HR, 25-10-2019, nr. 18/04694
ECLI:NL:HR:2019:1619
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2019
- Zaaknummer
18/04694
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑10‑2019
ECLI:NL:HR:2019:1619, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑10‑2019; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2019/51.24 met annotatie van Redactie
NLF 2019/2409 met annotatie van Joost Vetter
Belastingblad 2019/419 met annotatie van L.J. Boone
USZ 2019/335
JOM 2019/983
AB 2020/51 met annotatie van M. Wever
NTFR 2019/2680 met annotatie van Mr. drs. R. Steenman
Beroepschrift 25‑10‑2019
Hierna te noemen; Inspecteur of Staatssecretaris;
Edelhoogachtbaar College, geachte voorzitter,
Hierbij herstel ik de verzuimen zoals vastgesteld bij brieven van 13 november 2018 door Uw Raad.
In cassatie van belang zijnde feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft in dezelfde formatie als die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleld tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd, onder toepassing van de door het Hof geformuleerde criteria voor de beoordeling of de lidstaat het beginsel van de redelijke termijn in acht heeft genomen uitspraak gedaan.
Daarmee Staat vast dat de nationale rechter die bevoegd is zich over dergelijke schadevorderingen uit te spreken, zulks niet in een andere formatie dan die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd, onder toepassing van de door het Hof geformuleerde criteria voor de beoordeling of de lidstaat het beginsel van de redelijke termijn in acht heeft genomen.
Daarmee Staat ook vast dat het recht van de Unie geschonden is en naar Nederlands recht de onrechtmatige daad niet voor enige mogelijke twijfel is gepleegd.
Verder heeft het gerechtshof in hoger beroep vastgesteld, overeenkomstig rechtspraak van Uw Raad van 23 februari 2016, dat verweerder rente moet vergoeden over de te late betaling van voormelde schadevordering.
Het gerechtshof heeft geen terugbetaling griffierecht toegekend, geen proceskostenvergoeding toegekend voor door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het hoger beroep ongegrond verklaard.
Ook heeft het gerechtshof geoordeeld dat de rechtbank op alle onderdelen van het geschil — mogelijk met uitzondering van het oordeel dat de hoorplicht is geschonden — op goede gronden juist geoordeeld.
Voor de goede orde, de rechtbank heeft schending van de hoorplicht vastgesteld, maar daar geen gevolgen aan gegeven met toepassing van artikel 6:22 Awb.
Ook heeft het gerechtshof geen toewijzing van de immateriële schadevergoeding in beide zaken gegeven, of het oordeel van de rechtbank — door belanghebbende betwist in hoger beroep — onbehandeld gelaten.
Ten gronde.
Middel I.
Als eerste middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, doordat het gerechtshof heeft geoordeeld dat verweerder wettelijke rente moet vergoeden over de vastgestelde immateriële schadevergoeding van € 500,00 vanaf de dag dat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking aan partijen van de uitspraak van de rechtbank tot de dag van algehele voldoening van die rente, zonder dat terugbetaling van griffierecht moet volgen en zonder dat verweerder veroordeeld moet worden in de kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het hoger beroep ongegrond verklarend.
Het gegeven oordeel is ook onbegrijpelijk en kan zelfstandig zonder nadere gronden het gegeven oordeel niet dragen.
Toelichting.
Onderhavige zaak verhoudt zich tot in detail met de zaak waarin Uw Raad op 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:315, waarin Uw Raad overwoog dat de verplichting tot betaling van een vergoeding ter zake van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt vastgesteld bij uitspraak, waarbij tevens de omvang van de vergoeding wordt vastgesteld. Omwille van de praktische uitvoerbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat de uiterste datum waarop deze betaling moet plaatsvinden is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen in het openbaar is gedaan, en dat de wettelijke rente eerst gaat lopen de dag na die uiterste datum (vgl. CBb 29 november 2013, nr. 10/1301, ECLI:NL:CBB:2013:257, en CRvB 30 januari 2014, nr. 13/2399, ECLI:NL:CRVB:2014:296). Dit uitgangspunt geldt ook indien deze verplichting is neergelegd in een uitspraak waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend en evenzeer wanneer de werking van de desbetreffende uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel is verstreken of, indien dat rechtsmiddel is ingesteld, daarop is beslist.
Uw Raad verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond. Belanghebbende had zonder door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand geprocedeerd en uit het arrest volgt niet dat er griffierecht geheven was, hetgeen overigens normaal is als de zaak wordt afgesplitst van het geschil dat heeft geleld tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd.
Maar wanneer het beroep, zoals in casu door Uw Raad, gegrond verklaard wordt, moet een vergoeding van proceskosten volgen.
Het Hof heeft — ondanks het toewijzen van de klacht van belanghebbende — het hoger beroep ongegrond verklaard en geen terugbetaling griffierecht toegekend en ook vergoeding van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegewezen.
Het hof had — evenals Uw Raad in voormeld arrest — het hoger beroep gegrond moeten verklaren en verweerder moeten veroordelen in terugbetaling van het griffierecht en in de veroordeling van de kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Het gerechtshof heeft daarin verzuimd en daarmee blijk gegeven van een kennelijk ernstige miskenning van het recht.
Middel II.
Als tweede middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald het beginsel van effectieve rechtsbescherming doordat de rechtbank in dezelfde formatie als die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd, onder toepassing van de door het Hof geformuleerde criteria voor de beoordeling of de lidstaat het beginsel van de redelijke termijn in acht heeft genomen uitspraak heeft gedaan.
Het gerechtshof heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd in al zijn facetten en daarmee treft het gerechtshof hetzelfde lot als de rechtbank, namelijk dat in dezelfde formatie als die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleld tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd, onder toepassing van de door het Hof geformuleerde criteria voor de beoordeling of de lidstaat het beginsel van de redelijke termijn in acht heeft genomen uitspraak heeft gedaan.
Het gegeven oordeel is ook onbegrijpelijk en kan zelfstandig het gegeven oordeel zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet dragen.
Toelichting.
De rechtbank heeft rechtbank in dezelfde formatie als die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd, onder toepassing van de door het Hof geformuleerde criteria voor de beoordeling of de lidstaat het beginsel van de redelijke termijn in acht heeft genomen, in beide zaken beslist.
Datzelfde geldt voor het gerechtshof, nu die heeft geoordeeld dat de rechtbank op alle gronden juist heeft geoordeeld en daarmee het oordeel van de rechtbank — integraal — tot het zijne heeft gemaakt.
Daarmee Staat vast dat het Unierecht, meer bepaald het beginsel van effectieve rechtsbescherming is geschonden.
Het is vaste, reeds lange en overvloedige rechtspraak van de hoogste rechter, de Unierechter met betrekking tot het beginsel van effectieve rechtsbescherming, dat
Vgl. o.m. Hof van Justitie (Grote Kamer), 26 november 2013, ECLI:EU:C:2013:770, r.o. 89/90 e.v.;
- ‘89.
In dat verband moet worden benadrukt dat het, in het kader van een beroep tot schadevergoeding wegens schending van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest dat wordt ingesteld omdat het Gerecht de vereisten rond de inachtneming van de redelijke procestermijn niet in acht heeft genomen, krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU aan het Gerecht staat om de in de rechtsorden van de lidstaten toepasselijke algemene beginselen voor beroepen gebaseerd op vergelijkbare schendingen in acht te nemen. Met name moet het Gerecht in die context nagaan of kan worden vastgesteld of zich niet alleen materiële schade heeft voorgedaan, maar ook immateriële schade die een partij mogelijk als gevolg van de termijnoverschrijding heeft geleden, die in voorkomend geval passend moet worden hersteld.
- 90.
Het Staat dus aan het Gerecht, dat krachtens artikel 256, lid 1, VWEU bevoegd is, om zich over dergelijke schadevorderingen uit te spreken, zulks in een andere formatie dan die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de duur wordt bekritiseerd, onder toepassing van de in de punten 85 tot en met 89 van dit arrest genoemde criteria.’
Uw Raad — die het allemaal niet zo nauw neemt in zijn niet aflatende drang de heffende autoriteit en de nationale wetgever waar mogelijk te faciliteren en te fêteren, — met effectieve rechterlijke bescherming — en daartoe van zijn vrienden/maten van de wetgever diverse mogelijkheden geboden heeft gekregen in de wet op de Rechterlijke Organisatie — heeft in zijn arresten tot op heden — incluis het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, met een woord gerept over de in deze klacht neergelegde schending van effectieve rechtsbescherming.
Als je je niet weet te kwijten van je wettelijke taak, omdat je geen onderscheid kunt maken tussen je huidige werk en de druk die er leeft vanuit de vorige werkgever burgers te belazeren, komt effectieve rechtsbescherming of respect jegens goedbedoelde burgers, die structureel opgelicht en belazerd worden door de Nederlandse overheidsorganen, incluis of ergo juist door de Hoge Raad, kom je daar ook niet aan toe.
Als je opgegroeid bent bij ministeries waar alles mag, zolang de burger maar gepakt wordt en daarna door dezelfde lui benoemd wordt in het hoogste nationale rechtscollege, dan ontbreekt het je doorgaans natuurlijk aan goedontwikkelde instrumenten zoals respect jegens burgers en fundamentele fatsoensnormen, anders dan spreken met de aardappel In de keel en mensen aanspreken met meneer en mevrouw.
De Hoge Raad is een gekende boevenbende. Op Internet wordt Fêteris ook niet voor niks (frequent) een crimineel genoemd naar ik mag veronderstellen…Die oorzaak zal mogelijk liggen in het gebrek aan respect jegens medemensen en respect jegens een effectieve bescherming jegens al het kwaad in narcostaat Nederland.
Uw Raad moet doen wat het behoort te doen, het arrest van het gerechtshof — en dus het vonnis van de rechtbank — casseren.
Middel III.
Als derde middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat het gerechtshof heeft geoordeeld dat dat de rechtbank op alle onderdelen van het geschil — mogelijk met uitzondering van het oordeel dat de hoorplicht is geschonden — op goede gronden juist geoordeeld.
Het gegeven oordeel is ook onbegrijpelijk en kan zelfstandig zonder nadere gronden — die ontbreken — het gegeven oordeel niet dragen.
Toelichting.
Het gerechtshof den Haag heeft er — in zijn huidige samenstelling — ogenschijnlijk geen zin meer in en doet steeds meer zaken af met het algemene oordeel dat dat de rechtbank op alle onderdelen van het geschil op goede gronden juist heeft geoordeeld.
Dat is een algemene stelling, die naar ik veronderstel poogt — alle grieven van belanghebbenden — teneinde te ontkomen aan een inhoudelijk — niet zelden onjuist — oordeel en daarmee af te kaarten dat alle grieven zijn behandeld…
Het gerechtshof heeft — geheel onbegrijpelijk — geoordeeld dat de rechtbank op alle onderdelen van het geschil — mogelijk met uitzondering van het oordeel dat de hoorplicht is geschonden — op goede gronden juist geoordeeld.
Hoezo ‘mogelijk met uitzondering van het oordeel dat de hoorplicht is geschonden’?
De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht is geschonden, en heeft geoordeeld dat ‘in het onderhavige geschil’ echter voorbijgegaan kan worden aan die schending, gelet op het bepaalde in artikel 6:22 Awb.
De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat geen uitzondering van de schending is vervat in artikel 7:3 Awb (nationale regeling).
Belanghebbende heeft in zijn pleitnota verwezen naar een oordeel van de hoogste nationale rechter alsook naar kenmerken van het hoogste recht, het Unierecht, welk recht vereist dat belanghebbende — met het oog op een effectieve rechtsbescherming — die in Nederland blijkbaar in het fiscaal recht totaal ontbreekt -, ik citeer;
‘De rechtbank heeft overwogen dat dit gebrek kan worden gepasseerd ex. artikel 6:22 Awb, nu de belanghebbende — volgens de rechtbank nog steeds — niet benadeeld is.
‘In een recentelijk arrest van de Centrale Raad van Beroep (hoogste rechter, red. JV)1 is bepaald dat een schending van het niet horen bij de voorbereiding van een besluit niet kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 Awb. De belanghebbende was gedurende de bezwaarfase niet gehoord door het bestuursorgaan. De Raad overwoog dat de hoorplicht ex. artikel 7:2 Awb een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure. Door het achterwege laten van de hoorplicht zal de belanghebbende dermate worden benadeeld, dat er geen sprake is van een eerlijk proces 2.
- 1.
Centrale Raad van Beroep, 4 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1638.
- 2.
Centrale Raad van Beroep 4 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1638, r.o. 4.3’
Aldus had het gerechtshof de zaken terug moeten verwijzen naar de Inspecteur, teneinde gehoord te worden. De zaak is gegrond en moeten worden terugverwezen wegens schending van artikel 6 EVRM/ artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ik merk op dat artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie van toepassing is, nu het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht.
Artikel 47 Handvest van de Grondrechten kent ook geen rechtvaardigingsgronden die de rechtbank ‘van toepassing heeft geacht.’
Het gerechtshof heeft daar geen uitspraak over gedaan, anders dan geoordeeld dat -de rechtbank op alle onderdelen van het geschil — mogelijk met uitzondering van het oordeel dat de hoorplicht is geschonden — op goede gronden juist geoordeeld. —
Of het is onvoldoende gemotiveerd, of het gerechtshof heeft het oordeel van de rechtbank herroepen, of juist niet, of wel, of wat, of hoezo?
Niet is op te maken uit de rechtspraak — anders dan dat het hoger beroep blijkbaar ongegrond is verklaard — of het gerechtshof duiding heeft gegeven aan de klacht van belanghebbende.
Helemaal onbehandeld is de klacht niet gebleven, nu het gerechtshof heeft geoordeeld dat mogelijk met uitzondering van het oordeel dat de hoorplicht is geschonden de rechtbank op alle gronden van het geschil juist heeft geoordeeld.
Ik kom er niet uit, met de beste bedoelingen — hoe en op welke gronden deze klacht — tot cassatie moet leiden, maar dat deze klacht tot cassatie moet leiden — daar ben ik wel uit.
Als Uw Raad immers de klacht niet casseert, wordt aanvaard dat — anders dan andere hoogste nationale rechters oordelen — dat de schending van de hoorplicht — overeenkomstig artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd, nog daargelaten of de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank niet dusdanig onjuist zijn (belanghebbende heeft geen vergoeding van rente gekregen overeenkomstig de implementatiewetgeving van de wettelijke verplichting die voortkomt uit het Unierecht zelf — vervat in de nationale regeling ex. artikel 28c IW 1990) — en is dus alleen al om die reden benadeeld, nog los van het feit dat het Unierecht vereist dat belanghebbende een daadwerkelijke adequate vergoeding moet verkrijgen als bepalingen van het Unierecht zijn geschonden en deze bepalingen niet teniet gedaan kunnen worden door nationale regelingen zoals het Bpb..).
Aldus ga ik ervan uit dat Uw Raad oordeelt dat een schending van het niet horen bij de voorbereiding van een besluit niet kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 Awb. De Raad overwoog dat de hoorplicht ex. artikel 7:2 Awb een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure. Door het achterwege laten van de hoorplicht zal de belanghebbende dermate worden benadeeld, dat er geen sprake is van een eerlijk proces.
Nu vast staat dat Uw Raad het allemaal niet zo nauw neemt met de fundamentele rechten van Nederlands ingezetenen, naar ik veronderstel bij gebrek aan elk respect voor burgers bij (diverse) raadsheren van uw club, zou ik er ook niet van staan te kijken als Uw Raad stelt dat artikel 80 of 81 RO primeert boven de fundamentele rechten van burgers, nu Uw Raad toepassing van 80/81 RO doorgaans gebleken een dusdanige derogerende werking toedicht, dat alles wat ertoe doet terzijde wordt gesteld…
Uw Raad is een gekende boevenbende, daar bestaat volgens mij steeds minder discussie over. De in dit beroep weergegeven klachten liegen er niet om natuurlijk. Het wordt denk eens een de allerhoogste tijd voor bezinning van deze en gene…
Middel IV.
Schending van het recht en of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, doordat het gerechtshof — door te oordelen dat de rechtbank rechtens juist heeft geoordeeld — en daarmee het oordeel van de rechtbank mee overnemend — geen toewijzing van de immateriële schadevergoeding in beide zaken gegeven, zoals om verzocht en voortvloeit uit rechtspraak van de Unierechter met betrekking tot een adequate vergoeding van de schade wegens de lange duur van behandeling van de onderliggende kwesties.
Toelichting.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de immateriële schade in zowel de voldoening van belasting alsook in de zaak van de naheffingsaanslag.
Het betreft 2 verschillende zaken, met beiden een verschillende (potentiele) uitkomst. Aldus moet, nu in beide zaken de redelijke termijn van berechting is overschreden in beide zaken een vergoeding voor de immateriële schade en materiele schade vergoed worden.
Uw Raad oordeelde in min of meer gelijke zin door te overwegen dat de zaken in hoofdzaak gen betrekking hebben op hetzelfde onderwerp.
In Naaiderland is de immateriële schadevergoeding forfaitair geregeld zodat de mate van spanning en frustratie er niet toe doen, zolang de uitkomst van de afzonderlijke zaken maar verschillend kan zijn en/of kan worden gesteld dat belanghebbende voor beide zaken spanning en frustratie zou kunnen ondervinden.
Aldus had de rechtbank — door het Hof integraal overgenomen — niet kunnen oordelen zoals het heeft geoordeeld dat in de ene zaak een immateriële schadevergoeding moet worden toegekend en in de andere zaak volstaan kan worden met de constatering dat de termijn is overschreden.
Dat laatste, de constatering dat de redelijke termijn van berechting is overschreden verhoudt zich ook niet met bepalingen van het Unierecht, meer bepaald artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie/artikel 6 EVRM.
Uw Raad moet doen wat het behoort te doen, vooral eens integer en correct handelen en als Uw Raad dat eens een keer zou gaan doen, kan het niet anders zijn alsdat Uw Raad de klacht moet toewijzen en de arresten van de rechtbank en het gerechtshof moet casseren.
Maar zoals doorgaans heb ik totaal geen enkel vertrouwen in enige mate van oprechtheid of integriteit bij Uw Raad, ik heb genoeg gezien hoe ontstellend ernstig het wel niet is gesteld met deze fundamentele waarden bij Uw Raad.
Het zal wel weer een 81 RO worden, het paradepaardje van Uw Raad waar Uw Raad ogenschijnlijk derogerende werking aan toeschrijft, met voorrang en rechtstreeks teneinde Unierechtelijke vorderingen waar mogelijk om zeep te helpen.
Middel V.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat het gerechtshof — het oordeel van de rechtbank overnemend — heeft overwogen dat belanghebbende voor het verkrijgen van een rentevergoeding wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting een verzoek moet doen bij de Ontvanger, op straffe van verval van recht.
Toelichting.
Het recht op vergoeding van rente wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting is een uit het Unierecht zelf voortkomende verplichting, die rechtstreeks, met voorrang en derogerend doorwerkt in de nationale rechtsorde.
Nu de verplichting rechtstreeks voortkomt uit het Unierecht zelf, volgt daaruit dat de rente van rechtswege, zonder verzoek moet worden vergoed, waarbij van belang is dat de lidstaat waarborgt dat belanghebbende zijn uit het Unierecht voortkomende rechten — zonder enige moeilijkheden of belemmeringen — kan verzilveren (Hof van Justitie, 8 september 2016, ECLI:EU:C:2016:663, r.o. 70;
70.
‘De essentie van deze uitspraak is dat, indien de tegengestelde regel wordt aanvaard, de belastingbetaler een passende vergoeding voor het verlies als gevolg van de betaling van de In strijd met het Unierecht geheven belasting zou worden ontnomen, welk verlies afhangt ‘van de duur van de onbeschikbaarheid van het in strijd met het Unierecht […] [daadwerkelijk] betaalde bedrag […] in de periode tussen de datum van de onverschuldigde betaling van de betrokken belasting en de datum van terugbetaling van deze belasting’.(49) Mijns inziens zijn deze overwegingen van overeenkomstige toepassing op rentevergoeding in geval van terugbetaling van douaneheffingen die zijn geïnd onder toepassing van een antidumpingverordening die door het Hof in strijd met het Unierecht is verklaard. In die gevallen vloeit de betalingsverplichting rechtstreeks voort uit het Unierecht en ontstaat zij dus van rechtswege zonder dat het recht op vergoeding afhankelijk is van een specifiek bevel tot betaling van rente over de hoofdsom.’
Uw Raad, in zijn niet aflatende drang de wetgever en de heffende autoriteit te faciliteren heeft andersluidend geoordeeld, zonder de verwijzingsverplichting ex. artikel 267 VWEU te eerbiedigen, zonder enige mate van respect en integriteit aan het daglicht te stellen, louter met het oogmerk op naaien die burger, heeft andersluidend, dus niet voor enige twijfel vatbaar kennelijk onrechtmatig — besloten, waarmee de onrechtmatige daad vast staat.
Uw Raad heeft zich weer eens weten te etaleren als een gekende gajesclub die zijn weerga niet kent. Nederland is verworden tot een gajesland waar de fundamentele waarden apert en structureel te grabbel worden gegooid.
Belanghebbende heeft recht op vergoeding van de rente wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting.
Als daarvoor onderzoek had moeten plaatsvinden door de bevoegde rechterlijke macht — mogelijk om vast te stellen of de belasting in strijd met bepalingen van het Unierecht geheven is — heeft de rechtbank daarin verzuimd.
Ik merk op dat elke belasting die verminderd moet worden wegens te hoge heffing van uit andere lidstaten geïmporteerde gebruikte voertuigen, zoals in casu, in strijd is met bepalingen van het Unierecht, meer bepaald artikel 110 VWEU, zodat reeds om die reden elk onderzoek achterwege zou kunnen blijven, maar ja, dat is natuurlijk zo in een ideale, correcte omgeving, welke omgeving nadrukkelijk ontbreekt in Nederland, dus toch maar een onderzoek dan..??!!
Conclusie;
Wederom zij ondubbelzinnig aangetoond wat een intense gajesbende Uw Raad in zijn huidige samenstelling wel niet is. Alle grieven moeten slagen, kan onmogelijk anders.
Daar doet elk met eerbied gebracht betoog van […], rechtens de Staatssecretaris vertegenwoordigend, of zijn collegae, niet aan af.
Ook […] is onderdeel van het spel en het hele spul tezamen naait de burger dat de stukken ervan af vliegen, een schande voor elke nationale overheid dat dit allemaal kan en mag.
Nederland creëert en handhaaft structureel en bij voortduring een nationale rechtsorde die niet strookt met bepalingen van het Unierecht en stelt alle fundamentele rechtsbeginselen terzijde om die interne rechtsorde te handhaven…
Met behoud van rechten en weren,
Uitspraak 25‑10‑2019
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/04694
Datum 25 oktober 2019
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2018, nr. 18/00517, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/3926) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een aan haar opgelegde naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift heeft zij verzocht om vergoeding van de volledige kosten van rechtsbijstand voor het maken van bezwaar en om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar.
2.1.2
Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag vernietigd. Voorts heeft hij belanghebbende een vergoeding van kosten van rechtsbijstand toegekend, berekend naar het forfaitaire tarief als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op het verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft de Inspecteur niet gereageerd. De Inspecteur heeft belanghebbende niet voorafgaand aan het doen van uitspraak op bezwaar in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
2.2.1
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de Inspecteur haar op grond van artikel 7:2 Awb in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord.
2.2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat als de Inspecteur de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 Awb al heeft geschonden, aan deze schending met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden voorbijgegaan omdat belanghebbende daardoor niet is benadeeld.
2.3
Middel III is gericht tegen dit oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat de Inspecteur de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 Awb heeft geschonden doordat hij belanghebbende niet heeft gehoord over de hiervoor in 2.1.1 bedoelde verzoeken.
2.4
De beslissing op bezwaar vormt de uitkomst van de heroverweging van het primaire besluit door het bestuursorgaan. Voordat op het bezwaar wordt beslist, moet het bestuursorgaan volgens artikel 7:2, lid 1, Awb belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Indien het bestuursorgaan volledig aan het bezwaar tegemoet komt, kan het echter op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, Awb afzien van het horen van de belanghebbende, mits andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.Omdat de behandeling van het bezwaar strekt tot heroverweging van het primaire besluit, moet worden aangenomen dat deze uitzondering ziet op gevallen waarin het bestuursorgaan volledig tegemoet komt aan het bezwaar dat tegen dat primaire besluit is gemaakt. In het kader van dat bezwaar gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt1.of een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, behoren niet tot de grondslag van het bezwaar tegen het primaire besluit2.. Als het bestuursorgaan het voornemen heeft om niet of niet volledig te voldoen aan dergelijke in het kader van het bezwaar gedane verzoeken, is het dan ook niet op grond van artikel 7:2 Awb verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord.
2.5
De Inspecteur heeft in dit geval naar aanleiding van het bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4 is overwogen was hij daarom niet gehouden belanghebbende op grond van artikel 7:2 Awb te horen over de hiervoor in 2.1.1 bedoelde verzoeken. De Inspecteur was hiertoe ook niet verplicht op grond van enige andere regel van Nederlands nationaal recht of op grond van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel dan wel de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.
2.6
Uit hetgeen hiervoor in 2.4 en 2.5 is overwogen, volgt dat middel III faalt.
2.7
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑10‑2019
Vgl. HR 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:94, rechtsoverweging 2.3.