Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.4.3
7.4.3 Het is aan de verschoningsgerechtigde om te bepalen, of hij een beroep op verschoningsrecht doet
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS375935:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173, r.o. 3.5(Slager en Ophof/Notaris Maas); HR 7 juni 1985, NJ 1986,174, r.o. 3(X/Y); HR 8 november 1991,NJ 1992, 277, r.o. 3.5(Verschueren/Kloosterboer); HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 47, r.o. 4.2.2(Herengracht 179-197 c.s/Mr S.).
HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173, r.o. 3.5(Slager en Ophof Notaris Maas).
HR 17 februari 1928, NJ 1928, 727 (Van der Hallen/Pijls); HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173 r.o. 3.3(Slager en Ophof/Notaris Maas); HR 2 oktober 1990, NJ 1991, 124; HR 26 mei 2009, NJ 2009, 263, r.o. 2.6.3(Leids Universitair Medisch Centrum).
Heemskerk 1996, p. 11.
Von Schmidt auf Altenstadt 2003, p. 3.
Zie met betrekking tot notarissen: Bannier & Fanoy 2009, p. 3-7.
Het is in de context van een civiele procedure in beginsel aan de verschonings-gerechtigde om te beoordelen of iets hem in zijn hoedanigheid is toevertrouwd.1
Dat is het geval, omdat aan het verschoningsrecht voor vertrouwensberoepen ten grondslag ligt dat het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om advies en bijstand tot de beoefenaar van het vertrouwensberoep kan wenden. Zou de verschoningsgerechtigde zijn afweging aan de openbaarheid toevertrouwen, dan zou aan dit beginsel immers afbreuk worden gedaan. Slechts indien buiten redelijke twijfel staat dat hetgeen de verschoningsgerechtigde is verstrekt niet in de professionele hoedanigheid is toevertrouwd, is geen plaats voor een beroep op verschoningsrecht.2
Omdat het verschoningsrecht een maatschappelijk belang dient en niet (slechts) het individuele belang van degene die zich om bijstand en advies tot de beroepsbeoefenaar wendt, is het derhalve evenmin aan de cliënt of patiënt om te bepalen, of het verschoningsrecht kan vervallen.3 Heemskerk4 en Von Schmidt auf Alten-stadt5 hebben terecht opgemerkt, dat deze keuze de voorkeur verdient, omdat anders een weigering van de cliënt of patiënt om de beroepsbeoefenaar uit het verschoningsrecht te ontslaan een negatief effect heeft op de geloofwaardigheid van de cliënt of patiënt en daarmee afbreuk doet aan het maatschappelijk belang dat iemand zich in vrijheid tot een vertrouwenspersoon kan wenden.
Dat het aan de verschoningsgerechtigde is om te bepalen, of een beroep op verschoningsrecht kan worden gedaan, geldt te meer nu buiten de context van een civiele procedure voor toezichthouders mogelijkheden ontstaan om informatie van een geheimhouder te verkrijgen teneinde vast te stellen, of de kwaliteit van zijn dienstverlening aan de daaraan te stellen eisen voldoet.6 Aan de strakke regel dat in een civiele procedure geen inbreuk kan worden gemaakt op verschoningsrecht, doet zo'n regeling immers geen afbreuk. Het feit, dat de verschoningsgerech-tigde zich jegens de toezichthouder niet achter het verschoningsrecht kan verschuilen, versterkt integendeel veeleer de betekenis van het verschoningsrecht. Dit toezicht bevordert immers, dat het verschoningsrecht niet kan wordt gebruikt voor doelen waarvoor het niet is bestemd.