Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/32/EU harmonisatie wetgevingen lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten
Bijlage XII Uitlaatgasanalysatoren (MI-010)
Geldend
Geldend vanaf 18-04-2014
- Bronpublicatie:
26-02-2014, PbEU 2014, L 96 (uitgifte: 29-03-2014, regelingnummer: 2014/32/EU)
- Inwerkingtreding
18-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-02-2014, PbEU 2014, L 96 (uitgifte: 29-03-2014, regelingnummer: 2014/32/EU)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
De relevante essentiële eisen van bijlage I, de specifieke voorschriften van deze bijlage en de conformiteitsbeoordelingsprocedures van deze bijlage zijn van toepassing op de hieronder gedefinieerde uitlaatgasanalysatoren, bedoeld voor inspectie en professioneel onderhoud van in gebruik zijnde motorvoertuigen.
Definities
Uitlaatgasanalysator | Een uitlaatgasanalysator is een meetinstrument dat dient om de volumegehalten van de gespecificeerde componenten van het uitlaatgas van een motorvoertuig met elektrische ontsteking te bepalen bij het vochtigheidsniveau van het geanalyseerde monster. Deze gascomponenten zijn koolmonoxide (CO), kooldioxide (CO2), zuurstof (O2) en koolwaterstoffen (HC). Het gehalte aan koolwaterstoffen moet worden uitgedrukt als een concentratie van n-hexaan (C6 H14), gemeten met nabije infrarood absorptietechnieken. De volumegehalten van de gascomponenten worden uitgedrukt als percentage (% vol) voor CO, CO2 enO2, en in deeltjes per miljoen (ppm vol) voor HC. Voorts berekent een uitlaatgasanalysator de lambdawaarde uit de volumegehalten van de componenten van het uitlaatgas. |
Lambda | Lambda is een dimensieloos getal representatief voor het verbrandingsrendement van een motor in termen van lucht/brandstofverhouding in de uitlaatgassen. Zij wordt vastgesteld met een referentie standaardformule. |
Specifieke eisen
Instrumentklassen
1
Er zijn twee klassen (0 en I) voor uitlaatgasanalysatoren gedefinieerd. De relevante minimummeetbereiken voor deze klassen staan vermeld in tabel 1.
Klassen en meetbereiken | |
---|---|
Parameter | Klassen 0 en I |
CO-deel | van 0 tot 5 % vol |
CO2-deel | van 0 tot 16 % vol |
HC-deel | van 0 tot 2 000 ppm vol |
O2-deel | van 0 tot 21 % vol |
λ | van 0,8 tot 1,2 |
Nominale bedrijfsomstandigheden
2
De fabrikant dient de nominale waarden voor de bedrijfsomstandigheden als volgt aan te geven:
- 2.1.
Voor klimaat- en mechanische invloedsgrootheden:
- —
een minimum temperatuurbereik van 35 °C voor de klimaatomgeving;
- —
de van toepassing zijnde mechanische-omgevingsklasse is Ml.
- 2.2.
Voor de invloedsgrootheden van de elektrische voeding:
- —
de spanning en het frequentiebereik van de wisselstroomvoeding;
- —
de grenswaarden voor de gelijkstroomvoeding.
- 2.3.
Voor de omgevingsdruk:
- —
De minimum- en maximumwaarde van de omgevingsdruk zijn voor beide klassen: pmin ≤ 860 hPa, Pmax ≥ 1 060 hPa.
Maximaal toelaatbare fout
3
De maximaal toelaatbare fouten worden als volgt gedefinieerd:
- 3.1.
Voor elk van de gemeten gehalten is de maximaal toelaatbare fout onder nominale bedrijfsomstandigheden overeenkomstig punt 1.1 van bijlage I de grootste van de twee in tabel 2 aangegeven waarden. Absolute waarden worden uitgedrukt in % vol of ppm vol, procentuele waarden zijn een percentage van de werkelijke waarde.
Tabel 2 Maximaal toelaatbare fouten
Parameter
Klasse 0
Klasse I
CO-deel
± 0,03 % vol
± 0,06 % vol
± 5 %
± 5 %
CO2-deel
± 0,5 % vol
± 0,5 % vol
± 5 %
± 5 %
HC-deel
± 10 ppm vol
± 12 ppm vol
± 5 %
± 5 %
O2-deel
± 0,1 % vol
± 0,1 % vol
± 5 %
± 5 %
- 3.2.
De maximaal toelaatbare fout voor lambdaberekening is 0,3 %. De conventionele werkelijke waarde wordt berekend volgens de formule opgenomen onder punt 5.3.7.3 van Reglement nr. 83 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) (1).
Daartoe worden de op het instrument getoonde waarden gebruikt voor de berekening.
Toelaatbaar effect van storingen
4
Voor elk van de door het instrument gemeten volumegehalten is de kritische veranderingswaarde gelijk aan de maximaal toelaatbare fout voor de desbetreffende parameter.
5
Het effect van een elektromagnetische storing dient zodanig te zijn dat:
- —
de verandering van het meetresultaat niet groter is dan de in punt 4 bedoelde kritische veranderingswaarde, of
- —
de presentatie van het meetresultaat is zodanig dat het niet als een geldig resultaat kan worden beschouwd.
Overige eisen
6
De resolutie moet gelijk zijn aan, of een orde van grootte hoger zijn dan, de waarden vermeld in tabel 3.
Resolutie | ||||
---|---|---|---|---|
CO | CO2 | O2 | HC | |
Klasse 0 en klasse I | 0,01 % vol | 0,1 % vol | (1) | 1 ppm vol |
De lambdawaarde dient te worden weergegeven met een resolutie van 0,001.
7
De standaarddeviatie van 20 metingen dient niet meer te bedragen dan één derde van de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout voor elk van de van toepassing zijnde volumegehaltes gas.
8
Voor het meten van CO, CO2 en HC moet het instrument inclusief het gespecificeerde gasbehandelingssysteem, 95 % van de eindwaarde, bepaald met kalibratiegassen, tonen binnen 15 seconden na de overgang vanuit een gas met nulinhoud, bv. verse lucht. Voor het meten van O2 moet het instrument onder vergelijkbare omstandigheden een waarde tonen die minder dan 0,1 % vol verschilt van nul binnen 60 seconden na de overgang van verse lucht naar een zuurstofvrij gas.
9
De componenten in het uitlaatgas, anders dan de componenten waarvan de waarden worden gemeten, dienen het resultaat niet sterker te beïnvloeden dan de helft van de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fouten, wanneer deze componenten aanwezig zijn in de volgende maximale volumegehaltes:
6 % vol CO,
16 % vol CO2,
10 % vol O2,
5 % vol H2,
0,3 % vol NO,
2 000 ppm vol HC (als n-hexaan),
waterdamp tot verzadiging.
10
Een uitlaatgasanalysator dient een justeerinrichting te hebben die voorziet in functies voor nulstelling, gaskalibratie en interne justering. De justeerinrichting voor nulstelling en interne justering dienen automatisch te zijn.
11
Voor automatische of semi-automatische justeerinrichtingen dient het instrument niet in staat te zijn de metingen uit te voeren zolang de justering niet is verricht.
12
Een uitlaatgasanalysator dient koolwaterstofresiduen in het gasbehandelingssysteem te detecteren. Het dient niet mogelijk te zijn een meting te verrichten indien de koolwaterstofresiduen, aanwezig vóór de meting, 20 ppm vol overschrijden.
13
Een uitlaatgasanalysator dient een inrichting te hebben voor automatische herkenning van enige functiestoornis van de sensor van het zuurstofkanaal ten gevolge van slijtage of een breuk in de verbindingslijn.
14
Indien de uitlaatgasanalysator met verschillende brandstoffen kan werken (bv. benzine en vloeibaar gas), dient er de mogelijkheid te zijn de geschikte coëfficiënten voor de lambdaberekening te selecteren, zonder dubbelzinnigheid over de van toepassing zijnde formule.
Conformiteitsbeoordeling
De in artikel 17 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures waaruit de fabrikant kan kiezen, zijn:
B + F, B + D of H1.