Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2020, nr. 18/00505 en 18/00506
ECLI:NL:GHARL:2020:3358
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-04-2020
- Zaaknummer
18/00505 en 18/00506
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:3358, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑04‑2020; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2019:6597, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑08‑2019; (Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
NLF 2020/1202 met annotatie van
V-N 2019/42.15 met annotatie van Redactie
NLF 2019/1909 met annotatie van
NTFR 2019/2260 met annotatie van Mr. M.B. Weijers
Uitspraak 29‑04‑2020
Inhoudsindicatie
BPM. Rentevergoeding teruggave BPM.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Locatie Arnhem
Nummers 18/00505 en 18/00506
uitspraakdatum: 29 april 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 30 april 2018, nummers AWB 17/3631 en 17/3632 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Belanghebbende heeft twee verzoeken bij de Inspecteur ingediend tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM). Beide verzoeken zijn door de Inspecteur bij beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
De bezwaren van belanghebbende tegen deze beschikkingen zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft de Inspecteur de verzoeken tot teruggaaf ingewilligd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende heeft met betrekking tot de export van twee personenauto’s verzoeken tot teruggaaf van BPM bij de Inspecteur ingediend. Het eerste verzoek is gedagtekend 12 februari 2016, beloopt een bedrag van € 657 en heeft betrekking op een personenauto van het merk Fiat, type Bravo. Het tweede verzoek is gedagtekend 22 maart 2016, beloopt een bedrag van € 1.835 en heeft betrekking op een personenauto van het merk Renault, type Laguna.
2.2
De Inspecteur heeft beide verzoeken bij beschikkingen van 30 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 4 april 2016 bezwaar aangetekend. Daarin heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om te worden gehoord.
2.3
Bij uitspraken op bezwaar van 2 juni 2017 heef de Inspecteur belanghebbende in het gelijk gesteld en haar teruggaven aan BPM verleend van € 657 respectievelijk € 1.835. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende tweemaal een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 246. De Inspecteur heeft belanghebbende niet gehoord in bezwaar.
2.4
De door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank bij uitspraken van 30 april 2018 gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover geen belastingrente aan belanghebbende is vergoed door de Inspecteur. De Rechtbank heeft bepaald dat de Inspecteur belastingrente aan belanghebbende dient te vergoeden, hem veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 1.002 aan proceskosten en voorts de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan belanghebbende te vergoeden.
2.5
Belanghebbende heeft, daarbij vertegenwoordigd door haar (toenmalige) gemachtigde [A] , hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
2.6
Op 31 juli 2019 heeft de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende [A] een nader stuk (‘pleitnota’) ingediend. De griffier van het Hof heeft de gemachtigde bij brief van 5 augustus 2019 bericht dat op de inhoud van dat stuk geen acht wordt geslagen wegens de zeer beledigende opmerkingen daarin ten aanzien van personen werkzaam bij de Belastingdienst en de rechtspraak. Voorts heeft het Hof de gemachtigde in die brief een laatste waarschuwing gegeven, in die zin dat wanneer de gemachtigde zou blijven volharden in zijn opstelling en het gebruik van bepaalde bewoordingen, het Hof toepassing zou gaan geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; weigeren gemachtigde).
2.7
Bij brieven van 5 en 6 augustus 2019 heeft de gemachtigde gereageerd op de in de brief van het Hof vervatte waarschuwing. Omdat de gemachtigde is blijven volharden in zijn beledigende taalgebruik en opstelling, heeft het Hof in zijn tussenuitspraak in deze zaken van 16 augustus 2019 toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:25 Awb en de gemachtigde [A] en zijn vennootschap [B] BV geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures. Voorts heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien zij dat wenst, binnen vier weken na de tussenuitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedures. Belanghebbende heeft het Hof niet bericht dat zij een nieuwe gemachtigde zal aanstellen. Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
3. Het geschil
In hoger beroep is in geschil of: (1) de door de Rechtbank toegekende vergoeding voor rente inzake de BPM te laag is, (2) of de zaak wegens schending van de hoorplicht dient te worden teruggewezen naar de Inspecteur en (3) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over het griffierecht.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
Zoals hiervoor in onderdeel 2.6 reeds is vermeld, wordt op de inhoud van het (nadere) stuk van 31 juli 2019 van de – thans geweigerde – gemachtigde van belanghebbende geen acht geslagen. De daarin vermelde klachten worden derhalve niet behandeld door het Hof.
Rente over BPM
4.1.
De Inspecteur dient, gelijk de Rechtbank heeft beslist, op de voet van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 30ha) belastingrente aan belanghebbende te vergoeden over de teruggave van BPM. De door de Rechtbank in overweging 12 van haar uitspraak berekende bedragen zijn als zodanig door belanghebbende in hoger beroep niet bestreden. Het Hof acht die berekeningen, gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 30ha AWR, juist en maakt die berekeningen tot de zijne. Voor zover belanghebbende, wegens schending van het Unierecht, een hogere vergoeding claimt dan hieruit voortvloeit, dient belanghebbende zich uiterlijk na het onherroepelijk worden van de onderhavige uitspraak te wenden tot de Belastingdienst. De ontvanger zal op het verzoek beslissen bij voor bezwaar vatbare beschikking (artikel 30 Invorderingswet 1990). Daartegen kunnen – eventueel – rechtsmiddelen worden aangewend (vgl. onder meer de arresten HR 3 maart 2017, nr. 16/01176, ECLI:NL:HR:2017:341 en HR 28 september 2018, nr. 17/01298, ECLI:NL:HR:2018:1789). Ten overvloede zij opgemerkt dat de stelling van belanghebbende dat de renteregeling zoals opgenomen in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 in strijd is met het Unierecht, dient te worden verworpen. Het Hof verwijst voor de gronden daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018, nr. 17/01724, ECLI:NL:HR:2018:1790.
Schending hoorplicht
4.2
Nu de Inspecteur in bezwaar volledig aan de verzoeken van belanghebbende om teruggaaf van BPM is tegemoet gekomen, was hij - gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Awb - niet gehouden belanghebbende in bezwaar te horen. De hoorplicht heeft geen betrekking op de zogenoemde nevenvorderingen zoals vorderingen tot vergoeding van proceskosten. De Inspecteur was ook niet op grond van het Unierecht gehouden belanghebbende te horen (zie HR 25 oktober 2019, nr. 18/04694, ECLI:NL:HR:2019:1619). De klacht van belanghebbende over schending van de hoorplicht treft derhalve geen doel.
Griffierecht
4.3
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat zij recht heeft op vergoeding van rente over het bij de Rechtbank betaalde griffierecht over de periode, beginnend op de dag waarop zij het griffierecht heeft voldaan, faalt deze stelling. Verwezen wordt naar de arresten HR 24 september 2010, nr. 09/03257, ECLI:NL:HR:2010:BN8049 en HR 19 april 2019, nr. 18/01623, ECLI:NL:HR:2019:623.
4.4
In deze stelling ligt echter ook een verzoek besloten om vergoeding van wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW wegens vertraging in de vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Wanneer die vergoeding niet binnen vier weken na de datum waarop de Rechtbank haar uitspraak heeft gedaan, is betaald door de Inspecteur, is de wettelijke rente daarover gaan lopen en dient die door de Inspecteur te worden vergoed (vgl. HR 21 december 2018, nr. 17/04504, ECLI:NL:HR:2018:2358). Het Hof zal dit in het dictum bepalen.
Slotsom
Gelet op het vorenoverwogene, is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
beslist dat, indien het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht van € 333 niet tijdig door de Inspecteur is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de Rechtbank haar uitspraak heeft gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
R. den Ouden
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 mei 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Uitspraak 16‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Art. 8:25 Awb. Weigering gemachtigde wegens ernstige bezwaren. Taalgebruik van de gemachtigde komt structureel in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 18/00505 en 18/00506
datum: 16 augustus 2019
Beslissing van de derde meervoudige belastingkamer
in het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2018, nummers AWB 17/3631 en AWB 17/3632, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1. Feiten
1.1.
[A] BV (hierna: [A] ), vertegenwoordigd door [B] (hierna: [B] ), treedt in deze procedure op als gemachtigde van belanghebbende. Uit door het Hof ambtshalve bij het Handelsregister ingewonnen inlichtingen blijkt dat [C] B.V. enig aandeelhouder en enig bestuurder van [A] is en dat [B] alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder is van [C] B.V.
1.2.
[A] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [B] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.
1.3.
Het Hof heeft zich in toenemende mate gestoord aan de wijze waarop [B] zich in deze stukken heeft uitgelaten over Nederland, over de rechtspraak, rechters en raadsheren en over ambtenaren. Het Hof heeft hem daarop verschillende malen aangesproken. Zo heeft het in zijn uitspraak van 9 oktober 2018, nummer 17/00400, ECLI:NL:GHARL:2018:8805, overwogen:
“Het Hof heeft de gemachtigde tijdens de zitting van 5 juli 2018 voorgehouden dat het zich ernstig heeft gestoord aan het taalgebruik van de gemachtigde in de stukken van het geding, welke ieder fatsoen ontberen. In het bijzonder de bewoordingen gebezigd in de aanvullende motivering, de op 12 juni 2018 ingekomen pleitnota en de pleitaantekeningen ingekomen op 2 juli 2018, in welke stukken de gemachtigde zich op grove wijze uitlaat over Nederland, de Hoge Raad, de leden van het Hof en de ambtenaren van wetgeving en de uitvoeringspraktijk. Daarop heeft de gemachtigde verklaard dat hij dit in de toekomst achterwege zal laten, de stukken betreffende de pleitaantekeningen terug te nemen en zich in deze zaak te beperken tot het geven van een mondelinge toelichting ter zitting.”
1.4.
Het Hof heeft ter behandeling van verschillende zaken waarin [B] optreedt als gemachtigde zittingen gepland op 8 en 14 augustus 2019. Bij faxberichten van 30 en 31 juli 2019 en 1 augustus 2019 heeft [B] aan het Hof pleitnota’s in deze zaken gestuurd. Daarin staat onder meer:
- over de vertegenwoordiger van de Inspecteur: “Clown [D] , of een van zijn collegae die de zitting zullen bijwonen, heeft er een gewoonte van gemaakt uw gerechtshof te vragen mij te wijzen op mijn taalgebruik en het liefst passende maatregelen te nemen. Mogelijk wil hij mij laten fusilleren of laten ophangen, maar zelf laat hij mij na klikpartijen bij zijn meerdere in de zieke club schorsen als gemachtigde. (…) een geboren loser als [D] (…) De man is geboren om te stelen en te bedriegen en als hij gewezen wordt op die misstanden, gaat de trukendoos open. (…) [D] is een ongekende charlatan die oplichten van belastingbetalers tot een kunst heeft verheven.”, “kennelijke boef die structureel steelt”
- over de Rechtbank: “De rechtbank gaat voorbij begrijpelijk omdat verweerder anders ongelijk gaat krijgen en de burgers niet kan tillen aan (…) De rechtbank maakt zich er ook schuldig aan, wie niet in de rechtspraak nada onafhankelijk in Nederland?”, “clowntje [E] van het circus in Arnhem”
- over het gerechtshof Amsterdam: “criminelen van gerechtshof Amsterdam” en “Gerechtshof Amsterdam is natuurlijk een crimineel bolwerk”
- over de Hoge Raad: “een intens criminele organisatie als de Hoge Raad der Nederlanden, de max in Nederland op het gebied van verneuken van rechten van belastingplichtigen en het faciliteren van de wetgever en de heffende autoriteit”, “criminelen pur sang”, “een gajesclub”, “georganiseerde misdaadorganisatie die blijkbaar geen gram respect heeft voor de grondrechten van de burger van lidstaat Nederland (of andere mensen die ze proberen leeg te zuigen)”, “De Hoge Raad is daarmee verworden tot een doorgeefluik van de boodschap, maar zoals gezegd menen ze op de Korte Voorhout het recht niet te hoeven waarborgen en er zelf een draai aan te kunnen geven, het hoogste recht te verneuken en justitiabelen waar mogelijk en in een zo groot mogelijke omvang te benadelen”, “De leden van de Hoge Raad gaan gewoon de pastoors in de katholieke kerk achterna. Vroeger geloofde men nog in de oprechtheid, later bleek hoe het er echt aan toe ging. Dat later is voor ons al nu....”, “hoerentent pur sang, vol met criminelen”, “maffiapraktijken”, “een gekende gajes club”, “een grote boevenclub”, “een enorme hoerenkast is die naaien van burgers tot zijn absolute kernactiviteit heeft ontwikkeld!!!!”, “De Hoge Raad verzuimt structureel en strikt opzettelijk mogelijk omdat ze er geld voor krijgen van grote belanghebbende partijen (Staat, merkimporteurs, alles is mogelijk, ondoordringbaar criminele gajesclub), en naait de burger dat de stukken ervan af vliegen.”, “De Hoge Raad heeft zich ontwikkeld onder leiding van [F] tot een allerhoogst bedenkelijke, zieke geest, die het hoogste recht onbevoegd en willens en wetens niet juist toepast.”, “ [F] wordt ook niet voor niks als gekende crimineel geduid op Internet”, “de criminelen aan de Korte Voorhout”, “de Hoge Raad is een gekende gajesclub”
- over de rechtspraak: “Vooropgesteld zij dat de hele rechtspraak in Nederland overgoten is met criminaliteit teneinde burgers van hun rechten te ontdoen en de weg te plaveien ze leeg te zuigen waar mogelijk. (…) De rechtspraak in Nederland is een schande voor Europa en voor elke te respecteren maatschappij!! (…) Ik heb 0,0 % vertrouwen terecht in onafhankelijke rechtspraak in Nederland genoegzaam gebleken, ook weer in onderhavig geval. Recent had ik bijna 40 gegronde cassatieberoepen bij de criminelen aan de Korte Voorhout van dit gerechtshof... Echt ongelooflijk allemaal en dat is pas het begin. Het is echt heel, heel, heel erg!”, “Als je niet meer kunt vertrouwen op onafhankelijke rechtspraak een fundamenteel beginsel kun je beter zoals ik 17 jaar geleden heb gedaan, je spullen pakken en wegwezen!”, “de lagere rechters doet lekker mee, die zijn evenzeer (zwaar) crimineel. De rechtspraak in Nederland is een schande voor Europa en voor elke te respecteren maatschappij!!”, “Klootjesvolk! Smeerkezen zijn het in de Nederlandse rechtspraak!!”
- over Nederland: “In een derdewereldland als lidstaat Nederland is er natuurlijk sowieso geen sprake van een eerlijk proces. Nederland is verworden tot een intens gajesland, waar de grootste dictators ter wereld zich kunnen inspireren lijkt het…”, “Terecht kwalificeer ik Nederland als een enorm kutland! Dat zijn vieze praktijken.”
1.5.
Naar aanleiding van deze passages heeft het Hof op 5 augustus 2019 per fax aan [B] een brief gestuurd, met de volgende inhoud:
“Voor de zaken die gepland zijn voor de zittingen van 8 en 14 augustus 2019, heeft u nadere stukken ingediend. (…) Gelet op de inhoud van deze stukken, waarin door u zeer beledigende opmerkingen worden gemaakt ten aanzien van personen werkzaam bij de Belastingdienst en de rechtspraak, zal het Hof op de inhoud van die stukken geen acht slaan.
Voorts merk ik op dat u in het verleden meermalen bent gewaarschuwd voor uw beledigende taalgebruik in de stukken in de vele procedures die door u aanhangig zijn gemaakt bij het Hof. Ik wijs u in dit verband op de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2018, nr. 17/00400, ECLI:NL:GHARL:2018:8805 (…).
Het Hof constateert dat u volhardt in uw ten aanzien van personen en instellingen beledigende, mogelijk lasterlijke, taalgebruik. Daarbij denkt het Hof onder meer doch bepaald niet alleen aan uw opmerkingen als zou de Hoge Raad der Nederlanden een “intens criminele organisatie” zijn met “maffiapraktijken”, een “hoerentent pur sang, vol met criminelen” en “de max op het gebied van het verneuken van rechten van belastingplichtigen”, en wordt volgens u de president van de Hoge Raad [F] “niet voor niks als gekende crimineel geduid op internet”, uw opmerking als zou het Gerechtshof Amsterdam een “crimineel bolwerk” zijn, uw aanduidingen van de heer [D] als vertegenwoordiger van de Belastingdienst als “kennelijke boef die structureel steelt”, een “ongekende charlatan die oplichten van belastingbetalers tot een kunst heeft verheven” en “geboren om te stelen en te bedriegen”.
U vertegenwoordigt in de procedures de verschillende belanghebbenden bij het Hof. Het Hof roept in herinnering dat de kern van vertegenwoordiging is dat handelingen waartoe ook de onderhavige hiervoor gememoreerde door u gemaakte opmerkingen en beledigingen en mogelijk laster aan de vertegenwoordigde worden toegerekend.
Op grond van het voorgaande en ter bescherming van de belangen van procespartijen geeft het Hof u, c.q. [A] BV in dit verband een laatste waarschuwing. Mocht u desondanks na heden blijven volharden in uw opstelling en het gebruik van bewoordingen dan zal het Hof toepassing geven aan artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht (weigeren gemachtigde).
Een kopie van deze brief zond ik heden aan de desbetreffende belanghebbenden en aan de inspecteur.”
1.6.
In reactie daarop heeft [B] bij faxbericht van 5 augustus 2019 geschreven:
“Met dagtekening van 5 augustus 2019 ontving ik van uw gerechtshof een brief waarin u kort gezegd de grieven van belanghebbende in zijn stukken voor de zitting van 8 en 14 augustus 2019 buiten beschouwing laat.
Dat is dan weer een uitvloeisel van de vermeende noodzaak van uw gerechtshof waar mogelijk de belangen van belastingplichtigen te beperken, waarbij uw gerechtshof een rechtvaardiging meent te kunnen vinden in mijn taalgebruik/processtrategie.
Het is de schande ver voorbij. Uw gerechtshof zou dat wanneer het onafhankelijk zou opereren nooit mogen doen. Bij twijfel voorleggen aan Europa!!
Maar uw gerechtshof doet het toch, werkelijk een regelrechte schande en een toonbeeld van wat een gajes er werkzaam is in de rechtspraak in Nederland met uitsluitend 1 doel, de staatskas vullen en gevuld houden!!
Uw gerechtshof heeft met kennelijk misbruik van bevoegdheid uitlegging van bepalingen van het Unierecht, waar uw gerechtshof zich apert van behoort te onthouden!!!
Een belanghebbende het recht ontnemen met toepassing van nationale bepalingen, verhoudt zich niet tot artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Als u dat toch doet, zal ik mij daarover beklagen in Europa en aantonen wat een mensen er werkzaam is in de rechtspraak in Nederland, die met misbruik van bevoegdheid kennelijk uitlegging geven over bepalingen van het Unierecht en met voorrang toepassen op fundamentele grondrechten van de Unie.
Ik vind het ook schandelijk dat uw gerechtshof een ‘gele’ kaart uitdeelt als de rode kaart niet uitgedeeld kan worden en mijn waar mogelijk in een kwaad daglicht tracht te zetten.
Ik neem de woorden niet terug, uw gerechtshof moet doen wat het behoort te doen, het recht waarborgen. Dat impliceert ook de grondrechten van het Handvest van de Europese Unie integraal waarborgen.
Daartoe behoort ook de waarborging van het recht op een vrije keuze van raadsman voor de advisering, vertegenwoordiging of verdediging. Dat recht is behalve in het belang van de Unie hier niet aan de orde niet te beperken, vooral niet door artikel 8:25 Awb!! Bij twijfel voorleggen aan Europa!!
Doet u dat toch, dan behoud ik mij het recht voor alle noodzakelijke wettelijke - rechten in te zetten om de schade vergoed te krijgen.
Als u mij wil naaien, moet u dat mij in persoon doen, maar er nette belanghebbenden buiten laten, hun rechten worden tot op het bot geschonden!! Van laster is geen sprake!
Gaat u eens onafhankelijk recht spreken!!”
1.7.
Bij faxbericht van 6 augustus 2019 heeft [B] vervolgens onder meer geschreven:
“Zonder duidelijke uitlegging van de unierechter met betrekking tot artikel 47 handvest van de grondrechten is er geen sprake van een eerlijk proces en worden de rechten van de belanghebbenden door uw gerechtshof zoals doorgaans het geval is niet gerespecteerd en eerbiedigt.
Dat is 100000 keer erger dan dat ik [F] een crimineel noem (staat gewoon op Internet en is geen woord aan gelogen) of raadheren van de Hoge Raad hoerenkinderen die met misbruik van bevoegdheid de rechten van ingezetenen in Nederland massaal om zeep helpen ten behoeve van de staatskas (ook daar is geen woord aan gelogen). (…)
Mijn belanghebbende mag toch op zijn minst enige mate van onafhankelijkheid verwachten van uw gerechtshof, waartoe tenminste behoort dat uw gerechtshof zich ander dan structureel het geval is kennelijk onthoudt van misbruik van bevoegdheid!!! (…)
Eens zal het eindigen, de weg is lang en zwaar, maar wij geven niet meer af. Ik heb uw gerechtshof aantoonbaar ontmaskert als een gerechtshof dat anders dan het poogt uit te stralen de belangen van belastingplichtigen te pas en te onpas te grabbel gooit, evenals de Hoge Raad en andere nationale rechters!!”
1.8.
Het Hof heeft besloten de zittingen van 8 en 14 augustus te verdagen.
2. Overwegingen
2.1.
Voorop staat dat partijen in een gerechtelijke procedure zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2.
Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil.
2.3.
Het Hof is van oordeel dat het taalgebruik van [B] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [B] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [B] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Voorts verzuimt hij te motiveren wat de relevantie is van zijn verwijten en beschuldigingen voor de aanhangige procedure. Zonder nadere motivering is niet duidelijk waarom deze verwijten en beschuldigingen een ondersteuning zijn voor zijn standpunt over de in geding zijnde belastingaanslagen en/of beschikkingen. Ook na daarvoor te zijn gewaarschuwd, heeft [B] daarin volhard.
2.4.
Sommige door [B] ingediende stukken bevatten zoveel beledigende opmerkingen dat het Hof geen kennis van deze stukken neemt. [B] is daarop gewezen. Dat brengt mee dat de stellingen en standpunten van de desbetreffende partij en de onderbouwing daarvan het Hof niet bereiken voor zover zij in deze stukken zijn vervat. Deze benadeling van de door [B] vertegenwoordigde procespartijen, is een rechtstreeks gevolg van het ongepaste taalgebruik van [B] .
2.5.
Het Hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [B] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb. Deze bezwaren gelden evenzeer voor [A] , nu [A] de gemachtigde van belanghebbende is, [B] middellijk bestuurder van [A] is en [B] in rechterlijke procedures zowel schriftelijk als mondeling pleegt op te treden namens [A] . De stukken met de beledigende woorden zijn ook zonder uitzondering ondertekend door [B] . Het Hof heeft [B] daarover ingelicht bij brief van 5 augustus 2019 (zie hiervoor onder 1.5). [B] heeft daarop gereageerd bij faxberichten van 5 augustus 2019 (geciteerd onder 1.6) en van 6 augustus 2019 (geciteerd onder 1.7).
2.6.
[B] voert aan dat artikel 47 van het Handvest eraan in de weg staat bijstand of vertegenwoordiging door hem te weigeren, in het bijzonder nu het gaat om procedures waarin het gaat om toepassing van Unierecht. Het is, aldus [B] , niet aan het Hof om die bepaling uit te leggen. Het Hof zou dienaangaande prejudiciële vragen moeten stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, zo begrijpt het Hof [B] .
2.7.
Artikel 47 van het Handvest luidt:
Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.
2.8.
Naar het oordeel van het Hof komt de onderhavige weigering niet in strijd met artikel 47 van het Handvest. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Haar wordt slechts het recht ontzegd om door [B] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit Hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door deze weigering te beperken tot de onderhavige zaak en enkele andere zaken die stonden gepland voor de zittingen van 8 en 14 augustus, bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.
2.9.
Op grond van het vorenstaande zal het Hof [B] en [A] weigeren in de onderhavige procedure bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en haar zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.
3. Beslissing
Het Hof:
– weigert [B] en [A] BV om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure;
– stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien zij dat wenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.
Deze beslissing is genomen door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De griffier, | De voorzitter, |
(E.D. Postema) | (J. van de Merwe) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2019
Tegen deze tussenuitspraak staat geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Op grond van artikel 28, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze beslissing slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. Hoge Raad 14 september 2007, nr. 43.294, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).