Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/1.4
1.4 Afbakening
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS589784:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Keirse 2003, p. 134 die schrijft over het adagium “the tortfeasor takes the victim as he finds him”.
In bijvoorbeeld de monografie Eigen schuld van Keirse en Jongeneel (Keirse & Jongeneel 2013) wordt aan dergelijke casus nauwelijks aandacht besteed. Anders is dat in de Engelse literatuur, vgl. bijvoorbeeld McGregor/Edelman 2018, nr. 8-092 t/m 8-113 waarin deze gevallen tezamen onder de noemer “physical and pecuniary abormalities of the claimant or of his property” worden behandeld. Vgl. inmiddels in lijn met mijn opvatting echter HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278 (X/NAM), rov. 2.10.6 t/m 2.10.8.
Hof Den Haag 26 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1494 (PermX).
Ook deze problemen van het bijdragen aan de schade door een ondergeschikte van de gelaedeerde worden soms ten onrechte niet als eigenschuldprobleem gezien en bij de schadetoerekening opgelost, zie HR 25 september 1992,NJ 1992/751 (Alpuro/Dijkhuizen) en HR 22 november 2013, RvdW 2013/1390 (Assurantietussenpersoon).
HR 8 juli 2016,NJ 2017/262 m.nt. S.D. Lindenbergh en J.S. Kortmann (Tennet/ABB), rov. 4.4.3 en 4.4.5; kort daarvoor oordeelde de Hoge Raad in HR 24 juni 2016,NJ 2016/302 (Deere/Moram) al dat in geval het ‘voordeel’ een uitkering uit schadeverzekering betrof, dat voordeel via de schadebegroting en niet noodzakelijkerwijs via art. 6:100 BW in mindering kon worden gebracht. Inmiddels is deze nieuwe koers bevestigd in HR 3 februari 2017,NJ 2017/146 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Dexia/A.) en HR 29 juni 2018,NJ 2018/294.
18. Hoezeer het bij een benadering die gericht is op systematiseren en het leggen van dwarsverbanden aantrekkelijk is om een ruim terrein te behandelen, was ik vanzelfsprekend genoodzaakt beperkingen aan te brengen.
19. In dit boek zal ik steeds tot uitgangspunt nemen dat feitelijk causaal verband aanwezig is tussen de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis en de geleden schade indien daartussen condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Problemen die zich voordoen bij meerdere, eventueel hypothetische, oorzaken en problemen ten aanzien van het bewijs van het causale verband laat ik buiten beschouwing.
20. Het leerstuk van eigen schuld (art. 6:101 BW) zal ik niet bespreken, omdat dit een ander en relatief goed afgebakend probleemgebied vormt. Over de afbakening van mijn onderzoek ten opzichte van dit leerstuk nog het volgende. Het leerstuk van eigen schuld ziet, in weerwil van de naam, niet alleen op situaties waarin eigen gedragingen van de gelaedeerde de schade mede doen ontstaan, maar ook op situaties waarin bepaalde omstandigheden die voor risico van de gelaedeerde komen aan de schade hebben bijgedragen. In de literatuur worden problemen waar de schade mede ontstaat door een bijzondere (zwakke) lichamelijke gesteldheid van de gelaedeerde veelal als eigenschuldproblemen gezien.1 Indien echter sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid van zaken of een onderneming van de gelaedeerde wordt dat merkwaardigerwijze doorgaans niet als eigenschuldprobleem geduid maar als probleem van schadetoerekening behandeld.2
Te denken valt aan Waterwingebied Leeuwarden3 waarin de omvang van de schade sterk beïnvloed werd door de omstandigheid dat het waterwingebied van de gelaedeerde extra kwetsbaar was voor olie. Ook valt te denken aan Frieslandhal,4 waarin de gelaedeerde een uitzonderlijk profitabel cafetaria dreef en het afbranden daarvan dus tot een uitzonderlijk hoge schade leidde. Verder is vermeldenswaardig PermX,5 waarin een onderneming op de rand van faillissement verkeerde en door een wanprestatie van een leverancier over die rand werd geduwd.
Ook problemen van dit laatste type, waarin sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid van zaken of een onderneming van de gelaedeerde, zal ik niet behandelen omdat dit mijns inziens beter kan gebeuren in het kader van het leerstuk van eigen schuld en zijn deelproblemen (onder meer het bijdragen aan de schade door ondergeschikten,6 de reflexwerking van risicoaansprakelijkheid voor zaken en risico-aanvaarding).
21. Enkele bijzondere problemen die in de doctrine doorgaans of somtijds met de relativiteitsleer worden opgelost, zal ik slechts beknopt behandelen. Het gaat om de problematiek van de in pari delicto verkerende gelaedeerde, schade in een niet-rechtmatig belang, doorkruising van een publiekrechtelijke regeling en afgeleide schade van aandeelhouders. Het gaat hier om afgebakende, bijzondere onderwerpen. Ik laat deze problemen aan bod komen om daarmee het wezen van de relativiteitsleer beter te kunnen duiden en te laten zien waar hun plaats is in het schadevergoedingsrecht. Ook de wettelijke regelingen van art. 6:107, 6:107a en 6:108 BW zullen slechts beknopt aan de orde komen. Ik behandel deze regelingen slechts voor zover zij licht werpen op het relativiteitsvereiste en op de figuur van de verplaatste schade.
22. Waar het gaat om kwalitatieve aansprakelijkheid, leg ik de focus op de kwalitatieve aansprakelijkheden voor personen, roerende zaken, opstallen en dieren omdat dit de in de praktijk meest voorkomende kwalitatieve aansprakelijkheden zijn. Waar het gaat om schade als gevolg van tekortschieten in de nakoming van een verbintenis, leg ik de focus op uit overeenkomst voortvloeiende (primaire) verbintenissen. Verbintenissen die niet ontstaan uit overeenkomst, strekken doorgaans tot betaling van een geldsom. De omvang van de verplichting tot schadevergoeding bij het tekortschieten in de nakoming van dergelijke verbintenissen wordt beheerst door art. 6:119(a) BW. Aan de figuur van de schadetoerekening komt dan geen betekenis meer toe.7
23. Op ongeschreven zorgvuldigheidsnormen zal ik slechts beperkt ingaan. In dit boek zal ik betogen dat deze normen soms worden gebruikt als dogmatisch vehikel om de aansprakelijkheid van de pleger van een onrechtmatige daad of van een wanprestatie te verruimen, maar de werkelijke reden voor deze verruiming van aansprakelijkheid niet erin gelegen is dat de laedens op grond van de maatschappelijke betamelijkheid het belang van een ander had dienen te ontzien, maar dat het onredelijk zou zijn om aansprakelijkheid door middel van de normale regels te begrenzen waardoor die ander geen aanspraak op schadevergoeding zou hebben. Slechts voor zover ongeschreven zorgvuldigheidsnormen voor dit doel worden gebruikt, zal ik daarop ingaan.
24. Ook op de problematiek van voordeelstoerekening zal ik niet ingaan. Tot de zomer van 2016 zou dat geen toelichting behoeven: schadetoerekening en voordeelstoerekening waren naar heersende opvattingen (strikt) gescheiden onderwerpen, geregeld in afzonderlijke bepalingen. In juli 2016 heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat voor het antwoord op de vraag of een door een aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis voor de gelaedeerde veroorzaakt voordeel in mindering dient te worden gebracht op de te vergoeden schade, beslissend is of dit voordeel “met inachtneming” van de maatstaf van art. 6:98 BW “redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de schuldenaar [kan] worden toegerekend”.8 De voor schadetoerekening geldende maatstaf geldt inmiddels dus ook voor de toerekening van voordelen. Niettemin laat ik deze problematiek van voordeelstoerekening als afgebakend en anders, hier buiten behandeling.