkelijkheid verkeert en de vermogenstoestand waarin hij zou hebben verkeerd wanneer het onrechtmatig handelen wordt weggedacht. De benadeelde dient in beginsel te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat hij schade heeft geleden en dat die schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen. Maar aan de benadeelde mogen in dit verband geen strenge eisen worden gesteld, omdat de pleger van de onrechtmatige daad de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat er in de hypothetische situatie zou zijn gebeurd. De Hoge Raad heeft dit uitdrukkelijk eerder zo geoordeeld in een zaak over inkomensschade als gevolg van verminderd arbeidsvermogen na een ongeval (HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, r.o. 3.2). De kantonrechter ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen in het onderhavige geval (vlg. de conclusie van 28 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:532, randnummer 3.49, waarin AG Valk pleit voor een algemene (bewijs)regel in dit verband). Er geldt kortom een verlaagde bewijsstandaard (geen strenge eisen) en voor het bewijs volstaat een inschatting van verwachtingen aan de hand van een afweging van goede en kwade kansen. Deze opvatting strookt ook met de beginselen van adequaatheid en doeltreffendheid die in acht moeten worden genomen om de nuttige werking van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken te waarborgen.
5.48.
De door [A] geleden schade en het causaal verband tussen deze schade en het onrechtmatig handelen van Volkswagen, dient dus te worden bepaald door een vergelijking te maken tussen de daadwerkelijke vermogenssituatie waarin [A] is komen te verkeren door de aankoop van de auto en de situatie waarin hij (vermoedelijk) zou hebben verkeerd als de onrechtmatige gedraging van Volkswagen achterwege zou zijn gebleven (dus wanneer de auto niet zou zijn uitgerust met de (verboden) manipulatiesoftware en geen misleiding had plaatsgevonden).
5.49.
De feitelijke situatie is bekend en bestaat eruit dat [A] een auto heeft gekocht die is uitgerust met manipulatiesoftware, waarvan [A] niet op de hoogte was en ook niet kon zijn. Waarbij de auto bovendien niet voldeed aan de door Volkwagen in marketinguitingen geclaimde milieuprestaties.
5.50.
De kantonrechter moet vervolgens de vraag beantwoorden in welke situatie [A] (vermoedelijk) zou hebben verkeerd als de auto bij aankoop geen manipulatiesoftware bevatte en de daadwerkelijke (milieu-)prestaties van de auto bekend waren. In dat geval zijn er in hoofdlijnen twee scenario’s denkbaar.
5.51.
In het eerste scenario zou [A] de auto in het geheel niet hebben gekocht. Hij had dan het bedrag van de aankoopsom van de auto nog in zijn vermogen. Maar aangezien [A] een auto nodig had zou hij dan naar alle waarschijnlijkheid dat bedrag (deels) aan de aankoop van een andere auto hebben besteed. Het moet ervoor gehouden worden dat de aankoopsom van die auto niet door oneerlijke handelspraktijken beïnvloed zou zijn. [A] zou in die situatie dus niet een auto hebben gekocht die in werkelijkheid minder waard was dan de aankoopsom.
5.52.
In het tweede scenario zou [A] nog wel bereid zijn geweest om de auto te kopen, maar dan zonder dat die auto behept was met sjoemelsoftware en zonder onterecht gemaakte groene claims ter promotie van de auto die niet zouden kunnen worden waargemaakt.
5.53.
VGDES heeft primair bepleit dat in de hypothetische situatie het eerste scenario zich had voorgedaan. VGDES stelt in dat verband dat [A] van de aankoop had afgezien als hij had geweten dat Volkswagen de auto had voorzien van manipulatiesoftware en de auto niet de duurzaamheids-, zuinigheids- en milieueigenschappen had die Volkswagen ten onrechte aan de auto had toegeschreven. [A] heeft op de mondelinge behandeling bevestigd dat hij achter de stellingen staat die in dat kader door VGDES zijn ingenomen.
5.54.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de auto (in beide hiervoor geschetste scenario’s) in de hypothetische situatie over andere – minder gunstige – eigenschappen had beschikt dan in de daadwerkelijke situatie, in ieder geval voor wat betreft de milieuprestaties. Althans, aan de auto konden in die situatie geen betere milieuprestaties worden toegedicht, (mede) omdat de testresultaten in dat geval niet zouden zijn gemanipuleerd. In navolging van de rechtbank Amsterdam in de SCC-procedure, gaat de kantonrechter ervan uit dat milieu en duurzaamheid een rol kunnen spelen bij een aankoopbeslissing en dat (ook in de jaren waarin de auto werd gekocht) sprake is van een “groeiend milieubewustzijn”. Dat consumenten milieuvervuiling als ongewenst zien, betekent nog niet automatisch dat consumenten ook bereid zijn dat aspect in hun eigen aankoopbeslissing (zwaar) te laten meewegen. Het betekent echter wel dat als zij de keuze zouden hebben tussen twee auto’s, waarvan de een schoner en milieuvriendelijker is dan de ander, maar die overigens precies gelijk zouden zijn, de meeste consumenten zouden kiezen voor de schonere en milieuvriendelijkere auto. Voor een milieuvriendelijkere auto kan dus een hogere koopprijs worden gevraagd.
5.55.
Volkswagen heeft weliswaar een beroep gedaan op een door haar ingebracht onderzoek waaruit zou blijken dat milieuoverwegingen voor consumenten nauwelijks een rol spelen bij de aankoopbeslissing van een auto, maar VGDES heeft daartegenover terecht naar voren gebracht dat dat onderzoek is uitgevoerd onder slechts 36 personen in de Britse stad Bath, een stad ter grootte van Alkmaar. Van een gedegen en representatief onderzoek is daarmee geen sprake en de kantonrechter hecht hier daarom weinig waarde aan. Bovendien heeft Volkswagen bij haar marketingactiviteiten ook ingespeeld op het “groeiende milieubewustzijn” bij potentiële autokopers door er uitdrukkelijk op te wijzen dat haar motoren schoon zijn en het milieu ontzien. Dat wijst erop dat Volkswagen zelf ook van mening is (of was) dat milieuoverwegingen een rol kunnen spelen voor consumenten bij de aankoop van een auto.
5.56.
Nu milieu en duurzaamheid een zekere rol kunnen spelen bij de aankoopbeslissing van een auto, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat [A] de auto niet had gekocht als de auto geen manipulatiesoftware bevatte en de daadwerkelijke (milieu-) prestaties van de auto bekend waren, zoals [A] op zitting ook heeft bevestigd. Er is kortom sprake van causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Volkswagen en de hierna te bespreken schade van [A] .
5.57.
De vervolgvraag is of [A] in de hypothetische situatie in een gunstigere vermogenstoestand zou verkeren dan in de daadwerkelijke situatie. En indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord is het vervolgens de vraag op welk bedrag het vermogensverschil tussen die twee situaties moet worden vastgesteld. Bij de bepaling van de omvang van de schade geldt volgens vaste rechtspraak dat aan de stelplicht van de benadeelde geen hogen eisen mogen worden gesteld. De benadeelde behoeft slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden. Van belang is dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat de omvang van de schade wordt geschat als die omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (artikel 6:97 BW). De rechter heeft daarbij een grote mate van vrijheid.
5.58.
Volgens VGDES heeft [A] daadwerkelijk schade geleden en moet die geleden schade worden begroot op € 38.000,00, als zijnde het verschil tussen de aankoopprijs van de auto van € 44.000,00 en de inruilwaarde van € 6.000,00. De kantonrechter volgt VGDES hierin niet. Een dergelijke schadebenadering lijkt gebaseerd op vernietiging van de koopovereenkomst met betrekking tot de auto, maar een dergelijke vordering ligt hier niet voor, aangezien VGDES van Volkswagen als fabrikant van de auto een schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad vordert, waarbij de kantonrechter (alleen maar) moet te beoordelen welke schade het onrechtmatig handelen van Volkswagen voor [A] heeft veroorzaakt op het moment waarop de schade is ingetreden en dat is hier bij aankoop van de auto.
5.59.
De kantonrechter volgt VGDES evenmin in haar betoog dat slechts toekenning van een schadevergoeding ter hoogte van de betaalde koopprijs een effectieve consumentenbescherming tegen oneerlijke handelspraktijken waarborgt en dat alleen daarmee wordt voldaan aan het uitgangspunt bij schending van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken dat een toe te kennen schadevergoeding doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moet zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter berust dat op een onjuiste lezing van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken: die verplicht de lidstaten alleen ervoor te zorgen dat opgetreden kan worden tegen schendingen van de richtlijn. Hoe, maakt daarbij in principe niet uit: dat kan langs de weg van het bestuursrecht, het privaatrecht, of het strafrecht. De kantonrechter leest in artikel 13 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet dat – indien het privaatrechtelijke pad wordt bewandeld – een toe te kennen schadevergoeding per definitie extra hoog moet zijn. Waar het om gaat, is dat een handelaar weet dat hij er niet mee weg zal komen als hij zich van oneerlijke handelspraktijken bedient (en daar dus van afziet), omdat hij dan (onder andere) schadeclaims kan verwachten. Uit het Unierecht volgt niet dat (civielrechtelijke) schadevergoedingen extra hoog moeten zijn bij schendingen van het Unierecht. Het Nederlandse burgerlijk recht kent een dergelijk systeem van “punative damages” ook niet.
5.60.
Zoals gezegd moet de schade van [A] worden vastgesteld door de daadwerkelijke situatie waarin onrechtmatig is gehandeld te vergelijken met de hypothetische situatie, waarin dat niet het geval is. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden passend – en op grond van artikel 6:97 BW mogelijk – dat de door [A] geleden schade wordt geschat.
5.61.
[A] heeft in de daadwerkelijke situatie een auto geleverd gekregen die formeel wel, maar materieel niet aan de eisen van de Emissieverordening voldeed en die dan ook ten onrechte een typegoedkeuring had verkregen. De door [A] gekochte auto vertoonde dus een gebrek en een auto die een gebrek vertoont zal minder worden gewaardeerd dan een auto die dat gebrek niet heeft. Dit enkele feit levert al schade op. Wie immers tussen een product kan kiezen dat niet aan de wettelijke eisen voldoet en eenzelfde product dat wel aan die eisen voldoet, zal immers voor het product dat niet aan de wettelijke eisen voldoet minder willen betalen dan voor het product dat daar wel aan voldoet. Bovendien heeft Volkswagen in haar marketinguitingen aldus, zoals eerder aangehaald, groene claims gebruikt, die onterecht waren omdat de testresultaten werden gemanipuleerd door de manipulatiesoftware. Het is voldoende aannemelijk dat de aankoopprijs van de auto daardoor hoger was dan zonder die misleidende marketing en zonder sjoemelsoftware het geval zou zijn geweest. De kantonrechter acht het dan ook aannemelijk dat de waarde van de auto op het moment van aankoop lager was dan de aankoopprijs die [A] voor de auto heeft betaald.
5.62.
Volgens Volkswagen is de waarde van de auto niet lager dan de aankoopprijs die [A] voor de auto heeft betaald. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een in haar opdracht uitgevoerd onderzoek door Autodata waaruit zou blijken dat de restwaarde van de EA189-voertuigen op de tweedehandsmarkt niet is gedaald nadat bekend is geworden dat de voertuigen uitgerust waren met de manipulatiesoftware. Daarbij is gekeken naar de prijsontwikkeling vanaf het moment dat de aanwezigheid van de manipulatiesoftware bekend werd (medio september 2015). De schade moet echter berekend worden op het moment dat [A] de koopovereenkomst sloot (in februari 2012). Reeds daarom is het rapport van Autodata niet bruikbaar. VGDES vindt dat overigens ook, en heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapport overgelegd van de heer [F] . Hij geeft gemotiveerd aan dat en waarom naar zijn mening het onderzoek van Autodata onvoldoende informatie bevat om tot betrouwbare conclusies te kunnen komen over de prijsontwikkeling. In het licht hiervan, is de kantonrechter van oordeel dat Volkswagen het bestaan van schade in de vorm van een lagere marktwaarde op het moment van aankoop onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
5.63.
Beoordeeld dient ten slotte te worden hoeveel lager (dan de aankooprijs) de waarde van de auto was op het moment van aankoop. De kantonrechter zal die minderwaarde, zoals aangekondigd, schatten. Daarbij zal hij enigszins abstraheren van het concrete geval. Immers wat het effect van de handelwijze van Volkswagen op de aankooprijs is geweest is – zeker voor een consument als [A] – niet te doorgronden, maar dat die handelwijze tot een hogere prijs heeft geleid, dan wanneer die handelwijze achterwege was gelaten, is voldoende duidelijk, gelet op wat de kantonrechter eerder heeft overwogen. Het gaat hier voorts om manipulatiesoftware die niet alleen in de Passat van [A] , maar - getuige de al genoemde uitspraken van andere rechtbanken - in veel meer modellen van Volkswagen is toegepast. Gegeven het feit dat de nieuwprijs van die modellen nogal uiteenloopt (in de procedure voor de Noord-Nederland ging het om een Volkswagen Polo met een nieuwprijs van € 17.290,00 en in de procedure voor de rechtbank Noord-Holland om een Volkswagen Golf met een nieuwprijs van € 32.949,95), past het naar het oordeel van de kantonrechter niet om - ongeacht de nieuwprijs van het model - uit te gaan van een "vaste" schadevergoeding van € 3.000,00. De kantonrechter zal daarom in dit geval, waarin het gaat om een nieuw aangekochte auto, de schade begroten op 10% van de aankoopprijs. Dat komt hier neer op € 4.400,00. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van een hoger percentage uit te gaan. Nu deze schade bij de aankoop is geleden, bestaat er geen reden om rekening te houden met een gebruiksvergoeding of enige andere vorm van voordeelstoerekening in de zin van artikel 6:100 BW.
5.64.
De door VGDES gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Daarnaast wordt Volkswagen veroordeeld om aan VGDES een schadevergoeding te betalen van € 4.400,00, te vermeerderen met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling. Omdat het hier gaat uit om een schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad, wordt de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.65.
De door VGDES gevorderde incassokosten volgens de BIK-staffel worden afgewezen, omdat VGDES haar vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Meer in het bijzonder heeft zij niet eens gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.
Proceskosten
5.66.
Volkswagen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de kant van VGDES begroot op:
€ 103,83 aan kosten voor de dagvaarding, € 1.013,00 aan griffierecht en € 528,00 (2 punten x € 264,00) aan salaris gemachtigde. Dat is in totaal € 1.644,83. Ter bepaling van het salaris van de gemachtigde heeft de kantonrechter aansluiting gezocht bij het toegewezen bedrag aan hoofdsom.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat Volkswagen onrechtmatig tegenover [A] heeft gehandeld;
6.2.
veroordeelt Volkswagen tot betaling aan VGDES (als cessionaris van [A] ) van een bedrag van € 4.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 31 maart 2021, zijnde de dag van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt Volkswagen in de proceskosten, aan de kant van VGDES tot dit vonnis begroot op € 1.644,83;
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2023.
Uitspraak 27‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Dieselfraudezaak tegen Volkswagen AG. Een claimstichting vordert vergoeding van Volkswagen AG voor de schade die één individuele consument heeft geleden in verband met de zogenaamde dieselfraude. Volkswagen AG vraagt in het incident verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, waar al een collectieve procedure tegen Volkswagen AG loopt, of althans aanhouding van de zaak. De kantonrechter wijst de verwijzingsvordering af. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat de rechtbank Amsterdam in de collectieve procedure uitspraak heeft gedaan over de vraag of de WAMCA hierop van toepassing is, en zo ja, voor welke nauw omschreven groep personen de belangen in die procedure worden behartigd. Zie ook in deze zin: ECLI:NL:RBNNE:2021:5247.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaak/rolnummer: 9569040 \ CV EXPL 21-5707
Uitspraakdatum: 27 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in het incident in de zaak van:
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: VGDES,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Volkswagen AG,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk, advocaat te Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1.
VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding van Volkswagen AG voor de schade die een individuele consument heeft geleden in verband met de zogenaamde dieselfraude.
1.2.
In dit incident draait het om de vraag of deze zaak ter verdere behandeling naar de rechtbank Amsterdam moet worden verwezen, of moet worden aangehouden, in verband met de door Volkswagen AG gestelde nauwe samenhang van deze zaak met de bij de rechtbank Amsterdam door (andere) claimstichtingen aanhangig gemaakte collectieve acties tegen onder andere Volkswagen AG.
1.3.
De kantonrechter ziet voor verwijzing van de zaak geen grond, maar beslist wel tot aanhouding van de zaak, zij het niet voor een zo lange periode als Volkswagen AG wenst. De kantonrechter volgt hierbij grotendeels de lijn van het vonnis van 21 december 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBNNE:2021:5247).
2. Het verloop van het geding
2.1.
Deze zaak is aangebracht bij de rechtbank en is daar in behandeling genomen onder zaak/rolnummer C/01/370315 / HA ZA 21-298.
2.2.
Op de zitting van 2 december 2021 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de kamer van kantonzaken. Dit blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, gehouden door de rechtbank.
2.3.
Op de zitting van 2 december 2021 heeft de behandelend rechter met instemming van partijen de behandeling van het door Volkswagen AG opgeworpen incident in hoedanigheid van kantonrechter voortgezet en het incident ter zitting behandeld. Dit blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, gehouden door de kantonrechter.
2.4.
Van beide processen-verbaal is een afschrift aan partijen verstuurd.
2.5.
De kantonrechter heeft de vonnisdatum in het incident bepaald op 6 januari 2022. Een grote werkvoorraad bij de rechtbank heeft geleid tot enige vertraging.
3. De feiten in het incident
3.1.
Volkswagen AG is een Duitse autofabrikant die auto’s van verschillende merken op de markt brengt, waaronder auto’s met een dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
3.2.
De heer [A] (hierna: [A] ) is een consument die begin 2012 een auto heeft gekocht met een dergelijke dieselmotor. [A] kocht deze Volkswagen Passat Variant – 2.0 TDI 103 kW / 140pk Highline BlueMotion Technologie, bouwjaar 2012 met kenteken 28-THR-2 (hierna: de auto) bij autodealer [bedrijfsnaam] in [plaats] voor een totaalbedrag van € 44.000,-.
3.3.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen AG op wereldwijde schaal auto’s had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden, zogenaamde sjoemelsoftware. Deze software is door Volkswagen AG in een groot aantal auto’s met een dieselmotor geïnstalleerd, waaronder in ruim 175.000 auto’s in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben.
3.4.
Volkswagen AG heeft [A] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin Volkswagen AG sjoemelsoftware had geïnstalleerd.
3.5.
VGDES is een claimstichting die als doel heeft de belangen te behartigen van gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van (collectieve) gerechtelijke procedures. VGDES werkt samen met de Consumentenbond.
3.6.
[A] , lid van de Consumentenbond, heeft bij akte van cessie van 22 februari 2021 zijn vorderingen op Volkswagen AG die verband houden met de sjoemelsoftware aan VGDES gecedeerd voor een bedrag van € 5.000,- plus een mogelijke nabetaling.
3.7.
VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding door Volkswagen AG van de door [A] geleden schade.
4. Andere (collectieve) procedures in de dieselkwestie
4.1.
De wettelijke regeling voor collectieve acties inzake massaschade was tot 1 januari 2020 geregeld in de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM), neergelegd in artikel 3:305a BW (oud).
4.2.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) in werking getreden. Hiermee is artikel 3:305a BW gewijzigd en is titel 14A aan boek 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) toegevoegd, te weten de artikelen 1018b t/m 1018m Rv. De WAMCA geeft een nieuw regime voor de behandeling van collectieve acties die zijn ingesteld op of na 1 januari 2020 en die betrekking hebben op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden1.. Bij toepasselijkheid van de WAMCA is de uitspraak van de rechter (uiteindelijk) algemeen verbindend voor de nauw omschreven groep personen van wie de belangen in de collectieve vordering worden behartigd en die geen gebruik hebben gemaakt van hun opt-outmogelijkheden.
4.3.
In verband met de dieselkwestie zijn twee collectieve actieprocedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Beide procedures richten zich tegen een aantal autofabrikanten, waaronder Volkswagen AG, en tegen een aantal autodealers.
4.4.
De eerste collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 18 december 2017 door Stichting Car Claim aanhangig gemaakt (hierna: de SCC-procedure). Deze procedure is aangebracht onder het regime van de WCAM. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 juli 2021 eindvonnis gewezen in deze procedure2.. In dit vonnis heeft de rechtbank geoordeeld, kort samengevat, dat de autofabrikanten, waaronder dus Volkswagen AG, onrechtmatig hebben gehandeld en dat de kopers van de auto’s schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto’s hebben verkocht die door de aanwezigheid van de sjoemelsoftware niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom tegenover de autodealers recht op prijsvermindering.
De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op € 3.000,- voor consumenten die een nieuwe auto hadden gekocht en op € 1.500,- voor consumenten die een tweedehands auto hadden gekocht. De rechtbank heeft dienovereenkomstige verklaringen voor recht uitgesproken. Bij de mondelinge behandeling in dit incident heeft Volkswagen AG aangegeven dat alle partijen bij de SCC-procedure hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2021.
4.5.
De tweede collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 13 maart 2020 door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ) aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de SDEJ-procedure). In de dagvaarding3.stelt SDEJ zich op het standpunt dat de WAMCA van toepassing is. SDEJ vordert in deze procedure een aantal verklaringen voor recht en zij stelt vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding in tegen de gedaagde partijen, waaronder Volkswagen AG. In deze procedure is begin 2022 een zitting gepland waar aan de orde zal komen de bevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van SDEJ kennis te nemen, en de toepasselijkheid van de WAMCA.
4.6.
VGDES heeft naast de onderhavige procedure enkele soortgelijke procedures tegen Volkswagen AG aanhangig gemaakt bij andere rechtbanken in Nederland. Ook daar gaat het om individuele Volkswagenbezitters die schadevergoeding van Volkswagen AG vorderen en hun daartoe strekkende vordering op Volkswagen AG hebben overgedragen aan VGDES.
5. De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident
In de hoofdzaak
5.1.
VGDES vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair:
- a.
voor recht verklaart dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] ;
- b.
Volkswagen veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. lasthebber van [A] van een bedrag van € 38.000,-, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
2. subsidiair:
indien het gevorderde onder 1b niet wordt toegewezen, Volkswagen AG veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. lasthebber van [A] van de door [A] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. primair en subsidiair:
Volkswagen AG veroordeelt in de kosten van het geding.
In het incident
5.2.
Volkswagen AG vordert in het incident dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de onderhavige procedure verwijst naar de rechtbank Amsterdam
subsidiair: de onderhavige procedure aanhoudt tot (1) een eindbeslissing in de SCC-procedure in kracht van gewijsde is gegaan en (2) de heer [A] /VGDES zich heeft onttrokken aan de bindende kracht van de SDEJ-procedure (opt-out) en vervolgens een termijn van een jaar is verlopen.
Een en ander met veroordeling van VGDES in de kosten van het incident.
Volkswagen AG vraagt de kantonrechter bij afwijzing van haar vorderingen tussentijds hoger beroep open te stellen van het incidenteel vonnis.
5.3.
VGDES concludeert in het incident, samengevat, tot afwijzing van de vorderingen van Volkswagen AG in het incident, en verzoekt de kantonrechter kort gezegd te bepalen dat Volkswagen AG voor antwoord moet concluderen, zonder dat verder uitstel mogelijk is, met veroordeling van Volkswagen AG in de kosten van het incident.
VGDES vraagt om openstelling van tussentijds hoger beroep indien de kantonrechter zou beslissen tot verwijzing of aanhouding van de zaak.
6. De standpunten van partijen in het incident
Verwijzing
6.1.
Volkswagen AG baseert haar vordering tot verwijzing op grond van artikel 220 Rv op het volgende. Er is allereerst sprake van litispendentie, aangezien deze zaak ziet op hetzelfde onderwerp en dezelfde rechtsbetrekking als de reeds aanhangige SDEJ-procedure. In beide procedures is de vraag aan de orde of Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld door schending van Verordening 715/2007 en de vermeende oneerlijke handelspraktijken. De vorderingen van VGDES in deze procedure en de vorderingen in de SDEJ-procedure zijn ook vrijwel identiek. Indien de WAMCA inderdaad op de SDEJ-procedure van toepassing is, dan is VGDES ( [A] ) onderdeel van die procedure zolang er geen opt-outverklaring is uitgebracht, en bestaat het gevaar van tegenstrijdig gezag van gewijsde. Daarnaast is volgens Volkswagen AG sprake van verknochtheid tussen de onderhavige zaak en de SDEJ-procedure, omdat beide procedures inhoudelijk grotendeels met elkaar overeenstemmen, althans zodanig met elkaar samenhangen dat consistentie van beide uitspraken gewenst is. Voor zover in het kader van de gevorderde verwijzing een belangenafweging aan de orde zou zijn, voert Volkswagen AG aan dat zij een groot belang heeft bij uniforme behandeling van de vorderingen in deze procedure en die in de SDEJ-procedure door de rechtbank Amsterdam, waar de SDEJ-procedure al loopt. Het belang van VGDES bij beslechting van het geschil door de door haar aangezochte kantonrechter te ’sHertogenbosch weegt hier niet tegenop, aldus Volkswagen AG.
6.2.
VGDES voert verweer tegen de gevorderde verwijzing.
Van litispendentie is volgens VGDES geen sprake. De partijen in deze zaak en die in de SDEJ-procedure zijn niet dezelfde. VGDES ( [A] ) is materieel noch formeel partij bij de SDEJ-procedure en het door Volkswagen AG gestelde risico van tegenstrijdig gezag van gewijsde is niet aan de orde, omdat Volkswagen AG zich in de SDEJ-procedure juist op het standpunt stelt dat de rechtbank Amsterdam geen rechtsmacht toekomt, dat SDEJ niet-ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de WAMCA niet van toepassing is op de ingestelde vorderingen. Voor het geval dat VGDES ( [A] ) onderdeel zal zijn van de SDEJ-procedure, zegt VGDES reeds nu (onvoorwaardelijk) toe dat in de SDEJ-procedure te zijner tijd een opt-outverklaring zal worden gedaan, zodat een uitspraak in die procedure ten opzichte van haar geen gezag van gewijsde zal hebben. De onderhavige zaak en de SDEJ-procedure hebben ook geen betrekking op hetzelfde onderwerp als bedoeld in artikel 220 Rv. De onderhavige zaak richt zich slechts tot één gedaagde, en hierin wordt slechts één verklaring voor recht en schadevergoeding gevorderd ten behoeve van één consument. In de SDEJ-procedure daarentegen is ten behoeve van tienduizenden consumenten een groot aantal vorderingen op verschillende grondslagen ingesteld tegen 67 gedaagden. SDEJ vordert primair vernietiging van de tienduizenden koopovereenkomsten die werden gesloten tussen consumenten en de autodealers, terwijl in de onderhavige procedure de dealer geen partij is. Het schadedebat in beide procedures is daarmee ook anders. Verder gaat het in deze zaak slechts over de onrechtmatige verkoop van één specifieke auto met een EA 189 motor; in de SDEJ-procedure gaat het daarentegen om de onrechtmatige verkoop van 61 modellen van verschillende automerken en niet alleen om die met een EA 189 dieselmotor. Anders dan in de onderhavige zaak, komen individuele omstandigheden van gedupeerde consumenten in de SDEJ-procedure niet aan de orde.
Ook van verknochtheid van deze zaak met de SDEJ-procedure is volgens VGDES geen sprake. De SDEJ-procedure vertoont qua reikwijdte van het feitelijke en juridische debat zodanige verschillen met deze procedure, dat niet van inhoudelijke overeenstemming of samenhang tussen beide procedures kan worden gesproken. Ten slotte wijst VGDES erop dat haar belang bij het voorkomen van vertraging van de behandeling van deze procedure in geval van verwijzing en het voorkomen van een eventuele regimewijziging met bijbehorende hogere (griffie)kosten zwaarder moet wegen dan het door Volkswagen AG gestelde belang om het risico van tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.
Aanhouding
6.3.
Volkswagen AG voert ter onderbouwing van haar verzoek tot aanhouding samengevat het volgende aan. De DEJF-procedure is aangebracht als WAMCA-zaak. Uit de WAMCA volgt dat als er een WAMCA-procedure loopt, individuele procedures pas op de plaats moeten maken. Het primaat ligt dan bij de WAMCA-procedure, die met voorrang op de individuele procedure wordt behandeld. De SCC-procedure wordt weliswaar gevoerd onder het regime van de WCAM, zodat de uitkomst daarvan VGDES ( [A] ) niet bindt, maar ook daar is sprake van een grote mate van samenloop met onderhavige procedure. Het ligt dan ook in de rede om de (definitieve) uitkomst van de beide collectieve procedure(s) af te wachten en niet in deze individuele procedure dezelfde discussies te voeren met mogelijk een andere uitkomst. VGDES heeft ook geen belang bij een snelle voortzetting van de onderhavige procedure, nu er jarenlang is gewacht met het instellen van de voorliggende vorderingen en VGDES zich ook niet in de collectieve procedures als belangenbehartiger heeft gemeld. VGDES probeert op oneigenlijke wijze haar doel te bereiken met een individuele procedure en de WAMCA-procedure daarbij te omzeilen, aldus Volkswagen AG.
6.4.
VGDES verzet zich tegen aanhouding. Dit zal volgens haar leiden tot een onaanvaardbare vertraging in de behandeling van deze zaak, waarmee het recht op effectieve rechtsbescherming in gedrang komt.
7. De beoordeling in het incident
Bevoegdheid en toepasselijk recht
7.1.
Volkswagen AG is in Duitsland gevestigd, waarmee het voorliggende geschil een internationaal karakter heeft. De kantonrechter dient daarom ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, en zo ja, welk recht van toepassing is.
7.2.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet worden bepaald aan de hand van EEX-Vo II4.. Op grond van artikel 7 lid 2 van die verordening is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De schade voor [A] is in Nederland opgetreden toen hij de betreffende auto bij zijn autodealer in [plaats] kocht. Op dat moment was die auto al voorzien van de sjoemelsoftware5.. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van de vorderingen van VGDES (als rechtsopvolgster van [A] ) kennis te nemen. Op grond van artikel 102 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch de relatief bevoegde rechter.
7.3.
De vraag of verwijzing dan wel aanhouding van de zaak dient plaats te vinden, betreft de wijze van procederen en moet naar Nederlands recht worden beantwoord6..
Geen verwijzing naar de rechtbank Amsterdam
7.4.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp ("litispendentie"), of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd.
7.5.
Litispendentie is aan de orde indien tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp al eerder een procedure bij een rechter van gelijke rang aanhangig is gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de situatie waarin procedures zien op een zelfde rechtsbetrekking in de zin van artikel 236 Rv. Of daarvan in een concreet geval sprake is, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer, en het processuele debat in die zaken7..
7.6.
Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Van verknochtheid kan sprake zijn ook als het gaat om zaken tussen verschillende partijen.
7.7.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat Volkswagen AG zich in het kader van de gevorderde verwijzing, zoals zij bij incidentele conclusie aanvankelijk nog deed, niet langer op de SCC-procedure beroept, omdat die procedure na het daarin gewezen eindvonnis van 14 juli 2021 niet meer bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is. De vraag die dus resteert is of er grond is voor verwijzing in verband met de bij de rechtbank Amsterdam eerder aanhangig gemaakte SDEJ-procedure.
7.8.
De kantonrechter oordeelt over de hier voorliggende zaak en de SDEJ-procedure dat geen sprake is van procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp. De kantonrechter stelt vast dat VGDES ( [A] ) formeel noch materieel procespartij is bij de SDEJ-procedure, wat ook niet door Volkswagen AG wordt betwist. Volkswagen AG beroept zich er evenwel op dat een uitspraak in een WAMCA-procedure gezag van gewijsde heeft voor de achterliggende partijen. VGDES ( [A] ) is aan te merken als achterliggende partij in de SDEJ-procedure en dient om die reden als partij bij de SDEJ-procedure aangemerkt te worden, aldus Volkswagen AG. De kantonrechter overweegt dat het bij de huidige stand van zaken nog onzeker is of de SDEJ-procedure als WAMCA-procedure gekwalificeerd dient te worden en of, als er sprake is van een WAMCA-procedure, VGDES ( [A] ) behoort tot de nauw omschreven groep personen van wie de belangen in de collectieve vordering worden behartigd. Kortom, onzeker is of een uitspraak in de SDEJ-procedure gezag van gewijsde zal hebben voor VGDES ( [A] ), nog daargelaten de mogelijkheid van VGDES ( [A] ) tot opt-out. Gelet op deze onzekerheden kan niet worden gezegd dat er, op de door Volkswagen AG aangevoerde gronden, (in ieder geval thans) sprake is van dezelfde partijen en in het verlengde daarvan van litispendentie.
7.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de beide procedures ook niet zodanig met elkaar verknocht dat er reden is voor een verwijzing. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat de SDEJ-procedure een collectieve procedure is en dat het bij de onderhavige procedure gaat om een vordering van een enkel individu. Er is wel sprake van een zekere overlap in beide procedures voor wat betreft de grondslag van de aansprakelijkheid. Maar op het punt van de gevorderde schade wijken de procedures van elkaar af en zal de onderhavige zaak op zijn specifieke merites beoordeeld moeten worden. Het enkele feit dat een procedure van een individuele benadeelde overlap vertoont met een lopende collectieve procedure, maakt nog niet dat sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in verband met de consistentie van uitspraken wenselijk is. Dat op de SDEJ-procedure mogelijk de WAMCA van toepassing is, maakt dit niet anders. Ook de WAMCA laat de mogelijkheid open van het voeren van een individuele procedure. Bovendien geldt ook hier dat nog onzeker is of sprake is van een WAMCA-procedure zodat niet gezegd kan worden dat er een direct gevaar bestaat voor tegenstrijdig gezag van gewijsde.
7.10.
Voor verwijzing ziet de kantonrechter te minder reden omdat een verwijzing betekent dat de zaken na verwijzing gevoegd worden behandeld. Voeging van beide procedures, of dat nu is een formele voeging of een rolvoeging, is in dit geval niet goed mogelijk omdat een van de procedures ziet op een collectieve actie, met alle bijzondere procesregels die daarbij horen. Volkswagen AG heeft dit op de zitting desgevraagd ook onderkend en aangegeven dat een voeging van zaken ook niet door haar wordt beoogd. Volkswagen AG wenst niettemin een verwijzing naar de rechtbank Amsterdam omdat dan een betere ‘coördinatie’ van de behandeling zou kunnen plaatsvinden omdat die rechtbank de collectieve actie behandelt en daarom beter kan beoordelen wat er moet gebeuren met de individuele zaken over hetzelfde onderwerp. De kantonrechter is van oordeel dat de verwijzingsmogelijkheid van artikel 220 Rv hiervoor niet is bedoeld. Een andere vraag is of de onderhavige individuele procedure tijdelijk pas op te plaats moet maken in verband met de stand van de SDEJ-procedure, maar die vraag zal door de kantonrechter hierna in het kader van de gevraagde aanhouding worden beantwoord.
7.11.
Uit het voorgaande volgt dat de verwijzingsvordering van Volkswagen AG zal worden afgewezen. Voor de door Volkswagen AG bepleite belangenafweging is daarmee geen plaats. Hetgeen partijen daarover hebben gesteld behoeft in dit kader dan ook niet te worden besproken. De conclusie is dat de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch deze zaak verder zal behandelen.
Wel aanhouding van de zaak
7.12.
Het onderhavige aanhoudingsverzoek is een eenzijdig aanhoudingsverzoek. De rechter moet een dergelijk verzoek beoordelen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure dient te worden voorkomen (artikel 20 lid 1 Rv en artikel 6 lid 1 EVRM), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie8.. Op grond van artikel 20 Rv dient de rechter te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Een nadere uitwerking van dit beginsel is te vinden in het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Tegen de achtergrond van het vorenstaande dient het verzoek van Volkswagen AG te worden beoordeeld. Bij de beoordeling of het aanhoudingsverzoek leidt tot onredelijke vertraging zal de kantonrechter derhalve enerzijds de belangen van VGDES ( [A] ) op een voortvarende rechtspleging en anderzijds het belang van een doelmatig verloop van de procedure, tegen elkaar moeten afwegen.
7.13.
In het feit dat er een andere procedure loopt waarin deels dezelfde rechtsvraag speelt, kan de rechter aanleiding vinden om de procedure aan te houden, maar ook dan geldt dat de rechter dient te waken voor onredelijke vertraging van de procedure.
7.14.
De kantonrechter ziet in het feit dat in de SCC-procedure deels dezelfde rechtsvragen spelen onvoldoende grond om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van een definitieve eindbeslissing in de SCC-procedure, zoals Volkswagen AG vraagt. Het afwachten van het hoger beroep en mogelijk nog een cassatie, zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, terwijl er geen aanleiding is om aan te nemen dat het antwoord op de voorliggende rechtsvragen niet in de onderhavige procedure kan worden gegeven.
7.15.
Voor wat betreft de SDEJ-procedure ligt het wat anders. Op dit moment is immers nog onduidelijk of de SDEJ-procedure gekwalificeerd moet worden als een WAMCA-procedure en wat dit betekent voor de positie van VGDES ( [A] ). In ieder geval zolang daarover onduidelijkheid bestaat, ziet de kantonrechter aanleiding deze zaak aan te houden. Dat VGDES ( [A] ) heeft aangevoerd dat zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid van opt-out van artikel 1018f lid 1 Rv, maakt dit niet anders. Zolang nog niet duidelijk is of sprake is van een WAMCA-procedure en wat de positie van VGDES ( [A] ) daarin is, moet de individuele procedure in ieder geval in dit stadium tijdelijk pas op de plaats maken. De wettelijke regeling kent niet de mogelijkheid van een opt-out bij voorbaat. Het belang van VGDES ( [A] ) op een snelle behandeling van de zaak maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. [A] heeft zijn schade in ieder geval deels vergoed gekregen en VGDES is een (claim)stichting die gelet op het doel geen zodanig belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang thans zwaarder moet wegen dan het belang van een goede rechtsbedeling. Daarbij loopt de onderhavige zaak nog niet zo lang dat het belang van VGDES ( [A] ) op een snelle beslissing de doorslag moet geven. Niet alleen een opt-out kan niet bij voorbaat plaatsvinden. Ook een verzoek om schorsing van de onderhavige procedure voor (minimaal) een jaar als bedoeld in artikel 1018m Rv, waar Volkswagen AG aan refereert bij haar verzoek om aanhouding, kan op dit moment nog niet aan de orde zijn. Ook daarvoor is nodig dat eerst meer duidelijkheid bestaat over de vraag of de SDEJ-procedure valt onder het regime van de WAMCA en wat dit betekent voor de positie van VGDES ( [A] ).
7.16.
De kantonrechter zal de zaak daarom aanhouden tot er duidelijkheid is over de vraag of op de SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing is, en zo ja, voor welke nauw omschreven groep personen de belangen in die procedure worden behartigd. Omdat niet bekend is wanneer daarover uitspraak zal worden gedaan door de rechtbank Amsterdam, zal de kantonrechter de zaak op een willekeurige roldatum plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken. Is er eerder duidelijkheid, dan kunnen partijen verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
Geen openstelling van tussentijds hoger beroep
7.17.
Volkswagen AG heeft de kantonrechter verzocht om verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep bij afwijzing van haar vorderingen in dit incident.
Op de zitting heeft Volkswagen AG desgevraagd uitdrukkelijk aangegeven dat dit verzoek om verlof te verlenen ex artikel 337 lid 2 Rv alleen ziet op de situatie dat haar beide verzoeken - verwijzing én aanhouding - worden afgewezen. Het verzoek om aanhouding van Volkswagen AG is echter (deels) ingewilligd zodat aan de voorwaarde waaronder het verlofverzoek is gedaan, niet is vervuld.
7.18.
Ook VGDES heeft verzocht om openstelling van tussentijds hoger beroep, te weten indien de kantonrechter zou beslissen tot verwijzing of aanhouding van de zaak. Voor zover VGDES ook in deze situatie, waarin het aanhoudingsverzoek slechts deels wordt toegewezen, verlof tot het instellen van tussentijds hoger beroep wenst, overweegt de kantonrechter het volgende.
7.19.
Uit artikel 337 lid 2 Rv volgt dat tegen dit incidentele vonnis slechts hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter die dit incidentele vonnis anders bepaalt. De wetgever heeft deze bepaling opgenomen om fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijds beroep, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals een beslissing over controversiële rechtsvragen, kan hiervan worden afgeweken. De door VGDES genoemde omstandigheid, dat aanhouding een controversiële beslissing zou zijn die aan een voortvarende behandeling van de zaak in de weg staat, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter geen uitzondering. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het tussentijds instellen van hoger beroep (ook) zal leiden tot vertraging, en het aanhoudingsverzoek slechts deels wordt ingewilligd wat naar verwachting slechts tot een beperkte vertraging in de behandeling van de zaak zal leiden.
7.20.
De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om te bepalen dat van dit incidenteel vonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
7.21.
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen in dit incident gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld en ziet hierin aanleiding te bepalen dat de kosten die partijen hebben gemaakt in verband met dit incident moeten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten hiervan zullen dragen.
8. De beslissing
De kantonrechter
in het incident
8.1.
wijst het verzoek van Volkswagen AG tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak toe in de zin als hiervoor omschreven onder 7.16,
8.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
8.3.
wijst af hetgeen overigens in het incident is gevorderd,
in de hoofdzaak
8.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 30 juni 2022 voor uitlating partijen als bedoeld in rechtsoverweging 7.16,
8.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels, en in het openbaar uitgesproken door mr. A. de Boer op 27 januari 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑01‑2022
Rechtbank Amsterdam 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617
Opgenomen in het centraal register voor collectieve vorderingen, te vinden op www.rechtspraak.nl.
Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Hof van Justitie EU 9 juli 2020, zaak C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534, Verein für Konsumenteninformation/ Volkswagen AG.
zie HvJ EU 15 mei 1990, zaak C-365/88, Kongress Agentur Hagen GmbH/Zeehaghe BV.
Vergelijk in dit verband Hoge Raad 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099.
Zie Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, r.o. 4.1.3.