Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/32/EU harmonisatie wetgevingen lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten
Bijlage VII Meetinstallaties voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden andere Vloeistoffen dan water (MI-005)
Geldend
Geldend vanaf 18-04-2014
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2016, L 13).
- Bronpublicatie:
26-02-2014, PbEU 2014, L 96 (uitgifte: 29-03-2014, regelingnummer: 2014/32/EU)
- Inwerkingtreding
18-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-02-2014, PbEU 2014, L 96 (uitgifte: 29-03-2014, regelingnummer: 2014/32/EU)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
De relevante essentiële eisen van bijlage I, de specifieke voorschriften van deze bijlage en de conformiteitsbeoordelingsprocedures van deze bijlage zijn van toepassing op meetinstallaties bestemd voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden (in volume of massa) andere vloeistoffen dan water. Zo nodig kunnen de termen ‘volume en 1’ in deze bijlage gelezen worden als ‘massa en kg’.
Definities
Meter | Een instrument ontworpen voor het continu meten, in een geheugen opslaan en weergeven van de hoeveelheid vloeistof onder meetomstandigheden die door een meetwaardeomvormer stroomt in een gesloten volledig gevulde leiding. |
Rekeneenheid | Een onderdeel van een meter dat de uitgangssignalen van de meetopnemer(s) en eventueel van de toegevoegde meetinstrumenten ontvangt en de meetresultaten weergeeft. |
Toegevoegd meetinstrument | Een instrument dat is aangesloten op de rekeneenheid voor het meten van bepaalde grootheden die karakteristiek zijn voor de vloeistof, met het oog op correctie en/of herleiding. |
Herleidingsinrichting | Een deel van de rekeneenheid dat, door rekening te houden met de kenmerken van de vloeistof (temperatuur, dichtheid, enz.) die worden gemeten met toegevoegde meetinstrumenten, of in een geheugen zijn opgeslagen, automatisch
Noot: Een herleidingsinrichting omvat de toegevoegde meetinstrumenten. |
Basisomstandigheden | De gespecificeerde omstandigheden waarnaar de onder meetomstandigheden gemeten hoeveelheid vloeistof wordt herleid. |
Meetinstallatie | Een installatie die de meter zelf en alle benodigde toebehoren omvat om te zorgen voor een correcte meting of bedoeld is om de metingen te vergemakkelijken. |
Brandstofpomp | Een meetinstallatie bestemd voor het tanken van motorvoertuigen, kleine schepen en kleine vliegtuigen. |
Zelfbedieningsconfiguratie | Een configuratie die de klant in staat stelt een meetinstallatie te gebruiken met de bedoeling om vloeistof te verkrijgen voor eigen gebruik. |
Zelfbedieningsinrichting | Een specifieke inrichting die onderdeel is van een zelfbedieningsconfiguratie en één of meer meetinstallaties in staat stelt te functioneren in die zelfbedieningsconfiguratie. |
Kleinst gemeten hoeveelheid (MMQ) | De kleinste hoeveelheid vloeistof waarbij de meting uit metrologisch oogpunt aanvaardbaar is voor de meetinstallatie. |
Directe aanwijzing | De aanwijzing, in volume of massa, die overeenkomt met de te meten grootheid die de meter fysisch kan meten. Noot: De directe aanwijzing kan met een herleidingsinrichting worden herleid tot een aanwijzing van een andere hoeveelheid |
(Niet-) onderbreekbaar | Een meetinstallatie wordt als (niet-) onderbreekbaar beschouwd wanneer de vloeistofstroom (niet) gemakkelijk en snel kan worden gestopt. |
Debietbereik | Het bereik tussen de minimum debiet (Qmin) en de maximum debiet (Qmax). |
Specifieke eisen
1. Nominale bedrijfsomstandigheden
De fabrikant dient de nominale bedrijfsomstandigheden voor het instrument aan te geven, met name:
- 1.1.Het debietbereik
Het debietbereik dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
- i)
het debietbereik van een meetinstallatie moet liggen binnen het debietbereik van elk van zijn onderdelen, met name de meter:
- ii)
meter en meetinstallatie.
Tabel 1 Specifieke meetinstallatie
Kenmerk van de vloeistof
Minimumverhouding van Qmax: Qmin
Brandstofpompen
Geen vloeibare gassen
10: 1
Vloeibare gassen
5: 1
Meetinstallatie
Cryogene vloeistoffen
5: 1
Meetinstallaties op pijpleidingen en systemen voor het laden van schepen
Alle vloeistoffen
Geschikt voor gebruik
Alle andere meetinstallaties
Alle vloeistoffen
4: 1
- 1.2.
De eigenschappen van de vloeistof die door de meetinstallatie gemeten worden door aanduiding van de naam of het type van de vloeistof of de ter zake dienende kenmerken, zoals bijvoorbeeld:
- —
temperatuurbereik;
- —
drukbereik;
- —
dichtheidsbereik;
- —
viscositeitsbereik.
- 1.3.
De nominale waarde van de wisselspanningsbron en/of grenswaarden voor gelijkspanningsbron.
- 1.4.
De basisomstandigheden voor herleide waarden.
Noot:
Punt 1.4 doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten om overeenkomstig artikel 12, lid 2 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit 15 °C voor te schrijven (1).
2. Nauwkeurigheidsklasse en maximaal toelaatbare fouten
2.1
Voor hoeveelheden groter dan of gelijk aan twee liter bedraagt de maximaal toelaatbare fout van de aanwijzing:
Nauwkeurigheidsklasse | |||||
---|---|---|---|---|---|
0,3 | 0,5 | 1,0 | 1,5 | 2,5 | |
Meetinstallaties (A) | 0,3 % | 0,5 % | 1,0 % | 1,5 % | 2,5 % |
Meters (B) | 0,2 % | 0,3 % | 0,6 % | 1,0 % | 1,5 % |
2.2
Voor hoeveelheden kleiner dan twee liter bedraagt de maximaal toelaatbare fout van de aanwijzing:
Gemeten volume V | Maximaal toelaatbare fout |
---|---|
V < 0,1 l | 4 × de waarde van tabel 2, toegepast op 0,1 l |
0,1 l ≤ V < 0,2 l | 4 × de waarde van tabel 2 |
0,2 l ≤ V < 0,4 l | 2 × de waarde van tabel 2, toegepast op 0,4 l |
0,4 l ≤ V < 1 l | 2 × de waarde van tabel 2 |
1 l ≤ V < 2 l | de waarde van tabel 2, toegepast op 2 l |
2.3
Echter, ongeacht de gemeten hoeveelheid wordt de grootte van de maximaal toelaatbare fout gegeven door de grootste van de volgende twee waarden:
- —
de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout in tabel 2 of tabel 3:
- —
de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout voor de kleinst gemeten hoeveelheid (Emin).
2.4.1
Voor kleinst gemeten hoeveelheden groter dan of gelijk aan twee liter, gelden de volgende voorwaarden,
Voorwaarde 1
Emin moet voldoen aan de voorwaarde: Emin ≥ 2 R, waarin R de kleinste schaalinterval van de aanwijsinrichting is.
Voorwaarde 2
Emin volgt uit de formule: Emin = (2MMQ) × (A/100), waarin:
- —
MMQ = de kleinst gemeten hoeveelheid,
- —
A = de numerieke waarde als aangegeven onder A in tabel 2
2.4.2
Voor kleinst gemeten hoeveelheden kleiner dan twee liter is de bovenstaande voorwaarde 1 van toepassing, en is Emin tweemaal de in tabel 3 aangegeven waarde en heeft Emin betrekking op regel A van tabel 2.
2.5. Herleide aanwijzing
Bij een herleide aanwijzing is de maximaal toelaatbare fout de onder A in tabel 2 vermelde waarde.
2.6. Herleidingsinrichtingen
De maximaal toelaatbare fout bij herleide aanwijzingen als gevolg van een herleidingsinrichting is gelijk aan ± (A − B), waarbij A en B de in tabel 2 aangegeven waarden zijn.
Onderdelen van herleidingsinrichtingen die afzonderlijk kunnen worden getest
- a)Rekeneenheid
De maximaal toelaatbare fout bij aanwijzing van hoeveelheden vloeistof waarvoor een berekening moet worden uitgevoerd is, hetzij positief hetzij negatief, gelijk aan een tiende van de maximaal toelaatbare fout als vermeld onder A in tabel 2.
- b)Toegevoegde meetinstrumenten
Toegevoegde meetinstrumenten moeten een nauwkeurigheid hebben die minstens even goed is als de waarden van tabel 4:
Tabel 4 Maximaal toelaatbare fout bij meting van
Nauwkeurigheidsklasse van de meetinstallatie
0,3
0,5
1,0
1,5
2,5
Temperatuur
± 0,3 °C
± 0,5 °C
± 1,0 °C
Druk
Minder dan 1 MPa: ± 50 kPa
van 1 tot en met 4 MPa: ± 5 %
Meer dan 4 MPa: ± 200 kPa
Dichtheid
± 1 kg/m3
± 2 kg/m3
± 5 kg/m3
Deze waarden gelden voor de aanwijzing van de karakteristieke grootheden van de vloeistof die door de herleidingsinrichting worden aangewezen.
- c)Nauwkeurigheid van de rekenfunctie
De maximaal toelaatbare fout voor de berekening van elke karakteristieke grootheid is, positief of negatief, gelijk aan twee vijfde van de onder b) vastgestelde waarde.
2.7
Het vereiste onder a) in punt 2.6 geldt voor elke berekening, niet alleen herleiding.
2.8
De meetinstallatie mag de maximaal toelaatbare fouten niet misbruiken, noch systematisch een partij bevoordelen.
3. Maximaal toelaatbare fout bij storingen
3.1
Het effect van een elektromagnetische storing op een meetinstallatie dient zodanig te zijn dat:
- —
de verandering in het meetresultaat niet groter is dan de in punt 3.2 bedoelde kritische veranderingswaarde, of
- —
de weergave van het meetresultaat een kortstondige afwijking vertoont die niet kan worden opgevat, in een geheugen opgeslagen of doorgegeven als meetresultaat. Bovendien kan dit bij een onderbreekbare installatie ook betekenen dat het onmogelijk is verdere metingen uit te voeren, of
- —
wanneer de afwijking van het meetresultaat groter is dan de kritische veranderingswaarde, de meetinstallatie het meetresultaat terug moet kunnen halen dat bestond vóór de kritische veranderingswaarde zich voordeed en de vloeistofstroom stopzette.
3.2
De kritische veranderingswaarde is de grootste van 1/5 van de volgende waarden:
- —
maximaal toelaatbare fout voor een bepaalde gemeten waarde, of
- —
Emin.
4. Duurzaamheid
Na een passende test waarin rekening is gehouden met de door de fabrikant geschatte periode, moet aan de volgende criteria worden voldaan:
De verandering, na de duurzaamheidstest, van het meetresultaat ten opzichte van het oorspronkelijke meetresultaat mag niet groter zijn dan de in punt B van tabel 2 voor de meters vermelde waarde.
5. Geschiktheid
5.1
Voor alle gemeten hoeveelheden met betrekking tot dezelfde meting mag de aanwijzing van de verschillende inrichtingen niet meer van elkaar afwijken dan een schaalinterval bij inrichtingen met hetzelfde schaalinterval. Bij inrichtingen met verschillende schaalintervallen mag de afwijking niet meer bedragen dan het grootste schaalinterval.
Bij een zelfbedieningsconfiguratie moet het schaalinterval van de hoofdaanwijzing op de meetinstallatie en de schaalintervallen van de zelfbedieningsinrichting hetzelfde zijn en mogen de meetresultaten niet van elkaar afwijken.
5.2
Het mag niet mogelijk zijn om de onder normale gebruiksomstandigheden gemeten vloeistof om te leiden, tenzij dat gemakkelijk waarneembaar/duidelijk herkenbaar is.
5.3
Ieder percentage lucht of gas dat niet gemakkelijk in de vloeistof aantoonbaar is mag niet leiden tot een variatie van de fout die groter is dan:
- —
0,5 % bij andere vloeistoffen dan drinkbare vloeistoffen en bij vloeistoffen met een viscositeit van maximaal 1 mPa.s, of
- —
1 % bij drinkbare vloeistoffen en bij vloeistoffen met een viscositeit van meer dan 1 mPa.s.
De toegestane variatie mag echter nooit kleiner zijn dan 1 % van MMQ. Deze waarde is van toepassing bij lucht- of gasbellen.
5.4. Meetinstallaties voor rechtstreekse verkoop
5.4.1
Een meetinstallatie voor rechtstreekse verkoop moet zijn uitgerust met een voorziening waarmee de aanwijzing op nul kan worden gesteld.
Het mag niet mogelijk zijn de gemeten hoeveelheid om te leiden.
5.4.2
De hoeveelheid waarop de transactie gebaseerd is moet permanent kunnen worden afgelezen, totdat alle partijen bij de transactie het meetresultaat aanvaard hebben.
5.4.3
Meetinstallaties voor rechtstreekse verkoop moeten onderbreekbaar zijn.
5.4.4
Ieder percentage lucht of gas in de vloeistof mag niet leiden tot een grotere variatie van de fout dan de in punt 5.3 vermelde waarden.
5.5. Brandstofpompen
5.5.1
De aanwijzingen op brandstofpompen mogen tijdens de meting niet op nul kunnen worden gesteld.
5.5.2
Het begin van een nieuwe meting moet worden verhinderd totdat de aanwijzing weer op nul is gesteld.
5.5.3
Indien een meetinstallatie is uitgerust met een prijsaanwijzing, mag het verschil tussen de aangewezen prijs en de prijs berekend op grond van de prijs per eenheid en de aangewezen hoeveelheid niet meer bedragen dan de prijs voor Emin. Dit verschil behoeft echter niet minder te bedragen dan de kleinste valuta-eenheid.
6. Stroomstoring
Een meetinstallatie moet zijn uitgerust met een noodstroomvoorziening die ervoor zorgt dat alle meetfuncties worden verricht gedurende de storing in de hoofdstroombron, of met een voorziening om de op dat moment aanwezige gegevens op te slaan en aan te wijzen zodat de lopende transactie kan worden afgesloten en met een voorziening om de vloeistofstroom op het moment van de storing van de hoofdstroombron te stoppen.
7. Ingebruikneming
Nauwkeurigheidsklasse | Type meetinstallatie |
---|---|
0,3 | Meetinstallaties op een pijpleiding |
0,5 | Alle meetinstallaties tenzij anders vermeld in deze tabel, met name:
|
1,0 | Meetinstallaties voor vloeibare gassen onder druk gemeten bij een temperatuur groter dan of gelijk aan — 10 °C |
Meetinstallaties normaliter van klasse 0,3 of 0,5 maar gebruikt voor vloeistoffen
| |
1,5 | Meetinstallaties voor vloeibaar kooldioxide |
Meetinstallaties voor vloeibare gassen onder druk gemeten bij een temperatuur onder — 10 °C (andere dan cryogene vloeistoffen) | |
2,5 | Meetinstallaties voor cryogene vloeistoffen (temperatuur beneden — 153 °C) |
8. Meeteenheden
De gemeten hoeveelheid wordt aangegeven in milliliter (ml), kubieke centimeter (cm3), liter (l of L), kubieke meter (m3), gram (g), kilogram (kg) of ton (t).
Conformiteitsbeoordeling
De in artikel 17 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures waaruit de fabrikant kan kiezen, zijn:
B + F of B + D of H1 of G.
Voetnoten
PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
De lidstaten kunnen evenwel voor de heffing van rechten op minerale oliën bij het laden en lossen van tankschepen, tankwagons en tankauto's meetinstallaties van nauwkeurigheidsklasse 0,3 of 0,5 verlangen.Noot: De fabrikant kan echter een bepaald type meetinstallatie in een klasse met een betere nauwkeurigheid indelen.