Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/32/EU harmonisatie wetgevingen lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten
Bijlage III Watermeters (MI-001)
Geldend
Geldend vanaf 27-01-2015
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 20-04-2016.
- Bronpublicatie:
31-10-2014, PbEU 2015, L 3 (uitgifte: 07-01-2015, regelingnummer: 2015/13)
- Inwerkingtreding
27-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-10-2014, PbEU 2015, L 3 (uitgifte: 07-01-2015, regelingnummer: 2015/13)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
De relevante eisen van bijlage I, de specifieke eisen van deze bijlage en de in deze bijlage genoemde conformiteitsbeoordelingsprocedures gelden voor watermeters die zijn bestemd voor de meting van hoeveelheden schoon, koud of warm water voor huishoudelijk, handels- en lichtindustrieel gebruik.
Definities
Watermeter | Een instrument dat is ontworpen voor het meten, opslaan en weergeven van het volume bij meting van water dat door een meetwaardeopnemer stroomt. |
Minimaal debiet (Q1) | Het laagste debiet waarbij de watermeter gegevens verschaft die voldoen aan de eisen inzake de maximaal toelaatbare fouten. |
Overgangsdebiet (Q2) | Het overgangsdebiet is de tussen het permanente en minimale debiet gelegen debietwaarde die het debietsbereik in twee zones verdeelt, de ‘bovenste zone’ en de ‘onderste zone’. Elke zone heeft een eigen maximaal toelaatbare fout. |
Permanent debiet (Q3) | Het hoogste debiet waarbij de watermeter op bevredigende wijze functioneert onder normale gebruikscondities, d.w.z. onder constante of intermitterende stromingscondities. |
Overbelastingsdebiet (Q4) | Het overbelastingsdebiet is het hoogste debiet waarbij de meter op bevredigende wijze gedurende een korte periode zonder verslechtering functioneert. |
Specifieke eisen
Nominale bedrijfsomstandigheden
De fabrikant dient de nominale bedrijfsomstandigheden voor het instrument te specificeren, met name:
- 1.
Het debietsbereik van het water
De waarden voor het debietsbereik dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
Q3/Q1 ≥ 40
Q2/Q1 = 1,6
Q4/Q3 = 1,25
- 2.
Het temperatuurbereik van het water.
De waarden voor het temperatuurbereik dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
0,1 °C tot ten minste 30 °C of
30 °C tot ten minste 90 °C.
De meter kan ontworpen zijn voor bedrijf binnen beide bereiken.
- 3.
Het bereik van de relatieve waterdruk, waarbij dit bereik bij Q3 van 0,3 bar tot ten minste 10 bar loopt;
- 4.
Voor de voeding: de nominale spanning van de wisselstroombron en/of de grenswaarden van de gelijkstroomvoeding.
Maximaal toelaatbare fout
5
De maximaal toelaatbare fout, positief of negatief, voor volumes die worden geleverd bij debieten tussen het overgangsdebiet (Q2) (inbegrepen) en het overbelastingsdebiet (Q4) is:
2 % voor water met een temperatuur ≤ 30 °C,
3 % voor water met een temperatuur > 30 °C.
De meter mag de maximaal toelaatbare fout niet misbruiken, noch systematisch een partij bevoordelen.
6
De positieve of negatieve maximaal toelaatbare fout voor volumes die worden geleverd bij debieten tussen het minimale debiet (Q1) en het overgangsdebiet (Q2) (niet inbegrepen) is 5 % voor water van welke temperatuur dan ook.
De meter mag de maximaal toelaatbare fout niet misbruiken, noch systematisch een partij bevoordelen.
Toelaatbaar effect van verstoringen
7.1. Elektromagnetische ongevoeligheid
7.1.1
Het effect van een elektromagnetische verstoring op een watermeter dient zodanig te zijn dat:
- —
de verandering in het meetresultaat niet groter is dan de in punt 7.1.3 bedoelde kritische veranderingswaarde, of
- —
de weergave van het meetresultaat zodanig is dat dit niet kan worden opgevat als een geldig resultaat, zoals een kortstondige afwijking die niet kan worden opgevat, opgeslagen of doorgegeven als meetresultaat.
7.1.2
Nadat de watermeter een elektromagnetische verstoring heeft ondergaan, dient hij:
- —
weer over te gaan naar bedrijf binnen de maximaal toelaatbare fout;
- —
alle meetfuncties te hebben veiliggesteld, en
- —
alle meetgegevens van vlak vóór de verstoring terug te kunnen halen.
7.1.3
De kritische veranderingswaarde is de kleinste van de volgende waarden:
- —
het volume dat overeenstemt met de helft van de maximaal toelaatbare fout in de bovenste debietzone toegepast op het gemeten volume.
- —
het volume dat overeenstemt met de maximaal toelaatbare fout toegepast op de hoeveelheid die overeenkomt met één minuut bij debiet Q3.
7.2. Duurzaamheid
Nadat een geschikte test is uitgevoerd, rekening houdend met de door de fabrikant geschatte tijdsperiode, dient aan de volgende criteria te worden voldaan:
- 7.2.1.
De variatie van het meetresultaat na de duurzaamheidstest mag in vergelijking met het eerste meetresultaat niet meer bedragen dan:
- —
3 % van het gemeten volume van Q1 inclusief tot Q2,
- —
1,5 % van het gemeten volume van Q2 inclusief tot en met Q4.
- 7.2.2.
De fout in de aanwijzing van het volume dat wordt gemeten na de duurzaamheidstest, mag niet meer bedragen dan:
- —
± 6 % van het gemeten volume van Q1 inclusief tot Q2,
- —
± 2,5 % van het gemeten volume van Q2 (inclusief) tot en met Q4 bij watermeters bestemd voor de meting van water met een temperatuur die ligt tussen 0,1 °C en 30 °C,
- —
± 3,5 % van het gemeten volume van Q2 inclusief tot en met Q4 bij watermeters bestemd voor de meting van water met een temperatuur die ligt tussen 30 °C en 90 °C.
Geschiktheid
8.1
Tenzij duidelijk anders is aangegeven, dient de meter geschikt te zijn voor installatie in welke stand dan ook.
8.2
De fabrikant dient aan te geven of de meter ontworpen is voor de meting van de terugstroom. Is dat het geval, dan dient het volume van deze stroom te worden afgetrokken van het gecumuleerde volume dan wel afzonderlijk te worden geregistreerd. Voor beide stroomrichtingen geldt dezelfde maximaal toelaatbare fout.
Watermeters die niet zijn ontworpen voor de meting van de terugstroom, dienen of terugstroom te voorkomen of zodanig bestand te zijn tegen een onbedoelde terugstroom dat er geen verslechtering of wijziging van de metrologische eigenschappen optreedt.
Meeteenheden
9
Het gemeten volume dient te worden weergegeven in kubieke meter, symbool m3.
Ingebruikneming
10
De lidstaat dient te waarborgen dat het nutsbedrijf of de van rechtswege voor het installeren van de meter aangewezen persoon de eisen bedoeld in de punten 1, 2 en 3 vaststelt, zodat de meter geschikt is om het verwachte of te verwachten verbruik nauwkeurig te meten.
Conformiteitsbeoordeling
De in artikel 17 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures waaruit de fabrikant kan kiezen, zijn:
B + F, B + D of H1.